34 801 Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege het tijdelijk aanhouden van afgescheiden vermogens door fuserende bedrijfstakpensioenfondsen, regels voor fusie en splitsing en waardeoverdracht van nettopensioen (Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen)

Nr. 11 VERSLAG

Vastgesteld 29 maart 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

1.

Inleiding

2

 

1.1

Doel wetsvoorstel

3

 

1.2

Consolidatie in cijfers

4

 

1.3

Uitdagingen en schaalvergroting als oplossing

4

 

1.4

(On)mogelijkheid tot fuseren van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

5

2.

Het Europese mededingingsrecht

5

 

2.1

Maar is door het doel dat zij dient een gerechtvaardigde beperking

5

3.

De juridische houdbaarheid van de verplichtstelling

6

 

3.1

Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en het algemeen pensioenfonds

6

4.

Waarborgen

6

 

4.1

Waarborgen nodig voor de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling

6

 

4.2

Definitie kleine en middelgrote verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

7

 

4.3

Het fusieplan moet aan een aantal specifieke elementen bevatten en, samen met de financiële en bedrijfsmatige opzet van het nieuwe fonds, voorafgaand aan de fusie aan DNB worden voorgelegd ter goedkeuring

7

 

4.4

Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen mogen alleen tijdelijk financieel afgescheiden vermogens aanhouden

8

 

4.5

Beperken van fusie tot maximaal vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

9

 

4.6

Er is sprake van een duidelijke samenhang tussen de bedrijfstakken van de fuserende verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

9

 

4.7

Vrijwillige aansluitingen worden tijdelijk beperkt

10

 

4.8

Samenvatting waarborgen

11

5.

Bescherming van de deelnemer

11

 

5.1

Er is een fusievermogen

11

 

5.2

Er is een rangregeling

11

6.

Regeldruk

11

 

6.1

Verwacht aantal fusies

12

7.

Nota van wijziging

12

8.

Artikelsgewijs

15

1. INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege het tijdelijk aanhouden van afgescheiden vermogens door fuserende bedrijfstakpensioenfondsen, regels voor fusie en splitsing en waardeoverdracht van nettopensioen. Zij hebben echter nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen. Wat bedoelt de regering met begrip voor de wens van (sommige) verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om tot schaalvergroting te komen?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet fuserende bedrijfspensioenfondsen. Deze leden zijn zeer kritisch over beide onderdelen van de wet en vragen de regering om beide onderdelen van dit wetsvoorstel te heroverwegen en te overwegen het wetsvoorstel in te trekken.

De leden van de D66-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Over een aantal onderdelen van het voorstel hebben zij nog verhelderende vragen, die van belang zijn voor een beter begrip van het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar hebben daarbij grote aarzeling.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen. Zij vragen of er nog voldoende animo vanuit pensioenfondsen is om met dit wetsvoorstel, gezien de vele voorwaarden, aan de slag te gaan? Als de animo daadwerkelijk beperkt is, is het dan nog zinvol om dit wetsvoorstel door te zetten? Is de regering bereid om met een alternatief, waar pensioenfondsen en sociale partners achter staan, te komen?

Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen al fuseren, maar fusies worden in de praktijk belemmerd door dekkingsgraadverschillen. Het wetsvoorstel beoogt consolidatie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen te bevorderen en daarmee kosten voor deelnemers te verlagen door het tijdelijk aanhouden van gescheiden vermogens van deelnemerscollectieven in één fonds. Het wetsvoorstel stelt hier wel een veelheid aan eisen aan. De leden van PvdA-fractie zijn benieuwd naar de reactie van de regering op de stelling van de Raad van State dat «de gestelde voorwaarden met zich brengen dat fusies een voorwaardelijk karakter krijgen».

De leden van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven het doel van het wetsvoorstel, om verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen ook de gelegenheid te bieden tot schaalvergroting te komen.

Vertrouwen in, en draagvlak voor de voorgestelde oplossing voor gewenste consolidatie met tijdelijk gescheiden vermogens, zijn essentieel. Deze leden onderschrijven door de regering gehanteerde uitgangspunten in het wetsvoorstel, dat er voldoende bescherming voor deelnemers en pensioengerechtigden moet zijn, dat de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling, een groot goed, gewaarborgd moet worden, dat onbedoelde markteffecten beperkt moeten worden, en zeker ook, dat er voldoende draagvlak is bij de pensioensector en de sociale partners.

Allereerst hebben de leden van de 50PLUS-fractie de vraag welke stappen de regering heeft genomen om genoemd draagvlak voor dit wetsvoorstel te verkrijgen en te behouden. Hoe verklaart de regering dat het vertrouwen bij de pensioensector in het voorliggende wetsvoorstel zo gering is? In dit verband wijzen deze leden op het commentaar van de Pensioenfederatie van 19 maart 2018 waarin geconcludeerd wordt dat met het huidige wetsvoorstel «het vrijwel onmogelijk wordt om te voorzien in de consolidatiebehoefte van een aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen», dat er «geen vertrouwen» is «dat het wetsvoorstel adequaat te amenderen is» en dat – als de bereidheid bij de regering er niet is het wetsvoorstel grondig aan te passen – het eigenlijk maar «beter is om helemaal geen wetsvoorstel te hebben». Ook vragen deze leden of zich hier niet wreekt dat voor dit wetsvoorstel is af gezien van de gebruikelijke consultatie. Is dat verstandig geweest?

