34 805 Samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer

34 806 Samenvoeging van de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen

34 824 Samenvoeging van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik en wijziging van de grens tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland

34 825 Samenvoeging van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem

34 826 Samenvoeging van de gemeenten Nuth, Onderbanken en Schinnen

34 827 Samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Haarlemmermeer

34 828 Samenvoeging van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum

34 829 Samenvoeging van de gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn en een deel van het grondgebied van de gemeente Winsum

34 830 Samenvoeging van de gemeenten Giessenlanden en Molenwaard

34 831 Samenvoeging van de gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland en Nieuwkruisland

34 832 Samenvoeging van de gemeenten Noordwijk en Noordwijkerhout

34 833 Samenvoeging van de gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen

C1 VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING2

Vastgesteld 6 juli 2018

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van haar vragen. Zij wensen nog een aantal aanvullende vragen te stellen.

De leden van de PVV-fractie hebben van de memorie van antwoord kennisgenomen. Zij hebben een aantal algemene vragen en een aantal vragen over afzonderlijke wetsvoorstellen. Kan de regering voor alle twaalf herindelingsvoorstellen specifiek aangeven welke concrete doelstellingen zijn geformuleerd, waaraan de effecten van de herindeling meetbaar kunnen worden getoetst? Kan de regering daarbij tevens per herindelingsvoorstel aangeven wat daarvoor de specifieke prestatie-indicatoren zijn? Kan de regering daarbij een onderscheid maken in doelstellingen of opgaven die specifiek fusie-gerelateerd zijn?

Kan de regering per herindelingsvoorstel specifiek aangeven welke financiële effecten worden verwacht, met inbegrip van de effecten op de lasten voor burgers en bedrijfsleven per samen te voegen gemeente? Kan de regering per herindelingsvoorstel specifiek aangeven welke taakstellingen zijn geformuleerd ten aanzien van loonkosten, huisvesting en ICT? Kan de regering voor alle herindelingsvoorstellen waar verminderde bestuurskracht als argument voor herindeling wordt gebruikt aangeven of na de herindeling (opnieuw) een bestuurskrachtonderzoek zal plaatsvinden? Zo niet, waar kan dan meetbaar uit worden afgeleid of de bestuurskracht van een gemeente verbeterd is?

In verschillende herindelingsvoorstellen wordt de inzet van wijk- en dorpsraden als methode genoemd om inwoners in de nieuw te vormen gemeente te betrekken bij de vormgeving en uitvoering van beleid en de realisatie van opgaven. Kan de regering aangeven hoe de democratische controle en legitimatie van dergelijke wijk- en dorpsraden geborgd zouden moeten worden, nu deze platforms niet gebaseerd zijn op een wettelijke grondslag?

De provincie Noord-Brabant heeft voor een aantal gemeenten het «federatiemodel» als nieuwe bestuursvorm als een optie meegegeven.3 Kan de regering aangeven in hoeverre een dergelijk federatiemodel binnen het huidige stelsel mogelijk is? Is een dergelijk federatiemodel eventueel ook een alternatief voor de thans voorliggende herindelingsvoorstellen?

De leden van de fracties van SP, PvdD, 50PLUS en OSF hebben kennisgenomen van de beantwoording van vragen door de regering. Zij hebben gezamenlijk nog een aantal vragen waar onduidelijkheden overgebleven zijn.

2. Samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer

In de memorie van antwoord lezen de leden van de PVV-fractie:

«In antwoord op deze vragen benadruk ik dat het door de provincie Groningen gevoerde proces naar behoren en conform de procedurele vereisten is verlopen.»

Het burgercomité Haren schetst in een aantal publicaties een ander beeld dan deze stelling van de regering. Kan de regering derhalve op de bevindingen in het rapport «De ongemakkelijke waarheid» over het herindelingsdossier Haren betreffende de zorgvuldigheid, behoorlijkheid en rechtmatigheid van het handelen van de provincie voorafgaand aan en tijdens de herindelingsprocedure, een concrete, inhoudelijke reactie geven, met daarin telkens een op de juiste feiten gebaseerde argumentatie waarom zij al dan niet kloppen? Kan de regering eveneens een inhoudelijke, concrete reactie geven op de «verbeterde memorie van toelichting» van het burgercomité (zoals verstuurd aan de Eerste Kamer) en de brief aan de Eerste Kamer van 25 juni van de hoogleraren Ankersmit en Biezeveld?

