Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34910 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34910 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels met betrekking tot het toezicht op trustkantoren te herzien, door een uitbreiding van de normen inzake de integere en beheerste bedrijfsvoering van trustkantoren, een aanscherping van de verplichtingen inzake het verrichten van cliëntenonderzoek en het uitbreiden van het instrumentarium voor toezicht en handhaving, en daartoe de Wet toezicht trustkantoren te vervangen, ten einde de integriteit van het financiële stelsel in Nederland te bevorderen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, 119);
adviseren over de opzet, inrichting of werking van structuren van rechtspersonen en vennootschappen gericht op de toepassing van internationaal en nationaal belastingrecht;
duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een trustkantoor;
natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een trustdienst laat verrichten;
De Nederlandsche Bank N.V.;
rechtspersoon of vennootschap waaraan de trustdiensten, bedoeld in de onderdelen a en b van de begripsomschrijving van trustdienst, worden verleend;
rechtspersoon of vennootschap die tot dezelfde groep behoort als degene die gebruik maakt van deze rechtspersoon of vennootschap voor het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel c van de begripsomschrijving van trustdienst;
familielid van een politiek prominente persoon als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
gedraging strafbaar gesteld in artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal of een daarmee vergelijkbaar belang, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap;
economische eenheid waarin natuurlijke personen, rechtspersonen, en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden;
opgave van de identiteit laten doen;
a. risico van ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is bepaald;
b. risico van betrokkenheid van het trustkantoor of zijn medewerkers bij handelingen die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in het trustkantoor of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme die behoort tot dezelfde groep als het trustkantoor;
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
moederonderneming als bedoeld in artikel 2, negende lid, van richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);
Onze Minister van Financiën;
een maatschap als bedoeld in artikel 1655 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, een vennootschap onder firma als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Koophandel en een commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 19 van het Wetboek van Koophandel, alsmede een maatschap of vennootschap naar buitenlands recht die met deze rechtsvormen vergelijkbaar is;
persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
persoonsgegeven als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de algemene verordening gegevensbescherming;
politiek prominente persoon als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
a. het zijn van bestuurder van een rechtspersoon of vennoot van een vennootschap in opdracht van een natuurlijke persoon, rechtspersoon, of vennootschap die niet tot dezelfde groep behoort als degene die bestuurder of vennoot is;
b. het in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, ter beschikking stellen van een postadres of bezoekadres als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel c, en 14, eerste lid, onderdeel c, van de Handelsregisterwet 2007, aan een andere rechtspersoon of vennootschap, indien ten minste één van de volgende aanvullende werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van die rechtspersoon of vennootschap of ten behoeve van een tot dezelfde groep als die rechtspersoon of vennootschap behorende, natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap:
1°. het geven van juridisch advies of het verlenen van bijstand, met uitzondering van het verrichten van receptiewerkzaamheden;
2°. het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;
3°. het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administratie;
4°. het werven van een bestuurder voor een rechtspersoon of vennootschap;
5°. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen aanvullende werkzaamheden;
c. het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een doorstroomvennootschap;
d. het verkopen van of bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen;
e. het zijn van een trustee in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap;
f. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;
degene die, al dan niet tezamen met andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer trustdiensten verleent;
uiteindelijk belanghebbende als bedoeld in artikel 1 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
richtlijn 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141);
gedragingen strafbaar gesteld in de artikelen 420bis, 420bis.1, 420ter, 420quater en 420quater.1 van het Wetboek van Strafrecht;
zakelijke, professionele of commerciële relatie tussen een trustkantoor en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die verband houdt met trustdiensten verleend door het trustkantoor en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren;
plaats waar een trustkantoor volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien het trustkantoor geen rechtspersoon is, de plaats waar het trustkantoor zijn hoofdvestiging heeft.
2. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt onder de begrippen «trust», «trustee» en «insteller» verstaan hetgeen daaronder in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) wordt verstaan.
Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.
1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten te verlenen.
2. Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten te verlenen naar Nederland, dan wel vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten te verlenen.
3. Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden beroeps- of bedrijfsmatig naar Nederland trustdiensten te verlenen, dan wel vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten te verlenen.
4. Het is een ieder verboden werkzaamheden te verrichten gericht op activiteiten die in strijd zijn met de verboden in het eerste tot en met derde lid.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op:
a. de Nederlandsche Bank;
b. een lichaam dat krachtens publiekrecht rechtspersoonlijkheid bezit;
c. een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig opdrachten van tijdelijke aard die betrekking hebben op management- en organisatievraagstukken, met daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden, uitvoert of doet uitvoeren, voor zover deze de diensten, bedoeld in onderdeel a van de begripsomschrijving van trustdienst, verleent.
6. Het tweede lid is niet van toepassing op trustkantoren, zonder bijkantoor in Nederland, die beschikken over een vergelijkbare vergunning in een andere lidstaat en waarop toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
1. Artikel 3, derde lid, is niet van toepassing op een trustkantoor dat:
a. zijn zetel heeft in een bij ministeriële regeling aangewezen staat;
b. in die staat bevoegd is als trustkantoor werkzaam te zijn; en
c. beschikt over een vergunning van de Nederlandsche Bank voor het verlenen van trustdiensten naar Nederland, dan wel vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2. Op grond van het eerste lid, onderdeel a, worden slechts staten aangewezen waar toezicht op het verlenen van trustdiensten wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten als bedoeld in het tweede lid.
1. Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van artikel 3, eerste tot en met derde lid en artikel 4, eerste lid, onderdeel c. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
2. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag een ontheffing verlenen van artikel 3, eerste tot en met derde lid, en artikel 4, eerste lid, onderdeel c, indien de aanvrager aantoont dat de specifieke situatie van een trustkantoor dat rechtvaardigt en dat de belangen die deze wet beoogt te beschermen voldoende worden gewaarborgd. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 10, eerste, tweede en derde lid, en 11 tot en met 14 gestelde regels.
2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens.
3. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.