De eisen die gesteld worden aan fuserende bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijk afgescheiden pensioenvermogens worden na de hoofdlijnenbrief van december 2016 met dit wetsvoorstel, verder opgeschroefd. De leden van de 50PLUS-fractie zijn van mening dat dat afbreuk doet aan de voordelen die voor de pensioendeelnemers te behalen zijn. Wordt het met dit wetsvoorstel niet inderdaad vrijwel onmogelijk om te voorzien in de consolidatiebehoefte van een aantal bedrijfstakpensioenfondsen? Graag een grondige beschouwing van de regering op dit punt.

1.1 Doel wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel, namelijk verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen meer mogelijkheden te bieden voor schaalvergroting en daarmee een betere behartiging van de belangen van hun deelnemers. Hier hebben zij via de motie-Lodders/Vermeij in 2015 al aandacht voor gevraagd. Het voorliggende wetsvoorstel stelt verscheidene waarborgen aan een fusie van verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen met gescheiden vermogens en benoemt daarbij vier uitgangspunten: bescherming van deelnemers, juridische houdbaarheid van de verplichtstelling, mitigering van markteffecten en draagvlak. Kan de regering per waarborg aangeven hoe deze zich verhouden tot de benoemde uitgangspunten?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat haar verwachting is van het aantal fusies dat door onderhavig wetsvoorstel zal plaatsvinden. Deze leden vragen dit tevens in het kader van het commentaar van de Pensioenfederatie dat de fusie voor bedrijfstakpensioenfondsen niet meer aantrekkelijk is door de gestelde voorwaarden. Ook de Raad van State vraagt wat de betekenis van het wetsvoorstel in de praktijk zal zijn. Heeft de regering overleg gevoerd met de Pensioenfederatie? Wat is er uit dit overleg gekomen?

Het wetsvoorstel is bedoeld om consolidatie van kleinere en middelgrote bedrijfstakpensioenfondsen te faciliteren. De leden van de GroenLinks-fractie steunen de doelstelling van deze wet. De vraag is echter of de wet, door stapeling van voorwaarden, wel tot zijn doel leidt. Consolidatie zou moeten leiden tot lagere uitvoeringskosten. Genoemde leden vragen echter of dat met dit wetsvoorstel wordt bereikt. Zij verwijzen daarbij onder meer naar de opsomming van bezwaren die door de Pensioenfederatie naar voren zijn gebracht. De leden van de GroenLinks fractie vragen om nader te onderbouwen welk nut en noodzaak de diverse inperkende voorwaarden hebben. Deelt de regering de mening dat een te grote stapeling van voorwaarden de werking van de wet ernstig beperkt en tevens de schaalvoordelen van consolidatie grotendeels doet verdwijnen? Is de regering bereid om het wetsvoorstel terug te nemen en na nader overleg met het pensioenveld te komen met een aangepast voorstel waarin de bezwaren worden ondervangen? Deelt de regering de mening dat het voor de goede en betrouwbare werking van de wet beter kan zijn om met één integraal aangepast wetsvoorstel te komen, in plaats van een kwetsbaar proces van ingrijpende amendering door de Kamer te doorlopen?

De leden van de SP-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel, namelijk de wens van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om tot schaalvergroting te komen. Kan worden aangegeven hoeveel verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen er op dit moment zijn en hoeveel fondsen de intentie hebben om met andere fondsen te fuseren? Vinden de fondsen die de intentie hebben om te fuseren het wetsvoorstel behulpzaam of een obstakel om te fuseren? Hoe hebben de fusies die de laatste jaren hebben plaatsgevonden uitgepakt? Welke lessen zijn daar uitgetrokken en welke maatregelen zijn er genomen om mogelijke problemen op te lossen?

1.2 Consolidatie in cijfers

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de consolidatie in cijfers. Kan tabel 1 nog worden uitgebreid met het jaar 2017? Welke fondsen zijn er in 2017 gefuseerd en kan bij deze fusies nader worden ingegaan wat de redenen voor de fusies waren? Hoe zijn de fusies van 2017 verlopen en kan daar lering uit worden getrokken voor het wetsvoorstel? Zouden de fusies die in 2017 hebben plaatsgevonden met het wetsvoorstel complexer of eenvoudiger zijn geweest? Kan ook worden uitgelegd waarom de fusie complexer of eenvoudiger zou zijn geweest?

1.3 Uitdagingen en schaalvergroting als oplossing

De leden van de VVD-fractie vragen of er bij de regering signalen bekend zijn dat een klein of een middelgroot verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds graag zou willen fuseren met een groot verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Uit onderzoek van De Nederlandse Bank (DNB) blijkt dat de administratiekosten per deelnemer in de kleinste pensioenfondsen meer dan het tienvoudige zijn van de gemiddelde administratiekosten per deelnemer in de grootste pensioenfondsen. Een dergelijke aansluiting zou volgens deze leden in het belang van de deelnemers kunnen zijn en kunnen leiden tot lagere uitvoeringskosten. Het huidige wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid echter niet. Kan de regering hierop reflecteren? Waarom wordt de afweging wat de beste manier om tot schaalvergroting te komen in dit geval niet overgelaten aan sociale partners, in samenspraak met de betrokken pensioenuitvoerders en het verantwoordingsorgaan of het belanghebbende orgaan? Kan een schaalvergroting voor grote verplichtgestelde pensioenfondsen leiden tot een verdere verlaging van uitvoeringskosten?