Kan de regering aangeven waarom in het herindelingsvraagstuk van Haren er geen ruimte wordt gegeven aan voortschrijdend inzicht ten aanzien van de verbeterde financiële positie van Haren en het nog steeds aanwezige alternatief voor samenwerking met Tynaarlo?

De regering stelt in de memorie van antwoord:

«De inwoners hebben er belang bij in een stabiele gemeente te wonen die ook op langere termijn financieel stabiel en bestuurskrachtig is en beschikt over een ambtelijke organisatie die kan voorzien in adequate dienstverlening.»

en

«Een bestuurskrachtige regio is in staat om op adequate wijze haar regionale opgaven en taken uit te voeren, waarbij de partners binnen de regio in staat zijn om op een constructieve wijze bij te dragen aan en meerwaarde te hebben voor deze opgaven- en taakuitvoering.»

Kan de regering ten aanzien van beide passages aangeven welke concrete, meetbare ontwikkeldoelen hiertoe zijn vastgesteld?

In de beantwoording op de vraag over het Europees handvest inzake de lokale autonomie stelt de regering:

«Uit artikel 5 van dit handvest vloeit voort dat de plaatselijke gemeenschappen moeten worden geraadpleegd over een voorgenomen herindeling. Dit artikel bevat een procedurele waarborg en brengt niet mee dat een herindeling altijd op steun onder de inwoners moet kunnen rekenen. Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, zijn zowel het bestuur als de inwoners van de gemeente Haren in de gelegenheid gesteld hun opvattingen over de voorgestelde herindeling kenbaar te maken en heeft de provincie haar wettelijke taak in de herindelingsprocedure op correcte wijze uitgevoerd.»

De regering gaat hier uit van de gelegenheid die individuele inwoners hadden om een reactie en/of zienswijze in te dienen. Het handvest spreekt echter over «raadplegen». Kan de regering aangeven of in het handvest met raadplegen niet bedoeld is om de bevolking gemeenschappelijk te bevragen in plaats van slechts een individuele zienswijzeprocedure in te richten?

De regering stelt voorts op p. 9 van de memorie van antwoord:

«Het kabinet wil echter voorkomen dat één gemeente feitelijk een veto kan uitspreken over een herindeling die een positieve bijdrage levert aan de regionale bestuurskracht of de regionale bestuurlijke verhoudingen.»

Kan de regering aangeven of het voorkomen van een dergelijk veto niet in strijd is met artikel 5 van het Europees handvest inzake de lokale autonomie?

Ook stelt de memorie van antwoord op p. 9:

«Wel moeten de gemeenten, aldus de brief, kunnen aantonen dat herindelingsvoorstellen toekomstbestendig bestuurskrachtige gemeenten opleveren.»

Kan de regering nader onderbouwen wat er toekomstbestendig is aan een gemeente waar de meerderheid van een van de betrokken gemeenten zich tegen een herindeling keert?

In een brief aan de Eerste Kamer van 16 juni jl. spreekt «Ondernemend Haren» haar zorgen uit over de positie van het MKB in Haren na de herindeling. In de memorie van antwoord stelt de regering dat er nog niets is te zeggen over tarieven omdat de nieuwe gemeente deze zal vaststellen, terwijl volgens de ondernemers de Groningse tarieven veel hoger liggen. Tegelijkertijd zou de regering hierover in de Tweede Kamer hebben gezegd dat slechts sprake zou zijn van een geringe verhoging van lasten voor ondernemers. Kan de regering aangeven hoe tot die inschatting is gekomen, terwijl zij tegelijkertijd stelt dat de tarieven nog moeten worden vastgesteld?

Een brief aan de Eerste Kamer van 28 juni van de Harense oud-wethouder mevrouw Mariska Sloot stelt dat volgens Elsevier Haren de derde beste woongemeente van Nederland is, terwijl heringedeelde gemeenten juist slecht scoren. Kan de regering aangeven of er onderzoek is gedaan naar de huidige kwaliteit van dienstverlening en de tevredenheid van de burgers daarover en welke verwachting er bestaat dat deze zich zal ontwikkelen?

