34 784 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met protocol, ondertekend op 18 oktober 2001; ’s-Gravenhage, 6 februari 2017

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 september 2017.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 15 oktober 2017.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2017

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 februari 2017 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met protocol, ondertekend op 18 oktober 2001 (Trb. 2017, nr. 32 heruitgave).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

I.1. Inleiding

Met het onderhavige op 6 februari 2017 te «s-Gravenhage ondertekende Protocol (Trb. 2017, 32 heruitgave, hierna: «het Wijzigingsprotocol») wordt beoogd te komen tot een wijziging van het op 18 oktober 2001 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol ( Trb. 2001, 193), hierna aangeduid als «het Verdrag» respectievelijk «het Protocol bij het Verdrag».

Het Wijzigingsprotocol valt binnen de kaders van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20111 (hierna: «NFV 2011»). In onderdeel I.7 van deze toelichtende nota is het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen.2

Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen, afgezien van de artikelen I, VIII, IX en XIII, van het Wijzigingsprotocol eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.

I.2 Aanleiding voor en verloop van de onderhandelingen

In het kader van het mondiale vraagstuk over belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven heeft het kabinet in zijn reactie van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden aangegeven dat met 23 ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van anti-misbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten belastingverdragen.3Oezbekistan is één van deze 23 ontwikkelingslanden en het onderhavige Wijzigingsprotocol is conform deze toezegging tot stand gekomen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een aantal verdragsbepalingen te moderniseren.

De onderhandelingen met Oezbekistan hebben van 25 tot 27 april 2016 in Tasjkent plaatsgevonden op basis van een aan Oezbekistan toegezonden concept-wijzigingsprotocol met een

anti-misbruikbepaling in overeenstemming met de minimumstandaarden uit het rapport van Actiepunt 6 van het Base Erosion and Profit Shifting project (hierna: «BEPS-project») van 5 oktober 2015 die de OESO op verzoek van de G20 heeft opgesteld.4. In de aansluitende periode is via e-mailverkeer tussen beide landen de tekst van het Protocol nog op een aantal technische punten aangepast. De onderhandelingen hebben geleid tot de totstandkoming van het voorliggende Wijzigingsprotocol.

I.3. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

Zoals in paragraaf I.2 is aangegeven, strekt dit Wijzigingsprotocol er in eerste instantie toe een anti-misbruikbepaling in het Verdrag op te nemen. Deze bepaling is opgenomen in artikel IV van het Wijzigingsprotocol en betreft, kort gezegd, een zogenoemde principal purposes test. Daarbij is aangeknoopt bij het definitieve actierapport 6 van het BEPS-project Daarnaast zijn ook de titel en preambule van het Verdrag in overeenstemming gebracht met dit actierapport. De overige wijzigingen van het Verdrag die met dit Wijzigingsprotocol worden aangebracht, betreffen modernisering van de opgenomen opsomming van de Oezbeekse en Nederlandse belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2 van het Verdrag), uitwerking van het begrip «onderworpenheid» (artikel 4 van het Verdrag) actualiseren van de bepalingen over uitwisseling van informatie (artikel 28 van het verdrag), bijstand bij invordering (artikel 29 van het Verdrag) en uitbreiding tot andere gebieden (artikel 32 van het Verdrag) en opname van een bepaling betreffende bijzondere regimes (artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag) en Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag).

De in het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen weerspiegelen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd, rekening houdend met de belangen van de Oezbeekse en Nederlandse burgers en bedrijven en met de heffingsbelangen van zowel Oezbekistan als Nederland.

I.4. Budgettaire aspecten en administratieve lasten

Door opname van de principal purposes test wordt het heffingrecht van Oezbekistan en Nederland gewaarborgd in misbruiksituaties. De verwachting is dat de budgettaire gevolgen en de administratieve lasten rondom de toepassing van deze bepaling, en van de overige in het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen, gering zullen blijven.

I.5. Inbreng van derden

Het Ministerie van Financiën heeft via de gebruikelijke nieuwsberichten de onderhandelingen met Oezbekistan onder de aandacht gebracht en belanghebbenden verzocht de voor hen van belang zijnde aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn geen reacties ontvangen.

