34 872 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met maximering van het aantal regionale publieke media-instellingen

D NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 april 2018

De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de nadere schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met maximering van het aantal regionale publieke media-instellingen. Hieronder beantwoordt de regering de gestelde vragen.

De leden van de PVV-fractie brengen naar voren dat de regionale publieke media-instellingen zich niet altijd houden aan hun wettelijke taken. Volgens deze leden is er gepolitiseerde parlementaire journalistiek die allesbehalve bijdraagt aan de optimale en neutrale informatievoorziening en het bieden van ruimte aan verschillende opinies en opvattingen. De leden van de PVV-fractie vragen wat de regering gaat doen om de regionale media-instellingen aan hun wettelijke taken te houden.

De publieke media-opdracht is opgenomen in artikel 2.1 van de Mediawet 2008. Daaruit volgt onder meer dat het media-aanbod van (onder andere) de regionale publieke media-instellingen evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moet zijn en op evenwichtige wijze een beeld moet geven van de samenleving. Ook moet dat media-aanbod onder meer de pluriformiteit weerspiegelen van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied. Voor aanwijzing tot regionale publieke media-instelling komen op grond van artikel 2.61, tweede lid, onder b, van de Mediawet 2008 slechts instellingen in aanmerking die zich volgens de statuten tot doel stellen de publieke media-opdracht op regionaal niveau uit te voeren. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de regionale publieke media-instellingen en is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de artikelen 2.1 en 2.61 van de Mediawet 2008. De regering heeft van het Commissariaat voor de Media geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat de regionale publieke media-instellingen zich niet aan de uit deze artikelen voortvloeiende wettelijke taak zouden houden.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks merken op dat de regering stelt dat het beperkt voorhanden zijn van budget een gegeven is, zodat uitbreiding van het huidige aantal regionale publieke media-instellingen onwenselijk is. En dat toevoeging van meer regionale publieke media-instellingen versnippering van het budget zou betekenen. Daar zijn de pluriformiteit en de kwaliteit van het regionale media-aanbod niet bij gebaat, aldus de regering. Deze leden stellen dat het voorhanden zijnde budget nu door de regering als een gegeven wordt beschouwd. Volgens deze leden is het budget echter geen gegeven, maar een politieke keuze, die in de toekomst kan wijzigen. Deze leden stellen de vraag waarom niet gekozen is om – naast de wettelijke verankering van het minimumaantal regionale omroepinstellingen per provincie – het maximumaantal minder strak vast te leggen in bijvoorbeeld een algemene maatregel van bestuur in plaats van in de wet. Volgens de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks doet dit recht aan mogelijke wijzigingen van het beschikbare budget in de toekomst.

De regering heeft daar niet voor gekozen, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het beschikbare budget binnen afzienbare tijd substantieel zal toenemen. Toename van het budget betekent volgens de regering bovendien niet automatisch dat het aantal regionale publieke media-instellingen kan toenemen.

Volgens de leden van de fractie van de PvdA en GroenLinks stelt de regering dat het wetsvoorstel het ontwikkelen van een integrale visie op de lokale en regionale omroep niet in de weg staat. Zij vragen, onder verwijzing naar de behandeling van de Mediawet in de Eerste Kamer, of de regering voornemens is een dergelijke integrale visie op te stellen, aansluitend op de brief van 23 november 2016 van de vorige Staatssecretaris1 waarin deze schrijft:

«Een professionele en toekomstbestendige lokale publieke omroep kan op termijn een stevige basis vormen voor meer verticale samenwerking tussen de landelijke, regionale en lokale media-instellingen. Dit laatste is cruciaal omdat, gezien de druk op de regionale journalistiek, de lokale mediafunctie de komende jaren in belang zal toenemen. Daarnaast dient dit te leiden tot meer eenheid en samenwerking tussen alle publieke media-instellingen in Nederland. Ik zal daar samen met de betrokken partijen, en specifiek OLON en NLPO, het gesprek over blijven voeren.»

Deze leden vragen of de beoogde gesprekken tot de genoemde integrale visie leiden, zo ja, op welke termijn, en zo nee, waarom niet.

In het regeerakkoord staat dat het kabinet zich gaat beraden op de wijze van organisatie en financiering van de lokale publieke omroepen. Deze opdracht raakt ook de wijze van organisatie en financiering van de regionale publieke omroepen. Onder andere naar aanleiding van voornoemde opdracht ben ik de afgelopen maanden het land in gegaan om verschillende regionale en lokale publieke omroepen te bezoeken en daarover het gesprek aan te gaan. Ik ben voornemens om de Eerste en Tweede Kamer voor de zomer een brief te sturen over mijn bevindingen tot dusverre. Op dit moment kan ik nog niet op de inhoud van deze brief vooruitlopen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken I 2016/17, 34 264, W.

Naar boven