De provincie Groningen heeft, zo constateren de leden van de fracties van SP, PvdD, 50PLUS en OSF, in haar brief van 1 september 2015 haar rol met betrekking tot herindelingsprocessen omschreven. De provincie stelt dat «het wordt in beginsel aan de gemeenten gelaten om hun eigen keuzes te maken» en «wel moeten zij kunnen aantonen dat herindelingsvoorstellen toekomstbestendig bestuurskrachtige gemeenten opleveren». En daarna:

«Op verzoek van gemeenten zullen wij het tot stand komen van gemeenten met voldoende toekomstbestendige bestuurskracht faciliteren, ondersteunen en bevorderen. Ons uitgangspunt is dat gemeentelijke herindeling niet wordt opgelegd. Dit betekent dat ons college niet eigenstandig gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om herindelingsvoorstellen te doen, als daarvoor geen draagvlak bij de betrokken gemeenten bestaat».

Deze beleidslijn is in een brief van 3 december 2015 aan de gemeente Haren nog eens bevestigd. Is de regering van mening dat de gemeente Haren hieruit de conclusie mocht trekken dat zij weliswaar toekomstbestendige bestuurskracht zou moeten aantonen, maar zelf een beslissing kon nemen met betrekking tot wel of geen herindeling?

Het bestuurskrachtonderzoek van B&A, dat op verzoek van de provincie werd opgesteld na de afspraak daarover met het college van Haren van 15 december 2015 en dat bedoeld was ter onderbouwing van het raadsbesluit van 14 december 2015 tot continuering van zelfstandigheid, concludeert tot zes knelpunten. In reactie daarop heeft de provincie Groningen in de brief van 15 maart 2016 en het besluit van 30 maart 2016 aan de gemeente Haren gevraagd in overleg te treden met buurgemeenten (open overleg) en daarna te bepalen wat voor haar burgers het beste is, zelfstandig blijven en zelf knelpunten oplossen dan wel samenvoeging. Vóór 1 juni moest dan gemeld worden hoe de gemeente de bestaande knelpunten dacht op te lossen. De gemeente heeft daarop met haar uiteindelijk op 15 juni definitief vastgestelde ombuigingspakket een antwoord gegeven waarvan het COELO/prof. dr. M.A. Allers oordeelt dat de gemeente Haren daarmee haar financiële probleem inderdaad zelf kon oplossen. Is de regering van mening dat hiermee een adequaat antwoord op de geconstateerde knelpunten is gegeven? Zo nee, welke van de geconstateerde knelpunten worden hiermee niet opgelost?

Is de regering van mening dat het de gemeente Haren inderdaad tot nu toe gelukt is de geformuleerde financiële doelstellingen te halen, resulterend in overschotten die al geleid hebben tot meer dan een verdubbeling van de algemene reserve tot 9,4 miljoen euro? Moet de financiële situatie van Haren desondanks nog als «kwetsbaar» gekarakteriseerd worden? Zo ja op welke grond?

In de memorie van antwoord zegt de regering dat het te vroeg is om uitspraken te doen over de gevolgen van het ombuigingspakket. Is de regering het eens met de constatering dat de inmiddels behaalde resultaten het oordeel van het COELO/prof. Allers lijken te bevestigen en ook dat dit tot nu toe niet ten koste is gegaan van het (hoge) voorzieningenpeil in de gemeente Haren?

Als, zoals de regering in haar antwoord stelt, de financiële situatie van de gemeente Haren niet de enige reden is voor de voorgestelde samenvoeging, wat is (zijn) dan de andere reden(en) voor deze samenvoeging? Uit welk ander onderzoek dan het bestuurskrachtonderzoek van B&A zijn die naar voren gekomen? Zijn deze redenen kenbaar gemaakt door de provincie Groningen? Zo ja, waar dan? In het besluit van 28 juni 2016 waarbij werd geoordeeld dat Haren niet zelfstandig kon blijven en een herindelingsontwerp werd aangekondigd is alleen sprake van «Gelet op de forse opgaven tot verbetering van het kwetsbare financiële perspectief van Haren».

Welke normen kunnen worden aangelegd met betrekking tot een wenselijke solvabiliteitsratio voor een grotere stad (als Groningen) vergeleken met een minder verstedelijkt gebied (als Haren)? Voldoen Groningen en Haren aan de voor hun situatie toepasselijke solvabiliteitsnorm?