I.6. Koninkrijkspositie

Het Wijzigingsprotocol zal, evenals het Verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, gelden voor het Europese deel van Nederland. In artikel 32 van het Verdrag, dat met artikel VIII van het Wijzigingsprotocol wordt geactualiseerd in verband met de staatkundige herziening op 10 oktober 2010, wordt bepaald dat het Verdrag onder voorwaarden kan worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door het Koninkrijk der Nederlanden met de Republiek Oezbekistan wordt aangegaan ten behoeve van het desbetreffende deel van het Koninkrijk der Nederlanden (het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao of Sint Maarten) en dat aan het parlement ter goedkeuring zal worden voorgelegd.

I.7. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid

Het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is hieronder opgenomen. In de rechter kolom van het toetsschema zijn de paragraafnummers uit deze toelichting opgenomen die corresponderen met de desbetreffende onderdelen van het schema. Aangezien dit Wijzigingsprotocol een beperkte wijziging betreft van het Verdrag, zijn veel elementen van de Nederlandse verdragsinzet die in de NFV 2011 zijn toegelicht in dit schema onder het kopje «n.v.t.» vermeld.

NFV 2011

Inzet

Ja

Deels

Nee

N.v.t.

Zie par.

 

Algemeen

         

IV

Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd

     

X

 

1.2.6

Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik bestaat

X

     

II.3

1.3.5

Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van Nederland

     

X

 

III

Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd

     

X

 
 

Specifieke elementen

         
 

Verdragstoegang en -voordelen

         

2.2.1

Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die staat heeft

X

     

II.3

2.2.1

De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking1

X

     

II.3

2.2.1/II.2

Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen

     

X

 

2.2.2

Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding opgenomen

     

X

 

2.3

Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien van hybride (rechts)vormen opgenomen

     

X

 

2.4

Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset poolinginstrument

     

X

 

2.5

Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

X

 
 

Ondernemingswinsten

         

2.6.2

Definitie «vaste inrichting» in overeenstemming met OESO-beginselen

     

X

 

2.6.3

Specifieke bepaling in artikel inzake «vaste inrichting» ter behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden buitengaats opgenomen

     

X

 

2.6.4

Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7 OESO-modelverdrag

     

X

 

2.6.4

Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties over winsttoerekening en verrekenprijzen

     

X

 

2.6.5

Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de onderneming

     

X

 

2.6.5

Terugvaloptie: Beperkte bronstaatsheffing scheep- en luchtvaartwinsten

       

X

2.6.5

Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en vrachtvervoer

     

X

 
 

Vermogensinkomsten en -winsten

         

2.7.1

Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden

     

X

 

2.7.2

Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%

     

X

 

2.8.1

Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s

     

X

 

2.8.1

Terugvaloptie: Uitzonderingen bronheffingsrecht

       

X

2.9.3

Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen

     

X

 

2.9.3

Zo nodig: Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien verdragspartner waardeaangroei niet belast

       

X

2.9.4

Zo nodig: Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast

       

X

2.9.5

Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst door het dividendartikel

     

X

 
 

Arbeid

         

2.10

183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking

     

X

 

2.11.1

Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen, onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat

     

X

 

2.11.2

Indien Ja: Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke pensioenen indien bronstaatheffing

       

X

2.11.1

Terugvaloptie: Beperkt bronheffingsrecht

       

X

2.11.5

Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non- discriminatieartikel

     

X

 

2.12

Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten uit onderneming of dienstverband

     

X

 

2.12

Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd

     

X

 

2.13

Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten

     

X

 
 

Voorkomingsmethodiek

         

2.15.1

Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen

     

X

 

2.15.2

Geen tax sparing credit opgenomen

     

X

 
 

Administratieve samenwerking en overig

         

2.16.1

Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op verzoek

X

     

II.5 II.7

2.16.2

Invorderingsbepaling opgenomen

X

     

II.6 II.7

2.17.1

Arbitragemogelijkheid opgenomen

     

X

 

2.17.1

Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve gerechtelijke uitspraak is gedaan

     

X

 

2.21

Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet was overeengekomen

     

X

 
 

Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

         