4. De Nederlandsche Bank beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1. De Nederlandsche Bank kan een door haar verleende vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien:
a. de vergunninghouder daartoe een aanvraag heeft ingediend;
b. is gebleken dat de vergunninghouder bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
c. de vergunninghouder omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;
d. de vergunninghouder niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften of de gestelde beperkingen niet naleeft;
e. de vergunninghouder niet voldoet aan de verplichting tot betaling van een bedrag op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;
f. de vergunninghouder geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt binnen een termijn van zes maanden na vergunningverlening;
g. de vergunninghouder de vergunningplichtige activiteit heeft beëindigd, dan wel gedurende meer dan zes maanden het verlenen van trustdiensten, waarvoor hij een vergunning heeft, heeft gestaakt;
h. de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;
i. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren;
j. in geval de vergunninghouder niet voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels;
k. in geval de vergunninghouder niet voldoet aan de bij of krachtens de Sanctiewet 1977 gestelde regels; of
l. doorhaling of beëindiging heeft plaatsgevonden van de inschrijving van de vergunninghouder in het handelsregister bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van de Handelsregisterwet 2007.
2. De vergunning vervalt van rechtswege indien de vergunninghouder opgehouden is te bestaan.
3. De Nederlandsche Bank kan bij het besluit tot intrekking van een vergunning tevens bepalen dat het trustkantoor binnen een door de Nederlandsche Bank te stellen termijn het bedrijf geheel of gedeeltelijk afwikkelt. Bij een afwikkeling, al dan niet bepaald door de Nederlandsche Bank, wordt het trustkantoor of de curator in faillissement van het trustkantoor aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.
1. Een trustkantoor meldt schriftelijk aan de Nederlandsche Bank een voornemen tot wijziging van:
a. de identiteit van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;
b. de identiteit van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;
c. de identiteit van degenen die al dan niet middelijk een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor of een wijziging van de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;
d. de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort.
2. Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd dan nadat de Nederlandsche Bank hiervoor toestemming heeft gegeven.
3. Een trustkantoor meldt onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank een wijziging van:
a. de antecedenten van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;
b. de antecedenten van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;
c. de antecedenten van degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;
d. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;
e. de formele en feitelijke zeggenschapstructuur of de bedrijfsvoering van het trustkantoor;
f. overige bij ministeriële regeling te bepalen gegevens.
4. De houder van een gekwalificeerde deelneming verschaft het trustkantoor alle informatie die noodzakelijk is om te voldoen aan dit artikel.
1. Er is een openbaar register van trustkantoren met een vergunning als bedoeld in de artikelen 3 en 4 of een ontheffing als bedoeld in artikel 5. Het register wordt gehouden door de Nederlandsche Bank en wordt in ieder geval gepubliceerd op een daartoe geschikte website.
2. De Nederlandsche Bank verricht de inschrijving en doorhaling in het register op zodanige wijze dat uit het register is op te maken vanaf welk tijdstip, welke trustdiensten een ingeschreven trustkantoor mag verrichten.
3. In het register worden ten aanzien van een trustkantoor de volgende gegevens opgenomen:
a. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;
b. de datum van inschrijving van het trustkantoor in het register;
c. het nummer van inschrijving van het trustkantoor bij de Kamer van Koophandel;
d. de aan de vergunning of de ontheffing verbonden voorschriften en gestelde beperkingen, tenzij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van gerechtvaardigde bedrijfsbelangen zich daartegen verzet.
4. De Nederlandsche Bank draagt onverwijld zorg voor de inschrijving van trustkantoren die beschikken over een vergunning of ontheffing.
5. Indien van toepassing vermeldt de Nederlandsche Bank bij doorhaling dat het desbetreffende besluit nog niet onherroepelijk is.
6. De Nederlandsche Bank verstrekt aan een ieder desgevraagd, tegen betaling van de kostprijs, afschriften uit het register.
1. Het beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van trustkantoor. Indien binnen het trustkantoor een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het trustkantoor, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2. Het beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen het trustkantoor een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het trustkantoor, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3. Indien sprake is van een gekwalificeerde deelneming wordt die gehouden door natuurlijke personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat of, in geval van een rechtspersoon, de betrouwbaarheid van de bestuurders van die rechtspersoon buiten twijfel staat.
4. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de Nederlandsche Bank of de Stichting Autoriteit Financiële Markten voor de toepassing van deze wet of de Wet op het financieel toezicht is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen, alsmede regels met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland.
2. De personen die het dagelijks beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, voor zover de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de belangen die dit artikel beoogt te beschermen voldoende worden gewaarborgd.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op het trustkantoor.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur indien het recht van een staat, dat op die personen van toepassing is, een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op het trustkantoor.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland heeft de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een Europese naamloze vennootschap.
2. Een trustkantoor met zetel in een lidstaat of in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 4, eerste lid, dat trustdiensten verleent naar Nederland, dan wel vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor trustdiensten verleent, beschikt naar het recht van de staat van zijn zetel over rechtspersoonlijkheid.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere en beheerste uitoefening van het bedrijf waarborgt, met inachtneming van de hoofdstukken 4 en 5.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt, met inachtneming van de hoofdstukken 4 en 5.
3. Ten behoeve van een integere en beheerste uitoefening van het bedrijf maakt een trustkantoor met zetel in Nederland periodiek een analyse van de risico’s voor de integere bedrijfsvoering. Het trustkantoor met zetel in Nederland heeft procedures, processen en maatregelen waarmee de geïdentificeerde risico’s gemitigeerd worden.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verplichtingen in dit artikel. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. een integere bedrijfsuitoefening, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1°. belangenverstrengeling;
2°. strafbare feiten of andere wetsovertredingen door het trustkantoor of zijn werknemers, die het vertrouwen in het trustkantoor of in de financiële markten kunnen schaden;
3°. relaties met cliënten of derden, die het vertrouwen in het trustkantoor of in de financiële markten kunnen schaden;
4°. andere handelingen door het trustkantoor of zijn werknemers, die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
b. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s.
5. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het derde lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de belangen die dit artikel beoogt te beschermen voldoende worden gewaarborgd.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland beschikt over een onafhankelijke en effectieve compliancefunctie. De compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving door het trustkantoor van wettelijke voorschriften en interne regels van het trustkantoor zelf.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland draagt er zorg voor dat op onafhankelijke wijze een auditfunctie wordt uitgeoefend ten aanzien van zijn werkzaamheden. De auditfunctie controleert de naleving door een trustkantoor van de bij of krachtens deze wet, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Sanctiewet 1977 gestelde regels en de uitoefening van de compliancefunctie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de compliancefunctie en auditfunctie.
