34 950 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 mei 2018 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 2).

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Schoor

Vraag (1):

Zijn er al concrete doelstellingen en ambities bekend rond het Landelijk en/of Bestuurlijk Ketenberaad van de strafrechtketen? Is het ambitietraject strafrechtketen al afgerond? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord:

Over de ambities, doelstellingen en prioriteiten van het Bestuurlijk Ketenberaad wordt u nog voor het zomerreces geïnformeerd.

Vraag (2):

Volgens de Algemene Rekenkamer zijn er verdere verbeteringen nodig in het huisvestigingsplan van de nieuw gevormde nationale politie (Huisvesting Nationale Politie) om het vastgoedmanagement verder op orde te krijgen (pagina 6 en pagina 30), wat gaat u doen om hieraan te voldoen? Welke maatregelen worden genomen en op welke termijn? Worden de besparingsdoeleinden in 2025 hiermee gehaald?

Antwoord:

In de komende jaren moet er door het korps nog een aantal inspanningen verricht worden ten behoeve van het realiseren van de beoogde besparingen op de huisvestingslasten, waaronder beter inzicht in de onderhoudstoestand van alle gebouwen. Met het meten van de onderhoudstoestand van de panden is vorig jaar gestart. De eerste resultaten van de onderhoudsinventarisaties laten zien dat de beoogde besparingen in 2025 uiteindelijk geeffectueerd kunnen worden

Ten aanzien van de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en politie op het gebied van afstoot wil ik aangeven dat in nauwe samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf, nader onderzocht wordt of de bestaande KORV-methodiek voor overname van vastgoed door het RVB, voor de politie zodanig kan worden aangepast zodat samenwerking met het RVB bij afstoot van politiepanden mogelijk is.

De structurele besparing op de huisvestingslasten is voor een groot deel reeds in specifieke projecten geprogrammeerd. De invulling van het overige gedeelte ongeveer 20% (noot € 16, 4 miljoen) wordt nog dit jaar nader vastgelegd op basis van de concentratie van diverse kantoorfuncties en aan het uitvoeringsprogramma huisvesting toegevoegd.

De conclusie van de Algemene Rekenkamer dat een totaalbeeld van de vastgoedadministratie ontbreekt onderschrijf ik niet. Ik heb dit standpunt ook kenbaar gemaakt in de Bestuurlijke reactie op het Verantwoordingsonderzoek JenV 2017 van 25 april jl. De politie heeft bewust een scheiding tussen basisadministratie en financiële vastgoedadministratie aangebracht. Ten behoeve van het maken van de benodigde financiële analyses is deze koppeling permanent beschikbaar.

Met bovenstaande maatregelen kunnen de beoogde besparingen tegen 2025 zijn gerealiseerd, na afstoot van de vrijkomende objecten en door lagere exploitatielasten van de uiteindelijke toekomstbestendige huisvestingsportefeuille. In de meerjarenraming in de begroting is daarom sprake van een dalende huisvestingsreeks. Deze daling zet door tot het jaar 2025, wanneer de huisvestingslasten hun structurele niveau hebben bereikt.

Vraag (3):

Op welke wijze bent u bereid verbeteringen door te voeren om het vastgoedmanagement verder op orde te krijgen?

Antwoord:

In de komende jaren moet er door het korps nog een aantal inspanningen verricht worden ten behoeve van het realiseren van de beoogde besparingen op de huisvestingslasten, waaronder beter inzicht in de onderhoudstoestand van alle gebouwen. Met het meten van de onderhoudstoestand van de panden is vorig jaar gestart. De eerste resultaten van de onderhoudsinventarisaties laten zien dat de beoogde besparingen in 2025 uiteindelijk geeffectueerd kunnen worden.

Ten aanzien van de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en politie op het gebied van afstoot wil ik aangeven dat in nauwe samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf, nader onderzocht wordt of de bestaande KORV-methodiek voor overname van vastgoed door het RVB, voor de politie zodanig kan worden aangepast zodat samenwerking met het RVB bij afstoot van politiepanden mogelijk is.

De structurele besparing op de huisvestingslasten is voor een groot deel reeds in specifieke projecten geprogrammeerd. De invulling van het overige gedeelte ongeveer 20% (noot € 16, 4 miljoen) wordt nog dit jaar nader vastgelegd op basis van de concentratie van diverse kantoorfuncties en aan het uitvoeringsprogramma huisvesting toegevoegd.