De leden van de PvdA-fractie vragen of dit wetsvoorstel met alle aanvullende voorwaarden nog daadwerkelijk leidt tot kostenvoordelen voor deelnemers.

1.4 (On)mogelijkheid tot fuseren van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

De leden van de VVD-fractie vragen om nadere onderbouwing van de wenselijkheid om de wettelijke bevoegdheden van DNB uit te breiden buiten de scoop van dit wetsvoorstel, dus ook waar dit fusies of splitsingen van ondernemingspensioenfondsen, beroepspensioenfondsen, vrijwillige bedrijfstakpensioenfondsen en verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zonder afgescheiden vermogens betreft. Heeft de regering signalen dat de huidige bevoegdheden van DNB bij dergelijke fusies tekortschieten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kan de regering een inschatting geven van de toename in administratieve lasten en de regeldruk ten opzichte van de huidige situatie voor fusies of splitsingen betreffende ondernemingspensioenfondsen, beroepspensioenfondsen, vrijwillige bedrijfstakpensioenfondsen en verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zonder afgescheiden vermogens als de extra bevoegdheden voor DNB van toepassing worden?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in staat zullen zijn hun dekkingsgraden voldoende te sturen om tot een gelijke dekkingsgraad te komen. Er staan een aantal middelen ter beschikking voor fondsen om de dekkingsgraad te beïnvloeden. De meest voor de hand liggende zijn premiebeïnvloeding en korten of verhogen van pensioenuitkeringen. Is de regering het met de D66-fractie eens dat dit vergaande maatregelen zullen zijn in gevallen waarbij dekkingsgraden ver uit elkaar liggen? Welk verschil in dekkingsgraad acht de regering acceptabel om aan het fusieproces te beginnen? Krijgen belanghebbenden inspraak in welke middelen ingezet worden om tot gelijke dekkingsgraden te komen?

De leden van de SP-fractie vragen of verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die willen fuseren overwegen om tijdelijk de dekkingsgraad te verlagen om gelijke dekkingsgraden te krijgen? Welke nadelen heeft een tijdelijke verlaging van de dekkingsgraad voor de deelnemers van het betreffende verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds?

2. HET EUROPESE MEDEDINGINGSRECHT

2.1 Maar is door het doel dat zij dient een gerechtvaardigde beperking

De leden van de SP-fractie zien dat er vier solidariteitskenmerken worden aangehaald. Heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (EHvJ) op de vier solidariteitskenmerken ook een opvatting? Zo ja, welke opvatting? Wat vindt het EHvJ van het afschaffen van de doorsneesystematiek?

3. DE JURIDISCHE HOUDBAARHEID VAN DE VERPLICHTSTELLING

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het alternatief om de organisatie van de solidariteit op regelingniveau in beeld te brengen, zoals door de Raad van State in overweging wordt gegeven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

3.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en het algemeen pensioenfonds

De leden van de D66-fractie lezen dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet kunnen toetreden tot een algemeen pensioenfonds door wettelijke beperkingen van de Wet verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet bpf 2000). Verder wordt niet ingegaan op deze wettelijke belemmering en de reden hiervoor. Kan de regering nader ingaan op de redenen waarom niet voor aanpassing van deze wet is gekozen?

De leden van de D66-fractie lezen dat het niveau van solidariteit en de verplichtstelling op hetzelfde niveau moeten liggen om de juridische houdbaarheid te garanderen. Zou het opgaan van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds als collectiviteitskring in een algemeen pensioenfonds deze juridische houdbaarheid ook garanderen?

4. WAARBORGEN

De leden van de 50PLUS-fractie willen dieper ingaan op de gestelde randvoorwaarden voor fuserende bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijk gescheiden vermogens. Zij hebben er begrip voor, dat passende voorwaarden en waarborgen verbonden worden aan fuserende bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijk gescheiden vermogens, omdat afgescheiden vermogens niet stroken met het principe van «één financieel geheel» van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en het uitgangspunt van solidariteit dat één van de fundamenten vormt van de verplichtstelling. Echter, een belangrijke voorwaarde die men mag stellen aan het voorstel van wet is wel, dat een goed werkbare en betekenisvolle oplossing voor de praktijk wordt gerealiseerd. Het wetsvoorstel moet er toe leiden dat daadwerkelijk kostenvoordelen voor deelnemers kunnen optreden, dat vereenvoudiging van consolidatie optreedt en bestuurlijke risico’s niet te groot worden. Deze leden zijn daar zeker nog niet van overtuigd. Zij vragen de regering hierop in algemene zin te reflecteren.

Achtereenvolgens hebben de leden van de 50PLUS-fractie nog enkele vragen over specifieke voorwaarden voor de gewenste fusering van bedrijfstakpensioenfondsen. Met betrekking tot specifieke randvoorwaarden hebben de leden van de 50PLUS-fractie ook nog enkele vragen.

4.1 Waarborgen nodig voor de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling

De leden van de SP-fractie vragen of er onderzoek is gedaan naar bedrijfstakpensioenfondsen die graag willen fuseren. Kan worden aangegeven hoeveel bedrijfstakpensioenfondsen de intentie hebben om te gaan fuseren? Genoemde leden vragen waarom er zoveel waarborgen nodig zijn. Waarom is er niet gekozen voor meer eenvoud om te motiveren om tot een fusie over te gaan? Welke van de acht waarborgen zijn van minder belang?