1. Indien een trustkantoor met zetel in Nederland werkzaamheden uitbesteedt aan een derde in het kader van een uitbestedings- of agentuurovereenkomst, draagt het trustkantoor er zorg voor dat deze derde de ingevolge deze wet met betrekking tot die werkzaamheden op het trustkantoor van toepassing zijnde regels naleeft.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland besteedt de uitoefening van de compliancefunctie niet uit.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere werkzaamheden worden aangewezen die een trustkantoor met zetel in Nederland niet uitbesteedt.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het uitbesteden van werkzaamheden, in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge deze wet bepaalde;
b. de beheersing van risico’s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door trustkantoren;
c. de tussen een trustkantoor en de derde te sluiten overeenkomst over het uitbesteden van werkzaamheden.
Het is een trustkantoor met zetel in Nederland verboden om trustdiensten te verlenen aan een cliënt die uitvoering geven aan belastingadvies dat aan deze cliënt is verstrekt door het trustkantoor of door een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van dezelfde groep als het trustkantoor.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland verstrekt jaarlijks, of zoveel vaker als nodig voor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, een rapportage omtrent zijn bedrijfsvoering aan de Nederlandsche Bank.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de door trustkantoren in te dienen rapportages en de termijn waarbinnen de rapportages dienen te worden verstrekt.
1. Bij het verlenen van een trustdienst als bedoeld in onderdeel c van de begripsomschrijving van trustdienst in artikel 1, eerste lid, treft een trustkantoor met zetel in Nederland adequate maatregelen om te waarborgen dat de doorstroomvennootschap aan haar verplichtingen kan voldoen.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland treft met betrekking tot gelden of geldswaarden van doelvennootschappen of derden die door het trustkantoor worden beheerd, maatregelen om de rechten van die doelvennootschappen of derden te beschermen.
1. Een trustkantoor met zetel in Nederland informeert de Nederlandsche Bank onverwijld omtrent incidenten.
2. Een trustkantoor met zetel in Nederland neemt naar aanleiding van een incident passende maatregelen die zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.
3. Een trustkantoor met zetel in Nederland draagt zorg voor de administratieve vastlegging van incidenten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen.
4. Onder incident wordt in dit artikel verstaan: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van het trustkantoor.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie die een trustkantoor verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij een melding van een incident.
1. De artikelen 10, 11, eerste lid, 12 en 14 tot en met 19 zijn van overeenkomstige toepassing op trustkantoren met zetel in een andere lidstaat of in een aangewezen staat die trustdiensten verlenen naar Nederland, dan wel die via een in Nederland gelegen bijkantoor trustdiensten verlenen.
2. De artikelen 12 en 14 tot en met 19 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van trustkantoren met zetel in een andere lidstaat of in een aangewezen staat.
Een trustkantoor verricht ter beheersing van integriteitrisico’s onderzoek zoals voorgeschreven in dit hoofdstuk indien:
a. het trustkantoor een zakelijke relatie aangaat;
b. het trustkantoor een trustdienst verleent;
c. er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
d. het trustkantoor twijfelt aan de juistheid of volledigheid van eerder verkregen gegevens;
e. het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;
f. er, gelet op de staat waarin een cliënt of doelvennootschap woonachtig of gevestigd is, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat.
1. Het is een trustkantoor verboden een zakelijke relatie aan te gaan of een trustdienst te verlenen, tenzij:
a. het trustkantoor of een introducerende instelling cliëntenonderzoek heeft verricht en dit cliëntenonderzoek heeft geleid tot het in de artikelen 27 tot en met 30, 33 en 34 bedoelde resultaat;
b. het trustkantoor of een introducerende instelling voldoet aan artikel 37, eerste en tweede lid; en
c. voor zover het cliëntenonderzoek is verricht door een introducerende instelling, het trustkantoor beschikt over de informatie, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid.
2. Voor zover in paragraaf 4.2 is voorgeschreven dat een trustkantoor in het kader van het cliëntenonderzoek een voortdurende controle op de zakelijke relatie uitoefent, ten einde te verzekeren dat deze overeenkomt met het integriteitrisicoprofiel van de cliënt of doelvennootschap, verzekert een trustkantoor zich er voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie van dat het trustkantoor hiertoe in staat zal zijn gedurende de zakelijke relatie.
3. Indien een trustkantoor met betrekking tot een zakelijke relatie niet in staat is te voldoen aan de voorschriften in dit hoofdstuk, beëindigt het trustkantoor de zakelijke relatie.
1. In het kader van het cliëntenonderzoek wordt onder het verifiëren van de identiteit verstaan het vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit van een persoon.
2. Artikel 11 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is van overeenkomstige toepassing.
Het op grond van dit hoofdstuk vaststellen van een uiteindelijk belanghebbende houdt in ieder geval in dat een trustkantoor:
a. zoveel mogelijk met zekerheid alle uiteindelijk belanghebbenden identificeert;
b. de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden verifieert; en
c. de aard en omvang van het uiteindelijk belang van de uiteindelijk belanghebbende verifieert.
1. Een trustkantoor heeft kennis van het doel van hetgeen de cliënt beoogt met de trustdienstverlening en onderzoekt, mede aan de hand van de uitkomst van het in dit hoofdstuk voorgeschreven cliëntenonderzoek, of aan die dienstverlening integriteitrisico’s zijn verbonden.
2. Naar gelang de uitkomst van het onderzoek vergewist een trustkantoor zich ervan dat integriteitrisico’s verbonden aan zijn dienstverlening adequaat zijn ondervangen.
3. Een trustkantoor beschikt voor iedere cliënt over een acceptatiememorandum waarin de uitkomst van het cliëntenonderzoek, het onderzoek naar de verbonden integriteitsrisico’s en de mate waarin deze worden ondervangen in samenhang tot elkaar zijn beschreven, en waarin de aanvaarding van de cliënt tot uitdrukking is gebracht.
1. Een trustkantoor verricht voor het aangaan van een zakelijke relatie gericht op het verlenen van de trustdiensten, bedoeld in de onderdelen a en b van de begripsomschrijving van trustdienst, alsmede bij het verlenen van die trustdiensten, onderzoek naar de cliënt en de doelvennootschap.
2. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de doelvennootschap:
a. het integriteitrisicoprofiel van de doelvennootschap vast te stellen;
b. het transactieprofiel van de doelvennootschap vast te stellen;
c. de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap vast te stellen;
d. de vermogenspositie van de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
e. zoveel mogelijk met zekerheid te bepalen dat het vermogen als bedoeld in onderdeel c en het aan de vermogenspositie verbonden vermogen als bedoeld in onderdeel d uit legitieme bron afkomstig zijn;
f. vast te stellen dat voldaan is aan verplichtingen tot inschrijving van de doelvennootschap, alsmede de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort, in het Handelsregister of een daarmee vergelijkbaar register in een ander land;
g. de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapsstructuur van de doelvennootschap, alsmede de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort vast te stellen;
h. inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de doelvennootschap en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
i. de strekking waarmee de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort is opgezet vast te stellen;
j. de herkomst en bestemming van de middelen van de doelvennootschap vast te stellen; en
k. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de verrichte transacties uit te oefenen, teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met de kennis die het trustkantoor heeft van de doelvennootschap, het integriteitrisicoprofiel en het transactieprofiel van de doelvennootschap.
3. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de cliënt:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
b. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt vast te stellen;
c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
d. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de verrichte transacties uit te oefenen teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met het integriteitrisicoprofiel van de cliënt met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de trustdienst worden gebruikt;
e. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
f. zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt, dan wel ten behoeve van een derde; en
g. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel e, alsmede de derde, bedoeld in onderdeel f, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
4. Indien de cliënt niet de doelvennootschap of de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap is, verricht het trustkantoor aanvullend onderzoek dat hem in staat stelt om:
a. het integriteitrisicoprofiel van de cliënt vast te stellen;
b. indien de cliënt een rechtspersoon is:
1°. de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapstructuur van de cliënt vast te stellen;
2°. inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt en deze zoveel als redelijkerwijs mogelijk is met zekerheid vast te stellen; en
c. de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap vast te stellen.
1. Een trustkantoor verricht voor het aangaan van een zakelijke relatie gericht op het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel c van de begripsomschrijving van trustdienst, alsmede bij het verlenen van die trustdienst onderzoek naar de cliënt en de doorstroomvennootschap.
2. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de doorstroomvennootschap:
a. het transactieprofiel van de doorstroomvennootschap vast te stellen;
b. de herkomst en bestemming van de middelen die aan de doorstroomvennootschap ter beschikking worden gesteld vast te stellen;
c. vast te stellen welke persoon ter zake het risico draagt en deze persoon te identificeren en zijn identiteit te verifiëren; en
d. inzicht te verwerven in de ter zake gestelde zekerheden en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen.
3. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de cliënt:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
b. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt vast te stellen;
c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
d. het integriteitrisicoprofiel van de cliënt vast te stellen;
e. indien de cliënt een rechtspersoon is:
1°. de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapsstructuur van de cliënt vast te stellen;
2°. inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
f. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met de kennis die het trustkantoor heeft van de cliënt en het risicoprofiel van de cliënt met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de trustdienst worden gebruikt;
g. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
h. zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde; en
i. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel g, alsmede de derde, bedoeld in onderdeel h, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
1. Een trustkantoor verricht voor het aangaan van een zakelijke relatie gericht op het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel d van de begripsomschrijving van trustdienst, alsmede bij het verlenen van die trustdienst onderzoek naar de cliënt en voor zover van toepassing de koper en de verkoper.
2. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de cliënt:
a. het integriteitrisicoprofiel van de cliënt vast te stellen;
b. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
c. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met de kennis die het trustkantoor heeft van de cliënt en het risicoprofiel van de cliënt, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de trustdienst worden gebruikt;
d. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
e. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt vast te stellen;
f. indien de cliënt een rechtspersoon is:
1°. de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapsstructuur van de cliënt vast te stellen;
2°. inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
g. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
h. zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde; en
i. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel g, alsmede de derde, bedoeld in onderdeel h, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
3. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de koper of verkoper:
a. het integriteitrisicoprofiel van de koper of verkoper vast te stellen;
b. de koper of verkoper te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
c. de uiteindelijk belanghebbende van de koper of verkoper vast te stellen;
d. de vermogenspositie van de uiteindelijk belanghebbende van de koper zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
e. zoveel mogelijk met zekerheid te bepalen dat het aan de vermogenspositie, bedoeld in onderdeel d, verbonden vermogen uit legitieme bron afkomstig is; en
f. de herkomst van het vermogen van de koper vast te stellen.
1. Een trustkantoor verricht voor het aangaan van een zakelijke relatie gericht op het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel e van de begripsomschrijving van trustdienst, alsmede bij het verlenen van die trustdienst onderzoek naar de cliënt en de trust.
2. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de cliënt:
a. het integriteitrisicoprofiel van de cliënt vast te stellen;
b. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
c. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met de kennis die het trustkantoor heeft van de cliënt en het risicoprofiel van de cliënt, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de trustdienst worden gebruikt;
d. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
e. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt vast te stellen;
f. indien de cliënt een rechtspersoon is:
1°. de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapsstructuur van de cliënt vast te stellen;
2°. inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
g. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
h. zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde; en
i. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel g, alsmede de derde, bedoeld in onderdeel h, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
3. Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de trust:
a. de uiteindelijk belanghebbende van de trust vast te stellen;
b. het transactieprofiel van de trust vast te stellen;
c. de vermogenspositie van de insteller van de trust zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
d. zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat het aan de vermogenspositie als bedoeld in onderdeel c verbonden vermogen uit legitieme bron afkomstig is;
e. de herkomst van het vermogen van de trust vast te stellen; en
f. de herkomst en bestemming van middelen van de trust vast te stellen.
1. Indien een cliënt handelt als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie strekt het cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de trust of de juridische constructie, waarbij overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan de artikelen 27, derde lid, 28, derde lid, 29, tweede lid, 30, tweede lid, en 34. Het cliëntenonderzoek stelt het trustkantoor in dat geval eveneens in staat om:
a. de vermogenspositie van de insteller van de trust of andere juridische constructie vast te stellen;
b. zoveel als redelijkerwijs mogelijk is met zekerheid te bepalen dat het aan de vermogenspositie, bedoeld in onderdeel a, verbonden vermogen uit legitieme bron afkomstig is;
c. vast te stellen of de cliënt bevoegd is te handelen als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie; en
d. vast te stellen door welk recht de trust of andere juridische constructie wordt beheerst.