In de memorie van antwoord is de regering niet ingegaan op de hoogte van de gemeentelijke belastingen in Haren en Groningen. Deze zijn natuurlijk wel van belang om te kunnen beoordelen in hoeverre inwoners en bedrijven in Haren mogen verwachten erop vooruit of achteruit te zullen gaan door de voorgenomen herindeling. Is de door de regering in haar antwoord aan de Tweede Kamer geuite veronderstelling houdbaar dat «de belastingdruk voor bedrijven (in Haren) in geringe mate zou toenemen indien de tarieven van de huidige gemeente Groningen (...) van toepassing zouden blijven». Zo ja, kan de regering dit uitleggen, gelet op het feit dat de tarieven ozb voor niet-woningen zowel voor eigenaren als voor gebruikers in Groningen meer dan 90% hoger liggen dan in Haren?

Heeft de provincie onderzocht wat de te verwachten toename van jaarlijkse lasten door hogere ozb en door precariorechten voor gevolgen kan hebben voor de betrokken bedrijven en instellingen, voor het in stand houden van de winkel- en horecavoorzieningen in het centrum van Haren en elders in de gemeente Haren en direct of indirect voor de inwoners van de vier dorpen? Zo niet, had dat niet moeten gebeuren om te kunnen beoordelen of de voorgestelde herindeling in het belang is van de inwoners, ondernemers en instellingen van Haren?

Gelet op het gewicht van Groningen ten opzichte van Haren en Ten Boer en de bestaande financiële verhoudingen, is het dan aannemelijk dat de te verwachten aanzienlijke verhogingen van ozb voor Harense ondernemers (en kerken, medische instellingen, sportverenigingen, dorpshuizen enz.) besteed zullen kunnen worden aan instandhouding of verbetering van het hoge voorzieningenniveau in Haren?

Is de regering het eens met de conclusie dat de gemeenteraad van Haren gelet op de financiële situatie van Haren en de daarvoor in gang gezette aanpassingen, afgezet tegen de financiële consequenties van een samenvoeging met Groningen, redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat het voor haar inwoners en zeker ook voor betrokken ondernemers en instellingen meest wenselijke alternatief de zelfstandigheidsoptie was? Zo nee, waarom niet?

Is het juist dat een toevoeging van Haren aan de samenvoeging van Groningen en Ten Boer niet leidt tot een vermindering van het aantal gemeenschappelijke regelingen?

In een amendement van de gemeenteraad van Groningen op de zienswijze Herindelingsontwerp Groningen, Ten Boer en Haren van 30 november 2015, stelt de raad dat «de gemeenten Ten Boer en Groningen geen hinder mogen ondervinden van de door de provincie gewenste toetreding van de gemeente Haren aan het herindelingsproces». Is de conclusie juist dat de Groningse gemeenteraad niet zelf aandringt en nooit heeft aangedrongen op aansluiting van Haren bij de herindeling, maar dit in feite meer ervaart als een soloactie van de provincie?

Kan de regering aangeven waarop zij haar overtuiging baseert dat de Drentse gemeente Tynaarlo niet bereid zou zijn tot samenwerking en mogelijk op termijn samenvoeging met de gemeente Haren? Beschikt de regering over een desbetreffende uitspraak van de gemeente Tynaarlo of is hier uitsluitend sprake van een veronderstelling?

3. Samenvoeging van de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van antwoord (p. 12):

«Onder andere de groeiende kwetsbaarheden in de ambtelijke organisaties betekenen dat gemeenten slechts beperkte mogelijkheden hebben om partnerschappen met verenigingen, bedrijven en maatschappelijke instellingen aan te gaan. Dit leidt tot spanningsvolle relaties met de buurten, dorpen en wijken.»

Kan de regering aangeven waarom specifiek het instrument van herindeling deze situatie zou verbeteren en welke concrete doelstellingen zijn hierbij van toepassing?

Verder stelt de memorie van antwoord (p. 12):

«Daarin zijn kerngericht werken en het ondersteunen van de kracht van de kernen twee speerpunten.»

Kan de regering aangeven waarom voor dit doel een herindeling noodzakelijk zou zijn?