4.2 Definitie kleine en middelgrote verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom grote verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zijn uitgesloten van de mogelijkheid tot fuseren met tijdelijk afgescheiden vermogens. Waarop is de gestelde grens van € 25 miljard voor het beheerd vermogen gebaseerd?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering waarom er is gekozen voor een beheerd vermogen van maximaal € 25 miljard als voorwaarde om tijdelijk financieel afgescheiden vermogens te mogen aanhouden?

Als je dan al ringfencing zou willen toestaan, dan is het logisch dat daar voorwaarden aan verbonden zijn. Maar die voorwaarden moeten wel een reden hebben. Door de grens van € 25 miljard kunnen alleen kleine bedrijfstakpensioenfondsen samen fuseren. Wat is de reden dat kleine fondsen niet met een groot bedrijfstakpensioenfonds mogen fuseren, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het doel van verhoogde efficiëntie door middel van schaalvergroting, dat deze wet beoogt te bereiken. Ook onderschrijven deze leden dat schaalvoordelen voornamelijk te behalen vallen bij kleine en middelgrote pensioenfondsen, maar zij zien ook in dat die voordelen voor alle fondsen te behalen vallen. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een marktbrede fusiemogelijkheid? Wat zijn de negatieve markteffecten die de regering met deze maatregel beoogt te beschermen? Waarom ligt de grens van deze markteffecten bij een beheerd vermogen van € 25 miljard? Is de regering het met de D66-fractie eens dat een fusie tussen een klein fonds en een zeer groot fonds wenselijk kan zijn?

De leden van de SP-fractie vragen waarom er een maximum van € 25 miljard aan beheerd vermogen wordt gesteld om te mogen fuseren. Waarom mogen Pensioenfonds van de Metalektro (PME) en Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) bijvoorbeeld niet fuseren? Waarom wordt er niet gekeken naar het aantal deelnemers in het fonds?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd waarom is gekozen voor een bovengrens van een vermogen van € 25 miljard? Kunnen hiermee kleinere verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen nog fuseren met grotere verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben nog de volgende vragen ten aanzien van de definitie kleine en middelgrote verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Kan worden uitgelegd waarom, door het hanteren van een bovengrens van € 25 miljard pensioenvermogen, het niet mogelijk wordt gemaakt dat kleinere bedrijfstakpensioenfondsen kunnen fuseren met grote? Waarom wordt deze vermogenseis noodzakelijk geacht?

4.3 Het fusieplan moet aan een aantal specifieke elementen bevatten en, samen met de financiële en bedrijfsmatige opzet van het nieuwe fonds, voorafgaand aan de fusie aan DNB worden voorgelegd ter goedkeuring

De leden van de VVD-fractie vragen of het met de uitgebreide bevoegdheden van DNB voor besturen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen voldoende duidelijk is wat zij bij de toezichthouder moeten aanleveren als zij een fusie met tijdelijk afgescheiden vermogens overwegen. Is er naast het fusieplan, het splitsingsplan en een financiële en bedrijfsmatige opzet van het nieuwe fonds nog meer informatie die besturen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen bij DNB moeten aanleveren? Zo ja, zou de regering dit inzichtelijk kunnen maken? Hoeveel kosten zijn er gemiddeld gemoeid bij het opstellen van alle voor een fusie noodzakelijke documenten?

Waarom is voor een beslistermijn van 13 weken gekozen, een vergunningverlening voor een APF is toch geen vergelijkbare aanvraag, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de D66-fractie beamen het belang van de drie hoofdpunten van het fusieplan. Deze punten zijn een goede basis voor de instemmingstoets die DNB, naar hun wettelijke taak zal uitvoeren. Toch vragen de leden van de D66-fractie of deze drie punten niet aangevuld moeten worden. Veranderingen in pensioenhoogte, pensioenregeling of uitvoerder zijn voor deelnemers ingrijpend en complex. Daarom vragen genoemde leden of het fusieplan zich sterker zou moeten richten op communicatie naar belanghebbenden. Is de regering het eens met dit inzicht? Zou het communicatieplan een vast onderdeel van het fusieplan moeten worden?

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de haalbaarheid van het fusieplan. Kan worden aangegeven welke instrumenten kunnen worden gebruikt om toe te werken naar een gelijke dekkingsgraad? Hoe werken het premiebeleid, een indexatiedepot en andere instrumenten precies? Kunnen voorbeelden van exogene en/of endogene ontwikkelingen worden genoemd waardoor de dekkingsgraden niet gelijk zijn gekomen?

De leden van de PvdA-fractie vragen om onderbouwing van de bevoegdheden van De Nederlandsche Bank (DNB)? Waarom wordt ervoor gekozen om ongeclausuleerde bevoegdheden te geven aan de toezichthouder bij fusie en splitsing? Leidt dat niet tot veel onduidelijkheid bij fuserende partijen ten aanzien van wat van hen wordt verwacht?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben bij deze paragraaf nog de volgende vragen. Waarom is er voor gekozen de toezichtbevoegdheden DNB min of meer «open» te formuleren? Krijgt de toezichthouder zo niet een soort «carte blanche» bij de beoordeling van fusies en splitsing van pensioenfondsen? Zou het niet beter zijn toezicht te beperken tot het noodzakelijke; hoe wordt gewaarborgd dat er sprake is van proportioneel toezicht? Gevraagd wordt de relatief ongeclausuleerde bevoegdheden voor DNB bij splitsing en fusie te onderbouwen.