De conclusie van de Algemene Rekenkamer dat een totaalbeeld van de vastgoedadministratie ontbreekt onderschrijf ik niet. Ik heb dit standpunt ook kenbaar gemaakt in de Bestuurlijke reactie op het Verantwoordingsonderzoek JenV 2017 van 25 april jl. De politie heeft bewust een scheiding tussen basisadministratie en financiële vastgoedadministratie aangebracht. Ten behoeve van het maken van de benodigde financiële analyses is deze koppeling permanent beschikbaar.

Met bovenstaande maatregelen kunnen de beoogde besparingen tegen 2025 zijn gerealiseerd, na afstoot van de vrijkomende objecten en door lagere exploitatielasten van de uiteindelijke toekomstbestendige huisvestingsportefeuille. In de meerjarenraming in de begroting is daarom sprake van een dalende huisvestingsreeks. Deze daling zet door tot het jaar 2025, wanneer de huisvestingslasten hun structurele niveau hebben bereikt.

Vraag (4):

Gezien het feit dat de gerealiseerde bijdrage aan de politie (artikel 31) steeg, vooral als gevolg van intensiveringen (gericht op menskracht en kwaliteit), loonbijstelling en pensioenafspraken van 5,3 miljard euro naar 5,9 miljard euro, is dan het aanvullende bedrag op de begroting dat door de vorige Minister voor (één/meerdere van) deze posten is toegekend overschreden? Zo ja, waar is dat opgevangen?

Antwoord:

Zoals in het jaarverslag is aangegeven, komt de bijdrage die aan politie in 2017 is verstrekt vooral hoger uit door een bijdrage van € 117,0 mln. voor de loonbijstelling, een kasschuif voor Inkoop Max van € 347,0 mln. en overboeking van € 99,8 mln. in verband met de opname van de Politieacademie in het politiebestel. Er is geen sprake van eerder toegekende posten die zijn overschreden.

Vraag (5):

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven van (destijds) het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014?

Antwoord:

De uitgaven over de betreffende jaren zijn onderstaand weergegeven (bedragen * € 100 mln.):

2010: 6.099

2011: 11.439

2012: 11.467

2013: 12.383

2014: 12.625

Vraag (6):

Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de lagere ontvangsten van 191 miljoen euro op «afpakken» van crimineel vermogen?

Antwoord:

Het jaarlijkse resultaat ten aanzien van het afpakken van crimineel vermogen zal altijd fluctueren. Het is niet mogelijk om beleidsmatig te sturen op de wijze van afdoening van strafzaken en afpakdoelstellingen.

Vraag (7):

Hoe wordt uitvoering gegeven aan de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de kwaliteit van de financiële toelichtingen aandacht verdient?

Antwoord:

Aan de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de kwaliteit van de financiële toelichtingen aandacht verdient wordt uitvoering gegeven door bij de voorkomende begrotingsstukken nog meer dan nu stil te staan bij de vraag of de toelichtingen duidelijk en begrijpelijk zijn.

Vraag (8):

Waardoor is er ondanks eerdere beloftes toch onvoldoende vooruitgang geboekt bij het oplossen van de vier onvolkomenheden in de bedrijfsvoering?

Antwoord:

In 2017 is gewerkt aan het oplossen van de onvolkomenheden. Gezien de hardnekkigheid van enkele onvolkomenheden is het niet gelukt om deze volledig in 2017 op te lossen. Wel zijn er in 2017 behoorlijke stappen voorwaarts gezet om de onvolkomenheden op te lossen. Zowel de ADR als de Algemeen Rekenkamer constateren dat in de afgelopen twee jaar het ministerie het wegwerken van de onvolkomenheid met voorrang heeft aangepakt. De controlfunctie is in 2017 naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer dusdanig verbeterd dat deze onvolkomenheid is vervallen. Vier onvolkomenheden blijven bestaan, ondanks de vooruitgang die volgens de Algemeen Rekenkamer is geboekt in 2017. De onvolkomenheden in het inkoopbeheer, het financieel beheer van het Nederlands Forensisch Instituut en informatiebeveiliging laten volgens de Algemene Rekenkamer wel vooruitgang zien, maar nog onvooende om te komen tot een solide uitvoering.

