34 821 Regels ter uitvoering van Richtlijn 2016/943/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PbEU 2016, L157) (Wet bescherming bedrijfsgeheimen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 december 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

         

I.

ALGEMEEN

1

 

1.1

Doel en aanleiding

2

 

1.2

Huidig recht

2

 

1.3

De richtlijn

2

   

1.3.1

Algemeen

2

   

1.3.2

Hoofdlijnen en implementatie

3

 

2.

Consultatie en advies

3

II.

ARTIKELEN

3

 

Artikel 1

3

 

Artikel 4

4

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van wet dat strekt tot implementatie van de Europese richtlijn betreffende bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan. Deze leden zien de bescherming van bedrijfsgeheimen als welkome aanvulling op hetgeen is geregeld met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten). Zij hebben enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben de enkele vragen- en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen graag nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Zij onderschrijven het belang van het beschermen van bedrijfsgeheimen tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken. Zij stellen enkele vragen.

1.1 Doel en aanleiding

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat bedrijfsgeheimen in het bijzonder belangrijk zijn voor het midden- en kleinbedrijf, startende bedrijven en de dienstensector omdat deze minder met octrooien werken. Kan de regering aangeven wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor deze groepen? Wat betekent de meldplicht datalekken in relatie tot deze wet en vice versa?

1.2 Huidig recht

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Nederlandse wetgeving op dit moment geen specifieke regeling voor de bescherming van bedrijfsgeheimen bevat, maar daarvoor beschikt over een divers instrumentarium via het civiele recht en het strafrecht. Kan de regering aangeven of de implementatie in Nederland daarom lastiger is dan in de andere lidstaten en of er straks een gelijk speelveld is ten opzichte van bedrijven in andere lidstaten?

1.3 De richtlijn

1.3.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Agreement on Trade-Related aspect of Intellectual Property Rights – TRIPs) uitgangspunt is van de richtlijn. Tevens constateren deze leden dat de richtlijn de bescherming van bedrijfsgeheimen positioneert als aanvulling op of als alternatief voor IE-rechten. Zij vragen de regering toe te lichten waarom gekozen is voor implementatie in een nieuwe wet in plaats van een bundeling van bescherming van bedrijfsgeheimen en bescherming van IE-rechten, wat immers in elkaars verlengde ligt.

Verder constateren de leden van de VVD-fractie dat de minimumnormen over handhaving van IE-rechten, zoals die in de TRIPs-overeenkomst zijn opgenomen, in de richtlijn niet van toepassing zijn verklaard op bedrijfsgeheimen terwijl deze wel in de TRIPs-overeenkomst staan genoemd. Deze leden vragen of het klopt dat hierdoor de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen handhavingsbepalingen, zoals die voor IE-rechten gelden, niet voor bedrijfsgeheimen gelden. Zij denken daarbij met name aan het regelen van bewijsvergaring. Deze leden vragen de regering in te gaan op deze interpretatie en vragen tevens waarom deze bepalingen uit de TRIPs-overeenkomst niet ook voor bedrijfsgeheimen zijn overgenomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op de keuze van de Europese Commissie om bedrijfsgeheimen niet conform de TRIPs-overeenkomst te regelen in deze richtlijn. De TRIPs-overeenkomst heeft ook directe werking op het Nederlandse recht, bijvoorbeeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over handhaving van IE-rechten. Klopt het dat in de TRIPs-overeenkomst minimumnormen voor handhaving zijn opgenomen, maar dat deze minimumnormen voor handhaving in de richtlijn ontbreken? Klopt het dat een regeling over bewijsvergaring ontbreekt in de richtlijn, in tegenstelling tot de TRIPs-overeenkomst, waardoor de handhaving en bewijsvoering worden bemoeilijkt? Zo ja, wat is het standpunt van de regering over deze keuze?

1.3.2 Hoofdlijnen en implementatie

De leden van CDA-fractie lezen dat in de lidstaten verschillende definities van een bedrijfsgeheim worden gebruikt en begrijpen dat deze nu worden geharmoniseerd. Welke definitie hanteert Nederland op dit moment en wat is het verschil met de definitie die wordt voorgesteld in dit wetsvoorstel? Zal dit concrete veranderingen met zich meebrengen? Zo ja, welke? Gaat dit rechtszaken bemoeilijken?