4.4 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen mogen alleen tijdelijk financieel afgescheiden vermogens aanhouden

Welke alternatieve manieren zijn er onderzocht om de tijdelijkheid van de financieel afgescheiden vermogens te waarborgen, naast de gekozen termijn van vijf jaar met maximaal één jaar verlenging, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Is de regering van mening dat het altijd in het belang van de deelnemers is om na de termijn van vijf jaar en de verlenging van maximaal één jaar over te gaan tot ontvlechting? Waarop is de duur van de verlenging van maximaal één jaar gebaseerd? Waarom is de maximale verlenging om te ontvlechten op twee jaar gesteld?

De leden van de SP-fractie vragen of er ook andere varianten zijn onderzocht dan het aanhouden van de gescheiden vermogens, zoals variant zonder gescheiden vermogens maar met gedifferentieerde korting- en toeslagen verlening? Zo ja, welke andere varianten zijn dat en waarom is er toch gekozen voor de variant waarbij gescheiden vermogens worden aangehouden?

De leden van PvdA-fractie willen graag weten of er risico’s zijn bij gedwongen fusies na vijf tot maximaal zes jaar om de afgescheiden vermogens definitief samen te voegen of het fusiefonds wederom te ontvlechten? Wat zijn deze risico’s ten aanzien van evenwichtige belangenafweging als het beleid erop gericht moet zijn om koste wat het kost op een bepaald moment? Moet al het andere beleid daarvoor wijken? Kan ontvlechten überhaupt als de termijn is verstreken en wat betekent dit voor de deelnemers? Is de vijfjaarstermijn niet arbitrair en kan niet verstandiger om worden gegaan met de voorwaarde van tijdelijkheid?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de tijdelijkheid financieel gescheiden vermogens. In het wetsvoorstel wordt er voor gekozen dat de initieel afgescheiden vermogens gedurende vijf, maximaal zes jaar geïntegreerd worden tot één vermogen. De dekkingsgraden van de afgescheiden vermogens moeten dan naar elkaar toegegroeid zijn. Kan deze harde termijn gemotiveerd worden? De Pensioenfederatie merkt op dat je het beleid er op kan richten dekkingsgraden naar elkaar toe te laten groeien, maar dat je «geen toverstaf» hebt om dit te realiseren.

4.5 Beperken van fusie tot maximaal vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

De leden van de PVV-fractie vragen waarom is gekozen voor een maximumaantal van 5 pensioenfondsen, anders dan een bestaand praktijkvoorbeeld.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er alleen is gekozen om de regeling van de maximaal vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen na tweeënhalf jaar tegen het licht te houden? Waarom wordt er eigenlijk een maximum gesteld omdat er een natuurlijk maximum bestaat bij een fusie? Waarom wordt dit niet overgelaten aan de praktijk of fusering met meer fondsen ook mogelijk is? Hoe vaak heeft er in de afgelopen jaren een fusie tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen plaatsgevonden van meer dan twee? Kunnen deze fusies worden genoemd met een uitleg waarom er meer dan twee verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zijn gefuseerd? Wat is het praktijkvoorbeeld waar vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen willen fuseren? Waarom willen zij met vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen fuseren? Waarom is er geen evaluatiebepaling voor heel het wetsvoorstel opgenomen? Is de regering bereid hierin alsnog te voorzien?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom wordt er voor gekozen om de mogelijkheid tijdelijk afgescheiden vermogens aan te houden te beperken tot maximaal vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Waarom deze grens? Is deze grens uitsluitend gekozen omdat één praktijkvoorbeeld bekend is van vijf verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die met tijdelijk afgescheiden vermogens willen fuseren? Kan onderbouwd en beargumenteerd worden waarom deze mogelijkheid dan ook niet geboden moet worden aan méér dan vijf bedrijfstakpensioenfondsen?

4.6 Er is sprake van een duidelijke samenhang tussen de bedrijfstakken van de fuserende verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen

Welke alternatieven zijn er overwogen voor het borgen van samenhang tussen de pensioenregelingen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn er bij de regering signalen bekend van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die zouden willen fuseren met tijdelijk afgescheiden vermogens, maar waarbij deze waarborg een belemmering vormt?

De leden van de D66-fractie lezen dat een zekere samenhang tussen fuserende bedrijfstakpensioenfondsen van belang is en dat hieraan getoetst moet worden. Wanneer is er sprake van voldoende samenhang? Wat voor solidariteitskenmerken zijn hiervoor relevant?

De leden van de SP-fractie vragen of de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen tot dezelfde bedrijfstak moeten behoren of dat er een samenhang over het product bestaat. Waarom wordt er gekozen voor deze motivatievereiste? Waarom kan de samenhang niet breder worden gezien? Waarom niet ook samenhang over het product? Of cao’s die op elkaar lijken, vergelijkbare werkzaamheden van actieve deelnemers, deelnemerspopulaties met vergelijkbare kenmerken en werkgevers die iets gezamenlijks hebben? Vormt deze duidelijke samenhang niet een barrière om überhaupt te fuseren?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd waarom er gekozen is voor een hele specifieke indeling van de samenhangvereiste door middel van de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Werkt dat niet onnodig belemmerend bij mogelijke fusies? Kan worden toegelicht waarom de regering van oordeel is dat het alternatief voor de CBS-bedrijfsindeling: een gelijke loonontwikkeling in de achterliggende bedrijfstakken, zoals is vastgelegd in de concept-amvb geen goed alternatief is?

