34 798 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 16 november 2017

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (hierna: het Verdrag en het wetsvoorstel). Zij constateren dat alleen Nederland, Frankrijk en Luxemburg lid zijn van dit verdrag. Waarom hebben andere staten zich nooit bij het verdrag aangesloten? Is er contact geweest met Frankrijk en Luxemburg over het Nederlandse voornemen tot opzegging? Hoe hebben deze landen gereageerd? Gaan zij het verdrag ook opzeggen? Zo ja, op welke termijn?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen. Het Verdrag is in 1978 getekend door Frankrijk, Oostenrijk en Portugal. Enkel voor de landen Nederland, Frankrijk en Luxemburg is het uiteindelijk in werking getreden. Kan de regering toelichten waarom Oostenrijk en Portugal het verdrag nooit geratificeerd hebben?

Met ingang van 29 januari 2019 zullen voor het Europese deel van Nederland de regels van Verordening (EU) 2016/1103 (hierna: verordening) gelden. Door artikel 30 van het Verdrag wordt deze steeds voor een tijdvak van vijf jaar stilzwijgend verlengd. Indien toestemming tot opzegging verleend wordt, effectueert opzegging van het Verdrag op zijn vroegst per 1 september 2022. Dit betekent dat het Verdrag en de verordening ruim drie jaar naast elkaar opereren. Aangezien het Europese deel van Nederland volkenrechtelijk gehouden is aan de toepassing van de bepalingen uit het verdrag, vragen de genoemde leden wat voor een gevolgen dit kan hebben gedurende deze drie jaren. Ook vragen deze leden hoe Frankrijk en Luxemburg omgaan met deze periode. Daarnaast vragen voornoemde leden hoe de eventuele opzegging van het Verdrag en de uitvoering van de verordening, gaan uitpakken voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Indien het Europese deel van Nederland het verdrag opzegt, kunnen Aruba, Curaçao en Sint Maarten het verdrag alsnog aanvaarden. Is het Caribische deel van het Koninkrijk meegenomen in het proces omtrent eventuele opzegging van het verdrag? Kan de regering uitleggen wat een aanvaarding van het verdrag vanuit het Caribische deel van het Koninkrijk voor een gevolgen zou kunnen hebben voor het Europese deel van het Koninkrijk? En viceversa?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen tot opzegging van het Verdrag. Zij hebben hier enkele vragen over. De opzegging geldt alleen voor het Europees deel van Nederland. Deze leden vragen of dit automatisch betekent dat het Verdrag ook ingetrokken wordt inzake de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Moet dit niet afzonderlijk vermeld worden aangezien de goedkeuring destijds voor het hele Koninkrijk gold, dus inclusief deze eilanden? Vervolgens hebben zij – mede in het licht van de door deze leden gestelde vragen over de uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen (Kamerstuk 34 795) – de vraag in hoeverre er nog sprake dient te zijn van overgangsrecht inzake bestaande huwelijken van voor 29 januari 2019.

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Toorenburg

De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

Naar boven