2. Indien een trustkantoor ingevolge paragraaf 4.2 bij het onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende informatie vergaart over een trust of soortgelijke juridische constructie:
a. is het een trustkantoor in afwijking van artikel 23 toegestaan om de identiteit van de begunstigde van een trust of van een soortgelijke juridische constructie pas vast te stellen voorafgaand aan uitbetaling of aan het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, mits de begunstigde voor het aangaan van de zakelijke relatie of het verlenen van een trustdienst aan de hand van specifieke kenmerken of naar categorie is omschreven en het trustkantoor dan al zodanige informatie inwint dat het in staat is de identiteit van de begunstigde vast te stellen voorafgaand aan het tijdstip van uitbetaling of aan het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent;
b. stelt het trustkantoor vast dat hij gedurende de zakelijke relatie accuraat en ten minste 30 dagen voorafgaand wordt geïnformeerd over enige wijziging van de begunstigden van de trust of de soortgelijke juridische constructie.
Indien een cliënt optreedt als vennoot van een personenvennootschap strekt het cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de personenvennootschap, waarbij overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan de artikelen 27, derde lid, 28, derde lid, 29, tweede lid, 30, tweede lid, en 34. Het cliëntenonderzoek stelt het trustkantoor in dat geval eveneens in staat om vast te stellen of de natuurlijke persoon die de vennoten in de personenvennootschap vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en, in voorkomend geval, om die persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
1. Een trustkantoor verricht in aanvulling op paragraaf 4.2 verscherpt cliëntenonderzoek in ten minste de volgende gevallen:
a. indien de zakelijke relatie of trustdienst naar zijn aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt;
b. indien de staat waar de cliënt, de doelvennootschap of de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt of doelvennootschap woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn door de Europese Commissie is aangewezen als staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.
2. Een trustkantoor houdt ten minste rekening met de risicofactoren, bedoeld in bijlage III behorende bij de vierde anti-witwasrichtlijn, om vast te stellen of het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is.
1. Een trustkantoor beschikt over passende risicobeheersystemen, waaronder op risico gebaseerde procedures, om te bepalen of de cliënt, de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap:
a. een politiek prominente persoon is;
b. een familielid van een politiek prominente persoon is; of
c. een persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon is.
2. Onverminderd artikel 33, eerste lid, past een trustkantoor de volgende maatregelen toe bij het aangaan of voortzetten van een zakelijke relatie of het verlenen van een trustdienst waarbij de cliënt, de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap een persoon is als bedoeld in de onderdelen a tot en met c van het eerste lid:
a. voor het aangaan of voortzetten van deze zakelijke relatie of het verlenen van deze trustdienst, is de toestemming vereist van een persoon die het dagelijks beleid van het trustkantoor bepaalt; en
b. de zakelijke relatie wordt doorlopend aan verscherpte controle onderworpen.
3. Indien een cliënt, een uiteindelijk belanghebbende van een cliënt of een uiteindelijk belanghebbende van een doelvennootschap niet langer een politiek prominente publieke functie bekleedt, past het trustkantoor passende risicogebaseerde maatregelen ten minste gedurende 12 maanden toe, of zoveel langer als nodig totdat deze persoon niet langer het hoger risico met zich brengt dat hoort bij politiek prominente personen.
4. Indien een cliënt, een uiteindelijk belanghebbende van een cliënt of een uiteindelijk belanghebbende van een doelvennootschap gedurende de zakelijke relatie een persoon als bedoeld in het eerste lid wordt of blijkt te zijn, voldoet het trustkantoor onverwijld nadat hiervan is gebleken aan artikel 33 en aan het tweede lid.
Een trustkantoor neemt redelijke maatregelen om alle complexe en ongebruikelijk grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen die geen duidelijk economisch of rechtmatig doel hebben te onderzoeken en onderwerpt de gehele zakelijke relatie met de cliënt in dat geval aan een verscherpte controle.
1. Onverminderd artikel 33, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat een trustkantoor bijzondere maatregelen neemt met betrekking tot cliënten, doelvennootschappen, uiteindelijk belanghebbenden van cliënten of uiteindelijk belanghebbenden van doelvennootschappen die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in staten die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie zijn aangewezen als staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.
2. Op grond van het eerste lid kunnen als bijzondere maatregelen slechts de maatregelen, bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, worden aangewezen.
1. Een trustkantoor dat of een introducerende instelling die uitvoering heeft gegeven aan de voorschriften in hoofdstuk 4 legt de daartoe gebruikte gegevens vast.
2. Een trustkantoor dat op grond van deze wet een persoon heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, of bij wie een cliënt is geïntroduceerd door een introducerende instelling met inachtneming van artikel 23, legt op opvraagbare wijze de in artikel 33 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme bedoelde gegevens vast.
3. Een trustkantoor neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens actueel gehouden worden.
4. Een trustkantoor bewaart de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het verlenen van de desbetreffende trustdienst.
Een trustkantoor houdt de volgende gegevens met betrekking tot de eigen organisatie actueel en op een overzichtelijke wijze te allen tijde beschikbaar:
a. een uittreksel van de inschrijving van het trustkantoor in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, en een actueel overzicht van de personen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen, met vermelding van volledige naam, adres en woonplaats;
b. een overzicht van houders van een gekwalificeerde deelneming in het trustkantoor, met vermelding van volledige naam, adres, woonplaats en omvang van de gehouden deelneming;
c. een afschrift van de statuten van het trustkantoor;
d. een overzicht van de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur en zeggenschapsverhoudingen van het trustkantoor en van de groep waartoe het trustkantoor behoort;
e. een structuuroverzicht van de groep waartoe het trustkantoor behoort;
f. de vastgestelde jaarrekeningen over de afgelopen drie boekjaren dan wel de voorlopige jaarcijfers indien een jaarrekening nog niet is vastgesteld;
g. het beleid, bedoeld in artikel 14;
h. de overeenkomsten, bedoeld in artikel 16;
i. de vastlegging van incidenten, bedoeld in artikel 20, derde lid; en
j. de bescheiden, bedoeld in artikel 39, tweede lid.
1. Een trustkantoor beschikt over een dienstverleningsdossier voor iedere cliënt. Het dienstverleningsdossier omvat informatie over de cliënt, de doelvennootschappen, de trustdiensten die worden verleend en, in voorkomend geval, de trust waarvoor het trustkantoor als trustee optreedt.