2. Consultatie en advies

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een reactie op de opmerkingen van de gezamenlijke Nederlandse vakcentrales over de effecten van het wetsvoorstel op de mobiliteit van werknemers (brief 4 december 2017, kenmerk 136/ZB/RvS/pw).

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de gezamenlijke Nederlandse vakcentrales (FNV, CNV en VCP) in een brief aan de Kamer aangeven dat met dit wetsvoorstel de balans naar het oordeel van de vakcentrales te ver doorslaat in het voordeel van de bescherming van de belangen van bedrijven en organisaties. Een afschrift van de brief is tevens gestuurd aan drie betrokken Ministers. Deze leden vragen de regering te reageren op de reactie van de vakcentrales. Wat vindt de regering verder van het pleidooi van de vakcentrales om bedingen die de mobiliteit van werknemers beperkten (concurrentiebedingen) te verbieden en in plaats daarvan een wettelijke regeling te treffen van het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de definitie van bedrijfsgeheimen in artikel 1 onder c de voorwaarde wordt genoemd dat informatie om als bedrijfsgeheim gekwalificeerd te worden door degene die daar rechtmatig over beschikt onderworpen dient te zijn aan «redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden». Deze leden vragen om inzicht in en mogelijk verduidelijking van de term «redelijke maatregelen».

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bedrijfsgeheimen in het wetsvoorstel zijn gedefinieerd als geheim, handelswaarde bezittend en onderworpen aan maatregelen om deze geheim te houden. Deze leden lezen tevens dat een inbreukmaker wordt gedefinieerd als iedere natuurlijke persoon die een bedrijfsgeheim onrechtmatig heeft verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt. Zij lezen tevens in artikel 4 van het wetsvoorstel dat degenen die handelen met het oog op bescherming van het algemeen belang worden uitgezonderd van deze wet. Zij vragen de regering waarom niet is gekozen voor definities waarbij klokkenluiders en journalisten die in het algemeen belang handelen expliciet worden uitgezonderd van de definitie van inbreukmaker. Tevens zijn deze leden benieuwd hoe algemeen belang dient te worden opgevat in het geval van wat in artikel 4 van het wetsvoorstel is gesteld.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de definitie van bedrijfsgeheim in het voorstel erg ruim wordt geïnterpreteerd waardoor ook schadelijke of illegale praktijken hieronder vallen. In artikel 4 van het wetsvoorstel worden hier uitzonderingen op gemaakt, desalniettemin zou dit een negatieve uitwerking kunnen hebben op andere beleid en/of wetgeving, waardoor het bijvoorbeeld lastiger wordt voor klokkenluiders om misstanden aan te wijzen. Deelt de regering deze zorgen en is de regering bereid de uitzonderingen van artikel 4 in artikel 1 te verwerken?

Artikel 4

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat schadelijke en illegale activiteiten van bedrijven aan het licht kunnen worden gebracht. Deze leden lezen dat in artikel 4 van het voorliggende voorstel hiermee rekening wordt gehouden. Hierbij is het belangrijk dat journalisten en klokkenluiders duidelijke mogelijkheden hiertoe krijgen. In het voorliggende voorstel worden er mogelijkheden geschapen voor het aantonen van wangedrag, fouten of illegale activiteiten als de inbreukmaker handelde met het oog op de bescherming van het algemeen belang. Onduidelijk is echter wat het algemeen belang precies is. Kan de regering dit nader toelichten? Volgens deze leden is deze definitie te beperkt en zijn er meer waarborgen voor klokkenluiders nodig. Er kunnen namelijk ook andere terechte belangen zijn die niet algemeen zijn. Kan de regering deze definitie verscherpen met het oog op het duidelijk maken en verbreden van de rechten van journalisten en klokkenluiders? Zij constateren ook dat volgens het voorliggende voorstel klokkenluiders moeten aantonen dat er geen sprake is van een bedrijfsgeheim, in plaats van andersom. Deelt de regering deze constatering en is de regering het eens dat de bewijslast andersom hoort te zijn en dat bedrijven moeten aantonen dat er wél sprake is van een bedrijfsgeheim?

De voorzitter van de commissie, Diks

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Naar boven