Vraag (9):

Is inmiddels meer bekend over de omvang van de openstaande rechten in de afpakketen gericht op de ontneming van crimineel vermogen?

Antwoord:

In 2017 is gebleken dat het bepalen van de omvang van het openstaand recht een uiterst bewerkelijke exercitie is. Dit komt onder andere doordat bij het bepalen van het openstaand recht drie organisaties (ZM, het OM en het CJIB) zijn betrokken en vier verschillende ICT systemen. Deze ICT systemen zijn ingericht voor juridisch kwalitatieve zaaksafhandeling en niet voor financiële verantwoording. Hierdoor ontstaat het risico dat het bedrag van het openstaand recht niet juist en volledig is. De inschatting is echter – op basis van interne controles – dat het risico (zeer) beperkt is dat de afwijking in deze post van grote invloed is op de verantwoording van het Openbaar Ministerie. Er zijn geen indicaties dat dit risico op het openstaand recht heeft geleid tot minder of onrechtmatige afpakontvangsten. Voor het boekjaar 2018 zal het proces tot het bepalen van het openstaand recht worden geëvalueerd, om het openstaand recht juist en volledig weer te geven in de verantwoording.

Vraag (10):

Hoe hoog kan het financiële risico wegens de problematische voortgang van Programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) voor u maximaal zijn?

Antwoord:

Ik kan hier op dit moment geen bandbreedte voor geven. Ik wil mij ervan vergewissen dat de door de Rechtspraak getroffen en voorgenomen maatregelen afdoende zijn om het vervolg van de digitalisering beheerst en succesvol te realiseren. Ik voer over deze fundamentele kwesties nu het gesprek met de Raad voor de rechtspraak. Daarna kan het pas besluitvorming plaatsvinden over het vervolg van de digitalisering. Op de uitwerking in projecten zal een BIT-toets worden uitgevoerd en zal ook een financiële doorrekening plaatsvinden. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Ik verwacht hierover in het najaar meer duidelijkheid. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd uiteraard over informeren.

Vraag (11):

Hoe gaat u om met het financiële risico dat de problematische voortgang van KEI oplevert?

Antwoord:

Ik wil mij ervan vergewissen dat de door de Rechtspraak getroffen en voorgenomen maatregelen afdoende zijn om het vervolg van de digitalisering beheerst en succesvol te realiseren. Daarvoor moet zoals ik heb geschreven eerst aan de basiscondities worden voldaan. Ik ben hierover in gesprek met de Raad voor de Rechtspraak. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik uw Kamer voor 1 juli aanstaande nader informeren. Daarna kan het plan worden gemaakt voor de verdere digitalisering. Op de uitwerking in projecten zal een BIT-toets worden uitgevoerd en zal ook een financiële doorrekening plaatsvinden. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Daarnaast zal dit najaar een doorlichtingsonderzoek worden gehouden om er duidelijkheid over te verkrijgen welke mogelijkheden de rechtspraak zelf heeft om de financiële problemen op te lossen.

Vraag (12):

Hoe is de precieze regelgeving over het aanvullen van het negatief vermogen van de Raad voor de rechtspraak door de Minister? Gebeurt dat van rechtswege? Wanneer gebeurt dat: aan het eind van een begrotingsjaar, als de Raad al enkele jaren een negatief vermogen heeft, of op een ander moment? Is het ooit eerder voorgekomen dat de Minister het negatief vermogen van de Raad voor de rechtspraak heeft moeten aanvullen?

Antwoord:

De regels die gelden voor het vermogen van de Rechtspraak zijn opgenomen in artikel 17 van het Besluit financiering rechtspraak 2005. In het vierde lid staat aangegeven dat de rechtspraak als geheel geen negatief eigen vermogen kan hebben. Wanneer het eigen vermogen van de rechtspraak als geheel onder de nulstand komt, vindt aanvulling tot tenminste de nulstand door de Minister plaats (lid 6). Dit gebeurt na afloop van het begrotingsjaar waarin het vermogen van de Raad voor de rechtspraak op een negatief is uitgekomen. Dit is niet eerder voorgekomen. Bij een dreigend negatief eigen vermogen overleggen de Minister en de Raad voor de rechtspraak over de te nemen maatregelen (artikel 21). Het aangekondigde doorlichtingsonderzoek moet in dit licht worden gezien.

