De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende
zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel
van wet genoegzaam voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en hebben geen verdere vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben geen vragen of opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele suggesties voor verduidelijking van enkele bepalingen
in de Wet natuurbescherming.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel XII (Wet Natuurbescherming)
De leden van de SGP-fractie merken op dat in de voormalige Flora- en Faunawet was
bepaald dat een jachthouder alleen anderen mee kon laten jagen als hij beschikte over
een jachtakte. In de Wet natuurbescherming is deze bepaling niet op deze manier teruggekomen,
zodat nu onduidelijk is of de jachthouder in dit geval over een jachtakte moet beschikken.
Zonder jachtakte hoeft de jachthouder geen verzekering te hebben en is lidmaatschap
van de wildbeheereenheid niet verplicht. Dat kan risico’s met zich meebrengen. Deze
leden vragen of de regering bereid is artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming zo
aan te passen dat de voorwaarde, zoals eerder opgenomen in artikel 36 van de Flora-
en Faunawet, duidelijk terugkomt in de Wet natuurbescherming.
De leden van de SGP-fractie willen ook wijzen op een onduidelijkheid ten aanzien van
artikel 3.23 van de Wet natuurbescherming. Het eerste lid van artikel 3.23 geeft ruimte
voor wederverhuur van het jachtrecht. In de Flora- en Faunawet was expliciet bepaald
dat wederverhuur korter mocht duren dan de minimale termijn van zes jaar voor huur
van het jachtrecht. Hoewel bij de invoering van de Wet natuurbescherming op dit punt
geen inhoudelijke wijziging was beoogd, kan artikel 3.23 zo gelezen worden dat ook
voor wederverhuur de minimale termijn van zes jaar zou gelden. Dat levert in de praktijk
problemen op, omdat de wederverhuur door benodigde administratieve handelingen niet
direct kan volgen op de verhuur. Is de regering bereid in het voorliggende wetsvoorstel
de gewenste verduidelijking van artikel 3.23 op te nemen?
De voorzitter van de commissie, Diks
De griffier van de commissie, Nava