2. Een dienstverleningsdossier bevat ten minste de volgende bescheiden:
a. de schriftelijke overeenkomsten tussen het trustkantoor en de cliënt en, indien van toepassing, de doelvennootschap en andere overeenkomsten die het trustkantoor heeft gesloten ter zake van de door het trustkantoor geleverde trustdiensten;
b. het acceptatiememorandum, bedoeld in artikel 26, derde lid;
c. een overzicht van de door het trustkantoor geleverde trustdiensten;
d. de gegevens, bedoeld in artikel 37; en
e. de vastlegging van incidenten en maatregelen, bedoeld in artikel 20, voor zover gerelateerd aan de desbetreffende doelvennootschap, cliënt of trustdienst.
3. Een trustkantoor neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat het dienstverleningsdossier voldoende actueel gehouden wordt.
4. Het trustkantoor bewaart een dienstverleningsdossier gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of na het verlenen van de desbetreffende trustdienst.
1. Persoonsgegevens, verzameld op grond van deze wet, worden door een trustkantoor alleen verwerkt met het oog op het beheersen van integriteitrisico’s en worden niet verder verwerkt voor commerciële doeleinden of andere doeleinden die niet verenigbaar zijn met dat doel.
2. Een trustkantoor verstrekt, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een incidentele transactie te verrichten, informatie aan een cliënt over de krachtens deze wet geldende verplichtingen ter zake van de verwerking van persoonsgegevens.
3. Een trustkantoor vernietigt de persoonsgegevens die het uit hoofde van deze wet heeft verkregen onmiddellijk na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de artikelen 37, vierde lid, en 39, vierde lid, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
1. De Nederlandsche Bank is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
2. De Nederlandsche Bank oefent haar taken op grond van deze wet uit op een risicogebaseerde en effectieve wijze, met inachtneming van artikel 48, zesde tot en met achtste lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
3. De Nederlandsche Bank stelt beleidsregels over de wijze waarop zij in het toezicht op de naleving beoordeelt in hoeverre trustkantoren het risico voorkomen op betrokkenheid van het trustkantoor of zijn medewerkers bij handelingen die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in het trustkantoor of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van de Nederlandsche Bank.
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de Nederlandsche Bank aangewezen personen. Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2. De personen, bedoeld in het eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. De Nederlandsche Bank kan voor de vervulling van haar taken op grond van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien de personen, bedoeld in artikel 42, eerste lid, bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, licht de Nederlandsche Bank de Financiële inlichtingen eenheid in, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken van de Financiële inlichtingen eenheid.
1. De Nederlandsche Bank kan inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij ieder ingeschreven trustkantoor dat ingevolge deze wet onder haar toezicht valt, indien:
a. dit dient ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn; en
b. de inlichtingen worden ingewonnen of het onderzoek wordt ingesteld ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie en die in die staat is belast met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op de financiële markten.
2. Een verzoek om inlichtingen of een onderzoek kan zich tevens richten tot een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van een verdrag of besluit als bedoeld in het eerste lid.
3. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De Nederlandsche Bank kan een ieder die niet voldoet aan een ingevolge deze wet op hem rustende verplichting een aanwijzing geven om binnen een door de Nederlandsche Bank gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen.
De Nederlandsche Bank kan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen ter zake van:
a. overtreding van bij of krachtens de hoofdstukken 2 tot en met 5 en 8 gestelde regels;
b. overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;
c. het geen dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 47 gegeven aanwijzing.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de verschillende overtredingen de bedragen van de op te leggen bestuurlijke boete vastgesteld, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 5.000.000, of in gevallen bedoeld in het derde lid, ten hoogste € 10.000.000 bedraagt.
2. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:
Categorie |
Basisbedrag |
Minimumbedrag |
Maximumbedrag |
---|---|---|---|
1 |
€ 10.000,– |
€ 0,– |
€ 10.000,– |
2 |
€ 500.000,– |
€ 0,– |
€ 1.000.000,– |
3 |
€ 2.500.000,– |
€ 0,– |
€ 5.000.000,– |
3. Indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 10.000.000.
1. In afwijking van artikel 49 bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding van een voorschrift gerangschikt in de derde categorie ten hoogste 10% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien dit meer is dan € 10.000.000.
2. Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening van de netto-omzet de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.
De Nederlandsche Bank kan in afwijking van artikel 49 een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.
1. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar, beroep of hoger beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep of hoger beroep is ingesteld, op het beroep of hoger beroep is beslist.
2. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
1. Bij een overtreding die beboetbaar is met een boete gerangschikt in de tweede of derde boetecategorie, bedoeld in artikel 49, tweede lid, kan de Nederlandsche Bank de overtreder, dan wel, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, de natuurlijke personen die tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om bij een trustkantoor of een andere instelling als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme beleidsbepalende functies uit te oefenen.
2. Een ontzegging als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.
1. De Nederlandsche Bank kan één of meer personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een trustkantoor indien dat trustkantoor niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2. Het benoemingsbesluit wordt slechts genomen:
a. nadat door het trustkantoor niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 47 gevolg is gegeven; of
b. indien een overtreding ingevolge deze wet een adequate functionering van het trustkantoor ernstig in gevaar brengt en dat trustkantoor voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
3. Het benoemingsbesluit bevat in ieder geval een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De Nederlandsche Bank benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen. De verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het trustkantoor is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.
4. Na de benoeming van een curator:
a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het trustkantoor de curator alle medewerking;
b. kan de Nederlandsche Bank de betrokken organen of vertegenwoordigers van het trustkantoor toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c. kan de Nederlandsche Bank te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het trustkantoor dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het trustkantoor, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voor zover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
5. Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, niet langer aanwezig is, trekt de Nederlandsche Bank het besluit tot benoeming van de curator in. De Nederlandsche Bank maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het trustkantoor.
6. De kosten van de in het eerste lid bedoelde maatregel komen voor rekening van het betrokken trustkantoor.
1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 56 zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak noodzakelijk is of tenzij deze wet anders bepaalt.