Vraag (13):

Kunt u een overzicht geven van het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak per jaar vanaf 2002?

Antwoord:

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak van 2005 tot 2017 weergegeven. Vanaf 2005 voert de Raad een baten-lastenadministratie en heeft zij een eigen vermogen.

Ontwikkeling Eigen vermogen Raad voor de rechtspraak (x € 1 mln.)

  • 2005: 36,7

  • 2006: 46,3

  • 2007: 35,2

  • 2008: 39,5

  • 2009: 40,4

  • 2010: 18,4

  • 2011: 38,4

  • 2012: 48,7

  • 2013: 28,6

  • 2014: 23,5

  • 2015: 24,3

  • 2016: 1,6

  • 2017: – 26,9

Vraag (14):

Heeft u al zicht op de omvang van het negatief eigen vermogen bij de Raad voor de rechtspraak en wordt de dekking ervan ingevuld bij de Voorjaarsnota van 2018?

Antwoord:

Het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak was ultimo 2017 26,9 mln. euro negatief. Ook over 2018 verwacht de Raad op een negatief eigen vermogen uit te komen.

Met de Raad is afgesproken dat het negatieve eigen vermogen van ultimo 2017 aangevuld wordt vanuit de egalisatierekening. Een eventueel negatief eigen vermogen over 2018 wordt op grond van artikel 17 van het Besluit Financiering Rechtspraak door mij aangezuiverd bij Miljoenennota 2019.

Vraag (15):

Wat wordt bedoeld met de zin: «Zo is nog altijd ongeveer een derde van de inkoopuitgaven onrechtmatig (€ 13,1 miljoen) als gevolg van het niet naleven van de inkoopregelgeving.»? Over welke inkoopregelgeving gaat dit?

Antwoord:

Het betreft het niet voldoen aan de inkoopregels die rijks-breed gelden zoals vastgelegd in de aanbestedingswet 2012. Bij het NFI gaat het om het niet volgen van de juiste aanbestedingsprocedure, het gebruik maken van een verlopen contract, het niet gebruik maken van een bestaande overeenkomst, onvolledige inkoopdossiers of het niet aanwezig zijn van ondertekende documenten.

Vraag (16):

Wat gaat u doen om in 2018 de verschillende instrumenten op het gebied van (sturing op) de informatiebeveiliging, met name op het gebied van risico- en incidentmanagement, verder te ontwikkelen en de goede werking daarvan aan te tonen, zodat de geconstateerde onvolkomenheid zo spoedig mogelijk tot het verleden behoort?

Antwoord:

JenV volgt de aanbevelingen van de ADR op en zet de ingeslagen weg van verdere professionalisering voort om departementsbreed te komen tot een hoger niveau van beheersing van informatiebeveiliging. Verbeteracties zijn gepland voor onder meer incidentmanagement, oplevering volledig herzien incident- en escalatieproces voor informatiebeveiliging alsmede het versterken van de managementcyclus voor informatiebeveiliging. Met behulp van het door de ADR geïntroduceerde volwassenheidsmodel zal het ambitieniveau van informatiebeveiliging in brede zin voor de komende jaren worden bepaald. Op basis daarvan zullen nieuwe verbeteracties worden geformuleerd.

Vraag (17):

Kunt u aangeven of er in het langertermijncapaciteitsplan van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), bij de sluiting van de Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) en bij het berekenen van de overcapaciteit rekening is gehouden met de toenemende behoefte aan flexibele cellen in verband met de geplande verkorting van de voorwaardelijke invrijheidsstelling?

Antwoord:

Zoals de Minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven in zijn beantwoording van de vragen van de leden Kuiken en Nijboer (beiden PvdA) over het bericht dat de Noorse gevangenen verdwijnen uit Veenhuizen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1768), zal hij de Tweede Kamer vóór het zomerreces informeren over zijn voornemens met betrekking tot de totale detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Vraag (18):

Hoe geeft u uitvoering aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer dat het capaciteitsplan voor de DJI rekening zou moeten houden met alle kosten die gemaakt worden om dat plan te realiseren?