Het vereiste van «samenhang» tussen bedrijfstakken van de fuserende bedrijfstakpensioenfondsen vinden deze leden op zich logisch en begrijpelijk, maar de leden van de 50PLUS-fractie vragen wat er dan exact en limitatief verstaan wordt onder «samenhang». Hoever gaat deze «samenhang»-vereiste en hoe wordt voorkomen dat nadere eisen een fusie tussen bedrijfspensioenfondsen in de praktijk vrijwel onmogelijk maken?

4.7 Vrijwillige aansluitingen worden tijdelijk beperkt

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de eerste resultaten verwacht kunnen worden van het externe onderzoek naar de oorsprong van de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en de juridische houdbaarheid daarvan in het licht van de taakafbakening en de Europese mededingingsregels.

De leden van de D66-fractie lezen dat er groot belang moet worden gehecht aan duidelijke taakafbakening bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Deze taakafbakening borgt de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling en verzekert het voortbestaan van verschillende pensioenaanbieders op de markt. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat deze wet beoogt de vrijwillige aansluitingsmogelijkheden tijdelijk te beperken, en lezen zij de voorwaarden waaraan sinds 1 januari 2016 getoetst moet worden. In hoeverre veranderen deze voorwaarden bij de invoering van deze wet? Wat houdt de tijdelijke beperking in? Wat voor mogelijkheden hebben verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die in het fusieproces zitten, om werkgevers vrijwillig te laten aansluiten?

De leden van de D66-fractie betrekken graag het amendement Van Weyenberg1 bij deze kwestie. Genoemde leden staan nog altijd achter de doelstelling van dit amendement. Het beoogde doel is het inperken van het gebruik van reeds bestaande statutaire mogelijkheid tot vrijwillige aansluiting van werkgevers bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Fondsen waarvoor reeds ruimte bestaat hoeven niet aan de aanvullende voorwaarden van art. 121 Pensioenwet te voldoen. Kan de regering zich vinden in de doestelling van het amendement? Is de regering bereid om die doelstelling alsnog op te nemen in de nieuwe wet?

De leden van de 50PLUS-fractie kunnen niet goed begrijpen, waarom vrijwillige aansluitingen van werkgevers bij fuserende verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijk gescheiden vermogens beperkt wordt. Bij een normale fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (als er dus geen overbrugging van dekkingsgraadverschillen nodig is) speelt het vraagstuk van vrijwillige aansluiting immers ook niet. Graag een nadere toelichting op dat punt.

4.8 Samenvatting waarborgen

Hoe wordt evenredige en evenwichtige belangenbehartiging geborgd voor zowel actieve deelnemers, slapers als gepensioneerden, zo vragen de leden van de PVV-fractie? Wat krijgen zij concreet te zeggen bij een voorgenomen fusie en wordt voorkomen dat sociale partners hen passeren?

5. BESCHERMING VAN DE DEELNEMER

5.1 Er is een fusievermogen

Zijn er alternatieven voor een fusievermogen overwogen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen wat de toegevoegde waarde is van een fusievermogen omdat de vermogens toch al zijn afgescheiden. Wat is de toegevoegde waarde voor de deelnemers? Wat zijn de exacte eisen aan het fusievermogen? Waarom wordt een fusie tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen vergeleken met een algemeen pensioenfonds?

De leden van de 50PLUS-fractie krijgen graag een nadere toelichting waarom een fusievermogen nodig is. Wat is daarvan de toegevoegde waarde? De Pensioenfederatie lijkt terecht op te merken, dat het hele principe van het hanteren van afgescheiden vermogens juist is, dat er geen vermenging tussen beide kan plaatsvinden. Graag een nadere beschouwing, waarom deze eis logisch, noodzakelijk en bevorderlijk is voor fusies. Graag ook een toelichting, waarom bij een reguliere fusie van pensioenfondsen geen fusievermogen nodig is, maar bij tijdelijke ringfencing kennelijk wel. Wat is het voordeel voor de deelnemers?

5.2 Er is een rangregeling

De leden van de SP-fractie vragen welke volgorde wordt toegepast op het verhalen van vorderingen. Verschilt deze volgorde met die van een algemeen pensioenfonds? Zo ja, waar zit het verschil in?

6. REGELDRUK

De leden van de SP-fractie vragen of er ook besparingen op uitvoeringskosten bij de bedrijfstakpensioenfondsen zullen plaatsvinden. Kan er een schatting worden gegeven van een besparing op de uitvoeringskosten bij de bedrijfstakpensioenfondsen die het voorliggende wetsvoorstel oplevert?

6.1 Verwacht aantal fusies

Hoe komt de regering tot de inschatting dat er de komende jaren 10 fusies zullen plaatsvinden op grond van dit voorliggende wetsvoorstel, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen in welk tijdsbestek de geschatte 10 fusies zullen plaatsvinden. Zullen deze fusies plaatsvinden dankzij of ondanks het voorliggende wetsvoorstel?

