34 898 (R2101) Overeenkomst tussen de regeringen van de Benelux-Staten en de regering van Azerbeidzjan inzake de afschaffing van de visumplicht voor houders van dienstpaspoorten; Brussel, 23 november 2017

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 maart 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 april 2018.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 februari 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 23 november 2017 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regeringen van de Benelux-Staten en de regering van Azerbeidzjan inzake de afschaffing van de visumplicht voor houders van dienstpaspoorten (Trb. 2017, 196).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 9 maart 2018 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

De Overeenkomst tussen de regeringen van de Benelux-Staten en de regering van Azerbeidzjan inzake de afschaffing van de visumplicht voor houders van dienstpaspoorten, (hierna te noemen: het Verdrag) heeft als doel om houders van dienstpaspoorten van Azerbeidzjan en de Benelux-Staten, visumvrij toegang te geven tot elkaars grondgebied voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen.

Welke nationaliteiten een visum nodig hebben om de EU – met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland – in te reizen en welke niet, is geregeld in Verordening 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 (PbEU 2001, L 81). Op basis van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van deze verordening, kunnen de EU-Lidstaten hier zelfstandig van afwijken ten aanzien van onder meer houders van dienstpaspoorten. De Benelux-Staten doen dit tezamen op grond van de op 11 april 1960 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied (Trb. 1960, 40). De Benelux-Staten bepalen in overleg met elkaar met welke landen onderhandelingen worden gestart en welke van de Benelux-Staten daarin het voortouw neemt. Als de Europese Commissie van de Raad een mandaat krijgt om over het desbetreffende onderwerp te onderhandelen, moeten de Benelux-Staten op grond van artikel 4.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie hun eigen initiatieven beëindigen.

In Benelux kader zijn al verscheidene verdragen inzake de afschaffing van de visumplicht voor houders van diplomatieke en/of dienstpaspoorten tot stand gekomen, bijvoorbeeld laatstelijk met Kazachstan (Trb. 2015, 58).

De onderhandelingen met Azerbeidzjan over het Verdrag zijn gevoerd door België. Hoewel in het Verdrag de regeringen van de vier Staten als partijen worden genoemd, zal het Verdrag gelden tussen de Staten. Houders van diplomatieke paspoorten vallen niet onder het Verdrag, zij zijn al visumvrij op basis van de op 29 november 2013 gesloten Visumfacilitatieovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan (PbEU 2014, L 128). Na sluiting van de Visumfacilitatieovereenkomst hebben de Azerbeidzjaanse autoriteiten aan de Benelux-Staten gevraagd om de vrijstelling van de visumplicht uit te breiden tot de dienstpaspoorthouders. De onderhandelingen zijn gestart nadat Azerbeidzjan een EU-Terug- en Overnameovereenkomst (EU-T&O) heeft gesloten (PbEU 2014, L 128), die gelijktijdig met de EU-Visumfacilitatieovereenkomst, met ingang van 1 september 2014 in werking is getreden. De onderhandelingen met Azerbeidzjan over een Benelux Terug- en overname protocol ter uitvoering van de EU-T&O zijn in een vergevorderd stadium. Er zijn geen problemen in de uitvoeringspraktijk op terug- en overnameterrein met Azerbeidzjan. Tevens voldoet Azerbeidzjan aan de volgende relevante criteria voor verdragen ter afschaffing van de visumplicht voor houders van dienstpaspoorten:

  • ten aanzien van documentveiligheid heeft een technische analyse uitgewezen dat de dienstpaspoorten van Azerbeidzjan voldoen aan de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie,

  • het aantal in omloop zijnde Azerbeidzjaanse dienstpaspoorten is redelijk te noemen (ca. 4.500) en

  • het afgiftebeleid is duidelijk en neergelegd in presidentieel decreet No 391 d.d. 3 maart 2011.