Antwoord:

Zoals de Minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven in zijn beantwoording van de vragen van de leden Kuiken en Nijboer (beiden PvdA) over het bericht dat de Noorse gevangenen verdwijnen uit Veenhuizen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1768), zal hij de Tweede Kamer vóór het zomerreces informeren over zijn voornemens met betrekking tot de totale detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Vraag (19):

In hoeverre houdt het langertermijncapaciteitsplan van de DJI rekening met de ambitie van de Minister voor Rechtsbescherming om duizenden voortvluchtige criminelen op te sporen?

Antwoord:

Zoals de Minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven in zijn beantwoording van de vragen van de leden Kuiken en Nijboer (beiden PvdA) over het bericht dat de Noorse gevangenen verdwijnen uit Veenhuizen1, zal hij de Tweede Kamer vóór het zomerreces informeren over zijn voornemens met betrekking tot de totale detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Vraag (20):

Hoe geeft de DJI uitvoering aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer dat het langetermijncapaciteitsplan inzicht moet geven in alle kosten die gemaakt moeten worden om dit plan te realiseren?

Antwoord:

Zoals de Minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven in zijn beantwoording van de vragen van de leden Kuiken en Nijboer (beiden PvdA) over het bericht dat de Noorse gevangenen verdwijnen uit Veenhuizen2, zal hij de Tweede Kamer vóór het zomerreces informeren over zijn voornemens met betrekking tot de totale detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Vraag (21):

Hoe hoog zijn de cumulatief gerealiseerde besparingen binnen DJI inmiddels? Kunnen deze worden afgezet tegen alle kosten en investeringen die zijn gedaan om het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen 2013 – 2018 uit te voeren? Kan (tevens cijfermatig) worden aangegeven waar de kosten en besparingen precies uit bestaan?

Antwoord:

Zoals ten tijde van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer ook is toegelicht, is het achteraf niet mogelijk om de afzonderlijke maatregelen uit het Masterplan DJI 2013–2018 te koppelen aan daarmee gerealiseerde besparingen en vast te stellen wat het totaal daarvan is. Dit hangt ermee samen dat het Masterplan werd opgesteld in een periode dat volgens de PMJ-prognoses de behoefte aan celcapaciteit nog licht zou toenemen. De maatregelen uit het Masterplan hadden daarom voor een groot deel betrekking op het efficiënter inrichten van de sanctiecapaciteit, onder meer door de invoering van elektronische detentie en de intensivering van meerpersoonscelgebruik. Sinds de opstelling van het Masterplan is de capaciteitsbehoefte echter gedaald. Dit had onder meer als gevolg dat intensivering van meerpersoonscelgebruik niet nodig was, een substantiële hoeveelheid capaciteit buiten gebruik kon worden gesteld en dat locaties konden worden gesloten. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel inzake de invoering van elektronische detentie verworpen. Het Masterplan kon en behoefde daarom niet meer integraal te worden uitgevoerd. Voorts is sinds de vaststelling van het Masterplan sprake geweest van nieuwe problematiek en taakstellingen, en nieuwe maatregelen teneinde deze op te lossen waardoor het Masterplan ook niet meer aansloot bij de financiële actualiteit. Het uiteindelijke saldo van gepleegde investeringen en gemaakte kosten, versus gerealiseerde besparingen, wordt zichtbaar in de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en het eigen vermogen van DJI, zoals opgenomen in de Rijksjaarverslagen van Justitie en Veiligheid. DJI heeft sinds 2014 een positief exploitatieresultaat gerealiseerd.

Vraag (22):

Indien het totaal aan gerealiseerde besparingen binnen DJI de voorgenomen bezuinigingsopdracht van 271 miljoen euro overstijgen, waar wordt het overige geld dan aan besteed?

Antwoord:

Het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) besloeg een financiële problematiek oplopend tot € 271 mln. op jaarbasis en bevatte een pakket aan maatregelen oplopend tot € 336 mln. op jaarbasis. Het surplus van € 65 mln. is op het budgettaire kader van DJI in mindering gebracht ter dekking van de frictiekosten samenhangende met de maatregelen uit het Masterplan.

Vraag (23):

Klopt het dat betreffende de huisvesting van de politie in 2014 besluiten zijn genomen die voor vele jaren gevolg zouden hebben, terwijl bleek dat een aantal elementen van vastgoedmanagement eind 2014 nog niet op orde was? Zo ja, waarom is dit gebeurd? Voor welke besluiten geldt dit?