7. NOTA VAN WIJZIGING

De leden van de CDA-fractie zijn geen voorstander van het nettopensioen en al helemaal niet van een shoprecht voor het nettopensioen. Want het nettopensioen zorgt ervoor dat iemand feitelijk een hoog inkomen heeft, maar voor de berekening van inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen, een veel lager inkomen heeft. Dit is een inbreuk op de solidariteitsgedachte dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.

De leden van de CDA-fractie zien ongewenste gevolgen van een shoprecht voor de uitvoerders van het nettopensioen. Kan de regering beargumenteren waarom het mogelijk blijft om binnen het nettopensioen risico’s te delen als deelnemers op grote schaal het fonds en de solidariteitskring kunnen verlaten?

Als deelnemers aan een nettopensioenregeling een shoprecht krijgen, wordt het logischer om te bekijken of de deelnemers van een gewone pensioenregeling ook shoprecht zouden moeten krijgen. Dit heeft echter enorme gevolgen voor de verplichtstelling in verband met selectie-effecten. Kan de regering aangeven waarom het toekennen van shoprecht een oplossing zou zijn voor de problemen met het nettopensioen? Kan de regering garanderen dat het shoprecht voor deelnemers aan het nettopensioen nooit een eerste stap zal zijn voor shoprecht voor gewone pensioenen? Waarom heeft de regering de hervorming van het pensioenstelsel niet afgewacht alvorens te overwegen of deelnemers aan het nettopensioen een shoprecht zouden moeten krijgen? Waarom heeft de regering dit voorstel, dat niets met fuserende bedrijfstakpensioenfondsen te maken heeft, in onderhavig wetsvoorstel opgenomen en niet in een apart wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer kritisch over het introduceren van een generiek shoprecht voor het nettopensioen. Deze leden zijn van mening dat een discussie over een eventueel (beperkt) shoprecht plaats dient te vinden in het kader van de stelselherziening. Onderhavige wet doorkruist dit. Is de regering bereid om het shoprecht nettopensioen uit het wetsvoorstel te halen en deze discussie te betrekken bij de stelselherziening?

De leden van de SP-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van de nota van wijziging. Waarom heeft de regering deze nota van wijziging ingediend terwijl de nota niet het onderwerp van het wetsvoorstel betreft? Lag het niet meer in de rede om hierover een apart wetsvoorstel in te dienen? Is er over de nota van wijziging een consultatieronde uitgeschreven? Zo ja, welke organisaties hebben hiervan gebruik gemaakt en wat was op hoofdlijnen de reactie? Zo nee, waarom niet? Kan de regering de nota van wijziging alsnog voor consultatie voorleggen of intrekken? Wat is de reactie van de regering op de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State?

Wat is de toegevoegde waarde voor de deelnemers en de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen van een generiek shoprecht? Is de nota van wijziging niet gewoon een cadeautje aan de pensioenverzekeraars en past dan ook totaal niet in het voorliggende wetsvoorstel? Waarom wordt met de nota van wijziging de Wet verbeterde premieregeling naast zich neergelegd, waar juist gekozen was voor een geclausuleerd shoprecht? Waarom wordt de taakafbakening met de nota van wijziging aangepast?

Graag horen de leden van de PvdA-fractie wat de relatie is tussen de nota van wijziging dat ziet op een shoprecht voor nettopensioen en het oorspronkelijke deel van het wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of het klopt dat nettopensioen, dat door pensioenfondsen wordt uitgevoerd, wel weggehaald kan worden bij pensioenfondsen, maar dat nettopensioen andersom niet naar pensioenfondsen gebracht kan worden omdat pensioenfondsen gebonden zijn aan de domeinafbakening? Deelt de regering de visie dat het voorgestelde shoprecht voor nettopensioen leidt tot een eenzijdige verschuiving van pensioenfondsen naar verzekeraars? De nota van wijziging inzake het shoprecht betreft onder meer een wijziging van artikel 120 Pensioenwet (de zogenoemde taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen). Is over het shoprecht gesproken met het veld en sociale partners voordat de nota van wijziging werd ingediend? Zo nee, waarom is hieromtrent geen advies gevraagd aan het pensioenveld en sociale partners?

Deelt de regering de mening dat het nettopensioen in de tweede pijler uitgevoerd dient te worden en dat pensioenfondsen dan ook in staat moeten worden gesteld om deelnemers een adequate pensioenregeling aan te bieden? En is de regering dan ook van mening dat deelnemers aan een nettopensioenregeling bij een pensioenfonds baat kunnen hebben van een door het pensioenfonds aangeboden variabele uitkering? Zo ja, is de regering bereid alle pensioenfondsen de ruimte te geven een variabele uitkering te kunnen aanbieden aan deze deelnemers? Waarom is ervoor gekozen om nu eenzijdig de taakafbakening te herzien en niet iedereen in staat te stellen om een variabele uitkering aan te bieden? Creëert het introduceren van een keuzerecht zonder dat uitvoerders een gelijk keuzepallet kunnen bieden aan deelnemers geen ongelijk speelveld?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of toegelicht kan worden waarom deze nota van wijziging, die een ander onderwerp dan het wetsvoorstel betreft, bij dit wetsvoorstel is ingediend. In hoeverre heeft over dit onderwerp voorafgaand overleg met het «het veld» plaatsgevonden en zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Deze leden zijn ook benieuwd naar de mening van de regering over het Advies van de Raad van State. De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het mogelijk maken van een generiek shoprecht – deelnemers die nu hun nettopensioen bij een pensioenfonds hebben ondergebracht, krijgen de mogelijkheid te shoppen tussen verschillende pensioenuitvoerders (pensioenfondsen of verzekeraars), ongeacht of het pensioenfonds een vaste dan wel variabele uitkering aanbiedt (dan wel beide) – niet een éénzijdige verschuiving naar verzekeraars impliceert, en de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen raakt en wijzigt. Deelnemers die nu hun nettopensioen hebben ondergebracht bij een pensioenfonds kunnen, zoals de Pensioenfederatie opmerkt, naar een verzekeraar gaan voor een vaste dan wel een variabele uitkering. Gaat er zo geen concurrentie ontstaan op de arbeidsvoorwaarde pensioen? Graag een uitvoerige toelichting op het commentaar van de Pensioenfederatie op het punt van het generieke shoprecht.