In Benelux kader is afgesproken dat het niet meer opportuun is om Visumafschaffingsovereenkomsten met een initiële looptijd van een jaar af te sluiten, zoals bij de eerder door de Benelux-Staten afgesloten Visumafschaffingsovereenkomsten. Daarop zijn de inwerkingtredingsbepaling en procedure herzien. Vanaf dit moment wordt in de inwerkingtredingsbepaling van een Visumafschaffingsovereenkomst geen beperking in de looptijd van het verdrag opgenomen.

Naar het oordeel van de regering bevat dit Verdrag een aantal ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft met name de artikelen 3, 4, en 5 van het Verdrag.

II. Artikelsgewijze toelichting

Hieronder worden de artikelen uit het Verdrag toegelicht.

Artikel 1: Definities

Artikel 1 definieert de begrippen «Benelux-Staten» evenals «Benelux-gebied»: waarbij wordt aangegeven dat het gaat om het gezamenlijke grondgebied in Europa. Op basis van artikel 14 kan de werking van het Verdrag worden uitgebreid tot het Caribische deel van Nederland en de andere landen van het Koninkrijk (zie ook hieronder bij artikel 13).

Artikel 2: Bevoegde autoriteiten

Dit artikel wijst de bevoegde autoriteiten aan, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Voor het Koninkrijk der Nederlanden is dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 3: Afschaffing van de visumplicht

Azerbeidzjaanse dienstpaspoorthouders hebben zonder visum toegang tot de Benelux-Staten en mogen daar maximaal 90 dagen gedurende een periode van 180 dagen verblijven. De periode van maximaal 90 dagen uit 180 dagen is conform de definitie van kort verblijf die geïntroduceerd is in Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810 / 2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 182).

Anderzijds hebben dienstpaspoorthouders van de Benelux-Staten visumvrij toegang tot Azerbeidzjan en mogen zij daar maximaal 90 dagen verblijven.

Artikel 4: Geaccrediteerde vertegenwoordigers

In geval een dienstpaspoorthouder wordt geplaatst op een ambassade of consulaat van de andere partij, zal deze schriftelijk worden aangemeld en gedurende zijn plaatsing visumvrij kunnen binnenkomen, verblijven en vertrekken. Partijen verbinden zich om de bij accreditatie geldende regelingen te respecteren.

Artikel 5: Weigering van toegang

Ondanks sluiting van het Verdrag kunnen beide partijen de toegang weigeren aan een dienstpaspoorthouder van de andere partij als deze als ongewenste vreemdeling wordt beschouwd of als de aanwezigheid van de desbetreffende persoon wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Artikel 6: toepassing van de wetten

Voor zover het niet in het Verdrag is geregeld, blijven alle nationale wetten en regelingen alsmede EU-verordeningen gelden die betrekking hebben op toegang, verblijfsduur, verblijf, uitzetting en tewerkstelling.

Artikel 7: Documentatie

Indien een van de partijen nieuwe of gewijzigde dienstpaspoorten in omloop brengt, zal deze de andere partijen tijdig – in beginsel minimaal 60 dagen tevoren – specimens hiervan sturen, evenals de bijbehorende technische specificaties.

Artikelen 8 tot en met 13

De artikelen 8 tot en met 13 bevatten bepalingen over het oplossen van geschillen, de procedure voor wijziging van het Verdrag, de depositaris, inwerkingtreding, opzegging, schorsing en de territoriale toepassing. Op grond van artikel 13 zal de depositaris in kennis worden gebracht van de uitbreiding van het Verdrag tot Caribisch Nederland.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden.

Op grond van artikel 13 kan het Verdrag worden uitgebreid tot Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

De regering van Curaçao heeft aangegeven medegelding wenselijk te achten. De regeringen van Aruba en Sint Maarten beraden zich nog over de wenselijkheid van medegelding. Derhalve zal dit Verdrag, vooralsnog, gelden voor het Europese deel en het Caribische deel van Nederland en voor Curaçao.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag

Naar boven