Antwoord:

Nee, dit klopt niet.

In 2013 is een Strategisch Huisvestingplan (SHP) 2013–2025 tot stand gekomen en zijn de uitgangspunten voor de dienstverlening en de keuzes voor de huisvesting met de gezagdragers afgestemd. Het dienstverleningsconcept nationale politie is daarbij leidend geweest voor de huisvestingskeuzes. In december 2014 is vervolgens na een zorgvuldig proces, om te komen tot een door het gezag gedragen locatiekeuze, de huisvesting voor de basisteams van de politie vastgesteld. Dat proces bestond eruit dat door de regionale politie-eenheid een voorzet is gedaan voor de locaties voor huisvesting van de basisteams. Dit is vervolgens besproken met de burgemeesters in de politie-eenheid. Daar waar gewenst zijn nog aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan wensen van het gezag. Dat geldt ook voor de in een aantal gevallen benodigde nieuw- of verbouw van bureaus en steunpunten. De politie heeft op deze manier per eenheid een met de betrokken regioburgemeester en het gezag overeengekomen voorstel gemaakt.

Op basis van de besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is daaropvolgend per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. In een aantal gevallen is, in afstemming met het gezag, tijdens de uitvoering van de plannen afgeweken van de oorspronkelijke opzet als gevolg van lokaal maatwerk.

Vraag (24):

Kunt u meer uitleg geven bij de zin: «In 2019 zal het openbaar ministerie (OM) naar verwachting deels overgaan naar een andere vorm van bekostiging.»? Hoezo naar verwachting? Waar is dat van afhankelijk? Hoe oordeelt de Algemene Rekenkamer over de huidige vorm van bekostiging en wat vindt de Algemene Rekenkamer van de te verwachten nieuwe vorm van bekostiging?

Antwoord:

Bij de huidige bekostiging van het Openbaar ministerie is op dit moment volledig gebaseerd op een zogenaamde lumpsumbekostiging. Zowel vanuit het ministerie als vanuit het Openbaar Ministerie is er eertijds de wens geuit om meer elementen van een outputbekostiging in het bekostigingssysteem te brengen. Deze wens werd versterkt door het rapport van de Algemene Rekenkamer over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) waarin werd gesteld dat het bekostigingssystemen in de strafrechtsketen, zoals die van het Openbaar Ministerie enerzijds en de Rechtspraak anderzijds, niet goed op elkaar aansloten en er sprake is van tegengestelde prikkels. De Algemene Rekenmaker is derhalve een van de aanjagers geweest voor de wijziging van de bekostiging van het Openbaar Ministerie. Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft er ook overleg met de Kamer plaatsgevonden over dit onderwerp.

De afgelopen jaren is gewerkt om een bekostigingssysteem voor het Openbaar Ministerie verder vorm te geven. Het streven is om dit systeem per 2019 in te voeren. Hiervoor dient nog gelet op de vereiste zorgvuldigheid aan enkele randvoorwaarden te worden voldaan, in het bijzonder het vaststellen dat prestaties waarop wordt bekostigd volledig, eenduidig en betrouwbaar zijn, alsmede kunnen rekenen op draagvlak van en binnen het Openbaar Ministerie. Als aan alle voorwaarden is voldaan en zowel het Openbaar Ministerie als het ministerie akkoord zijn, zal het nieuwe systeem in werking treden.

Vraag (25):

Hoe, wanneer en door wie is besloten dat het OM in 2019 naar verwachting zal overgaan naar een andere vorm van bekostiging? Op welke wijze is de Kamer bij deze beslissing betrokken geweest?

Antwoord:

Zie antwoord bij vraag 191.

Vraag (26):

De Algemene Rekenkamer schrijft dat bij twee parketten van het OM, te weten het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (Parket CVOM) en het Functioneel Parket, ongewenste voorraadvorming speelt. Kunt u aangeven of dit ook het geval is bij andere (arrondissements)parketten? Wat is de meerwaarde van het Landelijk en/of Bestuurlijk Ketenberaad van de strafrechtketen hierin?