2. De Nederlandsche Bank kan met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.
1. De Nederlandsche Bank kan gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties, alsmede aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die zijn belast met het toezicht op trustkantoren, financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen, of vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:
a. de verstrekking van gegevens of inlichtingen in internationaal verband niet kan plaatsvinden op basis van wederkerigheid;
b. de gegevens betrekking hebben op een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap waaraan of aan wie het trustkantoor diensten verleent, onverlet de toepasselijkheid van de Sanctiewet 1977, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Nederlandse belastingwetgeving, de bilaterale belastingverdragen en verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel de toepasselijkheid van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op de financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;
c. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;
d. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op trustkantoren, financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn;
e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
f. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
g. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
h. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2. Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt de Nederlandsche Bank deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
3. Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste of tweede lid aan de Nederlandsche Bank verzoekt om de gegevens of inlichtingen die op grond van dat lid zijn verstrekt te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt dat verzoek slechts ingewilligd indien:
a. het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; en
b. die buitenlandse instantie niet op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.
4. Indien het in het derde lid bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten, wordt dit niet ingewilligd dan na toestemming van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. De Nederlandsche Bank kan gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan de instantie die is belast met de uitvoering van ingevolge een sanctiebesluit of sanctieregeling in de zin van artikel 1, onderdelen a en b, van de Sanctiewet 1977 vastgestelde regels, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitvoering van die regels.
2. De Nederlandsche Bank verstrekt geen gegevens of inlichtingen die zijn verkregen van de Europese Centrale Bank of een toezichthoudende instantie, indien deze niet uitdrukkelijk instemt met het verstrekken van de gegevens of inlichtingen.
1. De Nederlandsche Bank verstrekt aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten de gegevens of inlichtingen die zij heeft verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, voor zover deze naar het oordeel van de Nederlandsche Bank van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door de Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt uitgeoefend op grond van de Wet op het financieel toezicht.
2. De Nederlandsche Bank verstrekt geen gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien deze zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie of van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie als bedoeld in artikel 56, tenzij die buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
1. De Nederlandsche Bank kan met een verklaring een overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die met de tweede of derde boetecategorie, bedoeld in artikel 49, tweede lid, beboetbaar is gesteld en de naam van de overtreder openbaar maken.
2. De Nederlandsche Bank kan met een waarschuwing een overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels en de naam van de overtreder openbaar maken, indien het naar het oordeel van de Nederlandsche Bank nodig is om het publiek snel en effectief te informeren teneinde schade te voorkomen of te beperken.
De Nederlandsche Bank maakt op grond van artikel 59 geen gegevens openbaar, voor zover:
a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de Nederlandsche Bank naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd;
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht; of
e. openbaarmaking in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
1. De Nederlandsche Bank maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie ingevolge deze wet openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden.
2. Indien tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, wordt de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar gemaakt.
3. In aanvulling op artikel 5:2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuurlijke sanctie mede verstaan: het door de Nederlandsche Bank wegens een overtreding intrekken of beperken van een vergunning alsmede het opleggen van een verbod als bedoeld in artikel 53.
4. In afwijking van het eerste lid maakt de Nederlandsche Bank een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete zo spoedig mogelijk openbaar, indien het een bestuurlijke boete betreft ter zake van een overtreding van een voorschrift dat op grond van artikel 49, tweede lid, is gerangschikt in de derde categorie.
5. De Nederlandsche Bank maakt in afwijking van het eerste lid een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ingevolge deze wet zo spoedig mogelijk openbaar, indien een dwangsom wordt verbeurd.
6. De Nederlandsche Bank maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep of hoger beroep tegen een besluit als bedoeld in het vierde of vijfde lid, alsmede de beslissing op bezwaar en de uitkomst van dat beroep of hoger beroep, zo spoedig mogelijk openbaar, tenzij het besluit op grond van artikel 62 niet openbaar is gemaakt.
7. Een besluit dat ingevolge het eerste, vierde of vijfde lid openbaar is gemaakt, blijft gedurende een periode van vijf jaar na bekendmaking beschikbaar op de website van de Nederlandsche Bank, met uitzondering van de persoonsgegevens die deel uitmaken van het besluit voor zover enig wettelijk voorschrift aan de openbaarmaking van de persoonsgegevens in de weg staat.
1. Openbaarmaking op grond van artikel 61 wordt uitgesteld of geschiedt in zodanige vorm dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen, voor zover:
a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijke persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de Nederlandsche Bank naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd;
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
2. Openbaarmaking op grond van artikel 61 blijft achterwege, indien openbaarmaking overeenkomstig het eerste lid:
a. onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft;
b. niet in overeenstemming is met het doel van de opgelegde bestuurlijke sanctie, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft; of
c. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou brengen.
1. Alvorens over te gaan tot openbaarmaking van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van deze paragraaf, neemt de Nederlandsche bank een besluit tot openbaarmaking. Dit besluit bevat de openbaar te maken gegevens en de wijze en termijn waarop de openbaarmaking zal plaatsvinden.
2. Onverminderd artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Nederlandsche Bank bij het nemen van een besluit op grond van artikel 59 de toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten, indien van de belanghebbende geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
1. De Nederlandsche Bank gaat pas over tot openbaarmaking op grond van deze afdeling, nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit tot openbaarmaking aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
2. In afwijking van het eerste lid gaat de Nederlandsche Bank pas over tot openbaarmaking op grond van artikel 59, eerste lid, nadat het besluit tot openbaarmaking onherroepelijk is.
3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze afdeling te voorkomen, gaat de toezichthouder niet over tot openbaarmaking totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
4. De toezichthouder beëindigt het openbaar beschikbaar houden van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van deze paragraaf onverwijld indien en voor zover:
a. het besluit tot openbaarmaking wordt ingetrokken; of
b. het besluit tot openbaarmaking door de bestuursrechter onherroepelijk is vernietigd.
5. In de gevallen, bedoeld in het vierde lid, biedt de toezichthouder de belanghebbende aan de intrekking of de vernietiging openbaar te maken.
6. In afwijking van artikel 61, zesde en zevende lid, zijn het vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot openbaarmaking op grond van artikel 61, vierde of vijfde lid, voor zover de openbaarmaking in strijd met artikel 62 heeft plaatsgevonden.
1. In afwijking van artikel 64, eerste lid, kan de Nederlandsche Bank op een kortere termijn en zo nodig onverwijld overgaan tot openbaarmaking op grond van deze paragraaf, voor zover:
a. bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, geen verder uitstel toelaat; of
b. de overtreder zelf informatie openbaar heeft gemaakt over de overtreding of het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie waarop de openbaarmaking betrekking heeft, en versnelde openbaarmaking in het belang van het publiek noodzakelijk is ter bescherming van het vertrouwen in het toezicht op de integriteit van het financiële stelsel.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan de Nederlandsche Bank tevens besluiten dat artikel 64, tweede lid, buiten toepassing blijft.