Kan de regering een inhoudelijke, concrete reactie geven op de brief aan de Eerste Kamer van 19 juni jl. van de gezamenlijke raadsfracties Hoeksche Waard? Kan de regering nader aangeven of deze brief in haar visie onjuistheden of onvolkomenheden bevat?

4. Samenvoeging van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik en wijziging van de grens tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van haar vragen, in het bijzonder waar zij de toezegging doet dat zij bereid is, als partijen niet in staat zijn de volledige kosten van uit- en intreding te dragen, te zijner tijd mee te denken over de wijze waarop de resterende kosten kunnen worden opgevangen. Verstaan deze leden dit antwoord goed als zij stellen dat de regering alsdan bereid is ook financieel bij te dragen? En is hiervoor niet zeker aanleiding in het geval van bij wet vastgestelde (lees: verplichte) samenwerkingsverbanden?

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van antwoord (p. 17):

«De leden van de IPC meldden de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 6 juli 2016 dat zij het niet eens konden worden over de provinciekeuze die gekoppeld is aan de herindeling, omdat zij het niet eens konden worden over de argumenten die ten grondslag liggen aan de provinciekeuze.»

Kan de regering aangeven wat de aard was van deze argumenten?

Voorts stelt p. 18 van de memorie van antwoord:

«Uit alle ondernomen activiteiten, het eigen initiatief van de drie gemeenten tot een oriëntatie op de bestuurlijke toekomst, de uiteindelijke keuze voor een samenvoeging en de gelijkluidende positieve zienswijzen van de drie gemeenten op het herindelingsontwerp concludeert de regering dat de samenvoeging kan steunen op breed maatschappelijk en breed lokaal bestuurlijk draagvlak.»

Kan de regering nader aangeven wat deze activiteiten zeggen over de concrete mate van draagvlak?

5. Samenvoeging van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Op p. 19 van de memorie van antwoord lezen de leden van de PVV-fractie:

«Die verwachting is onder andere gebaseerd op de aanname dat grotere gemeenten beter gespecialiseerde medewerkers kunnen aantrekken, in personele zin minder kwetsbaar zijn en meer lobbykracht hebben richting andere partijen. Maatschappelijke organisaties en andere overheden hebben dan niet meer te maken met drie kleine gemeenten, maar met één grote gemeente.»

Kan de regering concreet aangeven waar zij deze aanname op baseert?

De memorie van antwoord stelt op p. 19:

«Daarnaast blijkt uit onderzoek dat na herindelingen de effectiviteit van het beleid verbetert en de strategische denkkracht en het vermogen om grotere strategische besluiten te nemen toenemen.»

Kan de regering aangeven welk onderzoek dit betreft?

Op p. 20 van de memorie van antwoord staat dan:

«Het besluit om te investeren in een nieuw gemeentehuis in Almkerk is op 19 maart 2018 genomen door de drie gemeenteraden en houdt geen verband met de daling van de bestuurskosten. De veronderstelde daling van de bestuurskosten heeft betrekking op het feit dat er onder andere minder raadsleden en collegeleden zullen werken voor de nieuwe gemeente Altena dan voor de drie gemeenten gezamenlijk.»

Kan de regering aangeven of de besparing op de bestuurskosten in het totaalplaatje niet onmiddellijk teniet wordt gedaan door de investeringskosten van 14 miljoen euro in het Rabobankgebouw? Kan de regering concreet aangeven wat gelet op deze investering uiteindelijk het financieel effect zal zijn van deze herindeling?

6. Samenvoeging van de gemeenten Nuth, Onderbanken en Schinnen

Op p. 20 van de memorie van antwoord lezen de leden van de PVV-fractie:

«Dat uit zich in betere dienstverlening voor de inwoners van Beekdaelen, bijvoorbeeld doordat een breder aanbod aan voorzieningen beschikbaar blijft en beter gebruik kan worden gemaakt van de landschappelijke kwaliteiten die de gemeente heeft.»

Kan de regering aangeven welke concrete doelstellingen zijn geformuleerd voor een betere dienstverlening? Kan de regering tevens aangeven welk effect een herindeling zou moeten hebben op de «landschappelijke kwaliteiten» van het in miljoenen jaren ontwikkelde Krijt-Lösslandschap?