Antwoord:

De Algemene Rekenkamer refereert in haar rapport aan een streefnorm die het OM in het jaarplan van 2017 noemt, namelijk dat de voorraad strafzaken niet groter is dan 30% van de jaarinstroom. De voorraad strafzaken is bij alle parketten in het afgelopen jaar gedaald, met uitzondering van één parket. Bij dat specifieke parket was het voorraadniveau echter al – in historisch perspectief -erg laag. De voorraad te beoordelen strafzaken bij de arrondissementsparketten ligt nu tussen 9% en 24% van de jaarinstroom. Kortom, er is bij de arrondissementsparketten geen sprake (meer) van een ongewenste voorraadvorming.

Het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) stimuleert en faciliteert de ketensamenwerking. In dit kader zal het BKB ook de analyse van het OM en de Rechtspraak (zie antwoord op vraag 29/196)bespreken en zo nodig besluiten tot (keten-)vervolgacties. De organisaties blijven echter primair zelf – in samenwerking met de andere ketenorganisaties -verantwoordelijk voor de beheersing van hun voorraden.

Vraag (27):

Kan worden gereageerd op de uitspraak van het Parket CVOM en de door de Algemene Rekenkamer genoemde ervaringen van het Functioneel Parket dat één van de oorzaken van de voorraadvorming een ontoereikende zittingscapaciteit is bij de Rechtspraak?

Antwoord:

Het OM neemt reeds maatregelen in het kader van strategische personeelsplanning om de onderbezetting van gespecialiseerde officieren tegen te gaan. Op het gebied van onder meer recruitment, werving, selectie en opleiding wordt meer dan voorheen ingezet om bestaande vacatures in te vullen en een duurzaam personeelsbeleid te realiseren.

Ook de Raad voor de rechtspraak zoekt naar een oplossing van de in dit onderzoek gesignaleerde knelpunten. Een eerste stap is te onderzoeken waar en hoe groot precies de knelpunten zijn. Ofwel: hoeveel rechters en rechter-commissarissen zijn binnen welk gerecht (extra) nodig om de genoemde knelpunten op te lossen?

Vraag (28):

Kan worden gereageerd op de uitspraken van het Functioneel Parket dat er een gebrek is aan capaciteit bij het rechter-commissariaat en een hardnekkige onderbezetting van (gespecialiseerde) officieren van justitie? Welke maatregelen worden hier op dit moment tegen genomen om verdere escalatie van de voorraadvorming te voorkomen?

Antwoord:

Het OM neemt reeds maatregelen in het kader van strategische personeelsplanning om de onderbezetting van gespecialiseerde officieren tegen te gaan. Op het gebied van onder meer recruitment, werving, selectie en opleiding wordt meer dan voorheen ingezet om bestaande vacatures in te vullen en een duurzaam personeelsbeleid te realiseren.

Ook de Raad voor de rechtspraak zoekt naar een oplossing van de in dit onderzoek gesignaleerde knelpunten. Een eerste stap is te onderzoeken waar en hoe groot precies de knelpunten zijn. Ofwel: hoeveel rechters en rechter-commissarissen zijn binnen welk gerecht (extra) nodig om de genoemde knelpunten op te lossen?

Vraag (29):

Wanneer kan de Kamer de gezamenlijke analyse van het OM en de Rechtspraak over de oorzaken van de voorraadvorming tegemoetzien? Wordt de politie hier ook bij betrokken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De verwachting is dat de analyse eind dit jaar gereed is. De resultaten en de inzichten van de analyse zullen eerste bilateraal worden besproken tussen de Rechtspraak en het OM en vervolgens aan de orde worden gesteld in het Bestuurlijk Ketenberaad, waarvan de politie ook deel uitmaakt.

Vraag (30):

Wordt bij het onderzoek naar de oorzaken en omvang van de ongewenste voorraadvorming bij het OM ook de eventuele invloed van bekostigingssystematieken en de aansluiting tussen de verschillende ketenpartners meegenomen? Zo nee, waarom wordt deze nadrukkelijke aanbeveling van de Algemene Rekenkamer niet opgevolgd?

Antwoord:

Bij het onderzoek naar de oorzaken en omvang van de ongewenste voorraadvorming bij het OM worden alle aspecten die van invloed kunnen zijn meegenomen.

De aansluiting van de bekostigingssystemen binnen de strafrechtketen hebben overigens sinds het verschijnen van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) bijzondere aandacht. Zie ook het antwoord op de vragen 191 en 192.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1768

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1768

Naar boven