3. De Nederlandsche Bank verricht een redelijke inspanning om de betrokkene voorafgaand aan de openbaarmaking in kennis te stellen van de voorgenomen openbaarmaking.
4. Bij openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie is artikel 61, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze paragraaf te voorkomen, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2. Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze paragraaf heeft verboden, of indien op grond van artikel 62 nog geen tot personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, vindt het horen van belanghebbenden ter zake van het bezwaar tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie niet in het openbaar plaats.
3. Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze paragraaf heeft verboden, of indien op grond van artikel 62 nog geen tot afzonderlijke personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, en beroep of hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
1. Een trustkantoor draagt er zorg voor dat alle personen die werkzaamheden voor het trustkantoor verrichten, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken en rekening houdend met de risico’s, aard en omvang van het trustkantoor, bekend zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen de verplichtingen ingevolge deze wet volledig uit te voeren.
2. Een trustkantoor stelt ieder kalenderjaar voor de in het eerste lid bedoelde personen een opleidingsprogramma samen en legt dit vast.
1. Een trustkantoor onderzoekt of een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan de cliënt of de doelvennootschap.
2. Indien een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan de cliënt of de doelvennootschap, doet het trustkantoor bij dat andere trustkantoor navraag naar gebleken integriteitrisico’s.
3. Een trustkantoor dat een verzoek ontvangt als bedoeld in het tweede lid, informeert het verzoekende trustkantoor onverwijld. Voor zover noodzakelijk om te voldoen aan het verzoek, verstrekt een trustkantoor persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
4. Een trustkantoor verstrekt, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een trustdienst te verlenen, informatie aan een cliënt over de krachtens dit artikel op het trustkantoor rustende verplichtingen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan een ander trustkantoor.
5. Een trustkantoor verstrekt op grond van dit artikel geen informatie over integriteitrisico’s die voor inwerkingtreding van deze wet zijn gebleken.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Een vergunning voor het werkzaam zijn als trustkantoor, verleend op grond van artikel 4 van de Wet toezicht trustkantoren, wordt na de inwerkingtreding van deze wet gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid.
2. Op aanvragen om een vergunning op grond van artikel 4 van de Wet toezicht trustkantoren waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze wet beslist. De beslistermijn, bedoeld in artikel 6, vierde lid, vangt aan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
1. Een ontheffing, verleend op grond van artikel 2a, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren, wordt na de inwerkingtreding van deze wet gelijkgesteld aan een ontheffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
2. Op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze wet beslist.
1. Indien de Nederlandsche Bank op grond van artikel 4, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren de betrouwbaarheid heeft vastgesteld van een persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, staat de betrouwbaarheid van die persoon voor de toepassing van artikel 10, tweede lid, van deze wet buiten twijfel, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
2. Indien een persoon als bedoeld in artikel 10, eerste lid, op grond van artikel 4, onderdeel b, van de Wet toezicht trustkantoren geschikt is bevonden, wordt hij voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, van deze wet eveneens geschikt geacht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
Trustkantoren met zetel in Nederland, die over een vergunning als bedoeld in artikel 70, eerste lid, beschikken, voldoen binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan artikel 13.
Ten aanzien van cliënten waarnaar reeds cliëntenonderzoek is verricht op grond van de Wet toezicht trustkantoren, verricht een trustkantoor het cliëntenonderzoek, bedoeld in hoofdstuk 4, op het eerste moment dat door de cliënt contact wordt opgenomen met het trustkantoor of zoveel eerder als het trustkantoor, met inachtneming van de aan het type cliënt, doelvennootschap, zakelijke relatie, of trustdienst verbonden integriteitrisico, aanleiding vindt om het cliëntenonderzoek te doen plaatsvinden.
Op overtredingen die hebben plaatsgevonden en zijn beëindigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven de hoofdstukken 7, 7a en 8 van de Wet toezicht trustkantoren van toepassing zoals die luidden onmiddellijk voor het in werking treden van deze wet. Paragraaf 7.2 van deze wet is niet van toepassing op die overtredingen.
Een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister van Financiën, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
In bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt «Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: Wet toezicht trustkantoren 2018.
In artikel 10, tweede lid, onderdeel h, van de Sanctiewet 1977 wordt «bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
De Wet bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel c, onder 19°, wordt «Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: Wet toezicht trustkantoren 2018.
B
Bijlage I, onderdeel «Toezichthouder: DNB», wordt als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel Wtt.D1.01 wordt «artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 4, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
2. in onderdeel Wtt.D2.01 wordt «artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: artikel 5, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
C
Bijlage II, onderdeel «Toezichthouder: de Nederlandsche Bank», wordt als volgt gewijzigd:
1. in de categorie «trustkantoren», kolom «personen», wordt «artikel 7, eerste lid, van de Wtt» vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de Wtt 2018.
2. in de categorie «trustkantoren» komt de tekst in de kolom «wetsverwijzing» te luiden: artikel 9, eerste lid, van de Wtt 2018.
3. onder «verklaring van de gebruikte afkortingen» wordt de tekst «Wtt: Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: Wtt 2018: Wet toezicht trustkantoren 2018.
In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt «de Wet toezicht trustkantoren, de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, 2a, 3, derde lid, 5, 9, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 10, 11, 14, tweede lid, en 16, tweede lid;» vervangen door: de Wet toezicht trustkantoren 2018, 3, 4, 5, 6, derde lid, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 67 en 68 van deze wet en artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;.
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1a, vierde lid, onderdelen f en g, wordt «artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren» telkens vervangen door: artikel 1, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
B
Artikel 3, vijftiende lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. in de aanhef wordt «artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: de begripsomschrijving van trustdienst in artikel 1, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018;
b. in onderdeel a wordt «artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
C
In artikel 5, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt «artikel 2, eerste of tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: artikel 3, eerste en tweede lid, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
D
In artikel 22, zesde lid, onderdeel c, wordt «de toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren» vervangen door: de Nederlandsche Bank, bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
De Wet toezicht trustkantoren wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34910-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.