Op p. 21 van de memorie staat dan:

«Bovendien kenschetsen de gemeenten de opkomst in deze kernen als hoog. Daaruit valt af te leiden dat het draagvlak voor de herindeling in de kernen Hulsberg en Schimmert is toegenomen ten opzichte van de periode waarin het herindelingsontwerp ter inzage lag.»

Kan de regering aangeven waarop deze aanname is gebaseerd? Zou de hoge opkomst juist niet een signaal kunnen zijn van het ontbreken van draagvlak?

De Limburger4 schreef over de situatie in Schimmert in 2016:

«Boze bewoners vuren de ene naar de andere vraag af op burgemeester Désirée Schmalschläger. De kans op een oplossing voor Schimmert lijkt relatief klein, totdat bestuursdeskundige Arno Korsten, zelf woonachtig in Schimmert en eerder door de gemeente nog betrokken bij het herindelingsproces, zich mengt in de discussie. Hij zegt dat het draagvlak in Schimmert nihil is en dat de gemeente iets zal moeten doen met die situatie.»

Kan de regering concreet aangeven waarom de situatie ten aanzien van draagvlak nu anders zou zijn dan in 2016?

In 2012 spraken de inwoners van Onderbanken in een raadplegend referendum hun voorkeur uit voor zelfstandigheid.5 Kan de regering aangeven waarom deze referendumuitslag niet wordt gerespecteerd?

7. Samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Haarlemmermeer

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van haar vragen. Zij hebben er begrip voor dat de regering het «brede draagvlak» dat bij de initiërende gemeenten voor de samenvoeging bestaat, niet wil negeren. Evenwel de stelling dat het toevoegen van Spaarndam-Oost aan de gemeente Haarlem niet «conform de wens van de inwoners» zou zijn, vraagt een nadere toelichting. Want, hebben de inwoners van Spaarndam-Oost, toen zij hierom gevraagd werden niet in meerderheid gekozen voor aansluiting bij Haarlem?

8. Samenvoeging van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van antwoord (p. 25):

«Een voorbeeld van de opgaven en taken waar de gemeenten zich voor gesteld zien, ligt bijvoorbeeld op het terrein van de gevolgen van aardbevingen, die van grote invloed zijn op de toekomst van het gebied en zijn inwoners.»

Kan de regering concreet aangeven welke opgaven dit nog meer betreft en waarom voor specifiek deze opgaven een herindeling noodzakelijk zou zijn?

Op p. 26 van de memorie van antwoord staat dan:

«De vier gemeenten hebben hun inwoners op diverse manieren actief betrokken bij de totstandkoming van het herindelingsontwerp.»

Kan de regering aangeven op welke manieren en hierbij zonder referendum de mate van draagvlak uit af te leiden zou zijn?

Kan de regering nader ingaan op het onderzoek van het COELO6, dat een herindeling geen geld zou besparen? Hoe verhoudt dit zich tot de herindeling van Eemsmond en de andere herindelingsvoorstellen?

9. Samenvoeging van de gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn en een deel van het grondgebied van de gemeente Winsum

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van antwoord (p. 26):

«de inwoners hebben zodanig andere verwachtingen van hun leef- en woonomgeving dat dit veel van gemeenten vraagt.»

Kan de regering aangeven waarop deze stellingname concreet gebaseerd is?

Op p. 27 van de memorie van antwoord staat vervolgens:

«Dit zeer geringe aantal kritische zienswijzen doet naar mijn oordeel niet af aan de conclusie dat de herindeling op voldoende draagvlak kan rekenen.»

Kan de regering aangeven waarom zij dan bij herindelingsvoorstellen wél conclusies verbindt aan een gering aantal positieve zienswijzen?

De commissie ziet de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet. Bij ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk vrijdagmiddag 6 juli 2018, 17:00 uur acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 9–10 juli 2018.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Letter C heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 805.

X Noot
2

Samenstelling:

Engels (D66) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Meijer(SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), De Graaf (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), P. van Dijk (PVV), Gerkens (SP), Van Hattem (PVV), Köhler (SP) (vice-voorzitter), Lintmeijer (GL), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Verheijen (PvdA), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), Van der Sluijs (PVV), Fiers (PvdA).

Naar boven