De nota van wijziging van het wetsvoorstel behelst een generiek shoprecht nettopensioen. De Pensioenfederatie merkt in haar commentaar volgens de leden van de 50PLUS-fractie terecht op dat het niet verbazingwekkend is dat de Raad van State hiervoor «geen juridische belemmeringen ziet. Het is immers geen juridisch vraagstuk. Wel heeft een generiek shoprecht effecten op de huidige taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Die zou hiermee nu, vooruitlopend op de stelselherziening, op de schop genomen worden, aldus de Pensioenfederatie. Dat lijkt deze leden niet wenselijk. Graag een uitvoerige beschouwing. Ook wordt gevraagd hierbij in te gaan op de vraag waarom het nu voorgestelde shoprecht voor het nettopensioen de bewust beperkte shoprechtsystematiek doorkruist uit de Wet verbeterde premieregeling. Ontstaat er zo geen wildgroei aan shoprechten? Heeft dat niet schadelijke gevolgen voor collectiviteitskringen, en daarmee het optimaliseren van het pensioenresultaat voor de deelnemers? Het dienen van het belang van de pensioendeelnemers is toch één van de belangrijke uitgangspunten van de regering voor dit wetsvoorstel? Wordt dit uitgangspunt wel optimaal gediend met het nu voorgestane generieke shoprecht?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering te reflecteren op de conclusie van de Pensioenfederatie, dat het voorgestelde shoprecht leidt tot een eenzijdige verschuiving in de marktordening in het voordeel van de verzekeraars, en in het nadeel van de pensioenfondsen. Dat kan en mag volgens deze leden niet de bedoeling zijn. Pensioenfondsen zouden gelijke kansen moeten hebben om een optimaal nettopensioen aan te bieden.

Deze leden delen de mening van de Pensioenfederatie, dat het belangrijk is dat een eventueel shoprecht voor nettopensioen aansluit bij de shopsystematiek van de Wet verbeterde premieregeling. Zeker ook gezien het feit dat de Wet verbeterde premieregeling nog niet zo lang geleden in werking is getreden en pensioenfondsen die recent variabele pensioenuitkeringen hebben geïntroduceerd, zich bij hun aannames hebben gebaseerd op het geclausuleerd shoprecht.

Deze leden delen verder de mening van de Pensioenfederatie, dat aansluiten bij de systematiek van de Wet verbeterde premieregeling voorkomt dat er een wildgroei aan shoprechten ontstaat, die elkaar doorkruisen. Hierbij kan gedacht worden aan een voor de deelnemer niet uit te leggen onderscheid in shoprecht tussen een bruto en netto DC-regeling. Graag een uitvoerige reactie op dit punt.

Voorts vragen de leden van de 50PLUS-fractie in te gaan op de constatering van de Pensioenfederatie, dat een shoprecht per definitie vreemde effecten heeft als niet alle partijen in staat worden gesteld om een variabele uitkering aan te bieden. Verwezen wordt naar het probleem, dat nog niet bij alle pensioenfondsen deelnemers aan een nettopensioenregeling de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen een vaste of variabele uitkering. Oorzaak is dat pensioenfondsen die een nettopensioenregeling zonder werkgeversbijdrage uitvoeren, verplicht zijn om de uitkering in te kopen in de basisregeling. De Pensioenfederatie wijst er op dat geldend recht is, dat een pensioenfonds met een middelloonregeling als basisregeling alleen een variabele uitkering in een nettopensioenregeling mag aanbieden, als de werkgever ten minste 10 procent van de premie in de nettopensioenregeling bijdraagt. Dat is echter een eis waaraan bedrijfstakpensioenfondsen niet kunnen voldoen.

Niettemin vinden deze leden met de Pensioenfederatie, dat ook alle bedrijfstakpensioenfondsen variabele uitkeringen zouden moeten mogen aanbieden. Dat is in het belang van de deelnemer.

Genoemde leden vragen de regering tot slot te reflecteren op de door de Pensioenfederatie gesuggereerde oplossing, om alle partijen de mogelijkheid te geven om een variabele uitkering aan te bieden, door een extra solidariteitskenmerk in artikel 120 van de Pensioenwet op te nemen, in die zin, dat men ook aan de solidariteitscriteria voldoet, als het fonds de collectieve variant van de Wet verbeterde Premieregeling uitvoert.

8. ARTIKELSGEWIJS

De leden van de SP-fractie vragen of er ook voorhangbepalingen zijn voorzien. Zo nee, waarom niet?

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp


X Noot
1

Kamerstuk 34 117, nr. 27.

Naar boven