2.20.1

Indien aansluiting is gezocht bij nationale antimisbruikleerstukken is consultatie en/of onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen

     

X

 

2.20.2

Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen

X

     

II.4

 

Ontwikkelingslanden

         

2.6.2

Uitgebreidere definitie «vaste inrichting»

     

X

 

2.7.1

Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan

     

X

 

2.8.1

Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan

     

X

 
 

Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

X

     

II.4

II.2

Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland

     

X

 
X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1. Titel en preambule (artikelen I en IX van het Wijzigingsprotocol)

Om verdragsmisbruik tegen te gaan zijn in het rapport van Actiepunt 6 van het BEPS-project over «Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances» een aantal minimumstandaarden vastgelegd.5 Op verzoek van Nederland wordt met artikel I van het Wijzigingsprotocol de titel en preambule van het Verdrag in overeenstemming gebracht met de minimumstandaarden uit het rapport van bovengenoemd Actiepunt 6. Als uitvloeisel daarvan wordt in de titel en de preambule van het Verdrag vermeld dat het Verdrag bedoeld is om dubbele belasting te voorkomen, zonder daarmee mogelijkheden te creëren voor dubbele niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking of belastingontwijking. Daarbij wordt expliciet verwezen naar treaty shopping-constructies.

In het verlengde hiervan is de titel van het Protocol bij het Verdrag aangepast en in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de titel van het Verdrag. De gewijzigde titel van het Protocol bij het Verdrag is vastgelegd in artikel IX van het Wijzigingsprotocol.

II.2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel II van het Wijzigingsprotocol en artikel 2 van het Verdrag)

De verdragsluitende staten zijn overeengekomen de in artikel 2, derde lid, van het Verdrag opgenomen opsomming van de Oezbeekse en Nederlandse belastingen waarop het Verdrag van toepassing is te actualiseren. Na de inwerkingtreding van het Verdrag is in Oezbekistan per 1 januari 2008 nieuwe belastingwetgeving van toepassing geworden. Voor de Oezbeekse belasting wordt daarom voortaan verwezen naar belasting over de winst van rechtspersonen, belasting over het inkomen van natuurlijke personen en belasting op vermogen. Voor Nederland geldt dat sinds 1 januari 2001 geen vermogensbelasting meer wordt geheven en dat per 2003 de Mijnwet 1810 en de Mijnwet Continentaal Plat 1965 zijn vervangen door de Mijnbouwwet.

II.3. Inwoner (artikelen III en XI van het Wijzigingsprotocol, artikel 4 van het Verdrag en artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag)

Artikel 4 van het Verdrag bevat bepalingen ter invulling van het begrip inwoner voor toepassing van het Verdrag. Met artikel III van het Wijzigingsprotocol wordt nu in artikel 4, tweede lid, van het Verdrag een verduidelijking gegeven van het in het eerste lid gebezigde begrip «onderworpenheid» («liable to tax»), in aansluiting bij het in paragraaf 2.2.1 van de NFV2011 toegelichte verdragsbeleid. Het vierde lid van het huidige artikel 4 van het Verdrag, dat betrekking heeft op het inwonerschap van pensioenfondsen, is daardoor overbodig geworden en komt hiermee te vervallen. Wat Nederland betreft wordt een lichaam geacht aan belastingheffing onderworpen te zijn wanneer het lichaam voor de vennootschapsbelasting wordt beschouwd als inwoner van Nederland en wat Oezbekistan betreft is dit het geval wanneer het lichaam inwoner is van Oezbekistan voor de toepassing van de belasting over de winst van rechtspersonen.

De bepaling stelt buiten twijfel dat ook van de heffing van deze belastingen vrijgestelde lichamen, zoals pensioenfondsen en (niet-ondernemende) verenigingen en stichtingen, als inwoner van Nederland of Oezbekistan aanspraak kunnen maken op de in het Verdrag opgenomen verdragsvoordelen. Bijgevolg kwalificeert ook een vrijgestelde beleggingsinstelling in de zin van artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond van deze bepaling als inwoner voor het Verdrag. Via artikel XI van het Wijzigingsprotocol is in artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat vrijgestelde beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen zijn uitgesloten. Voorts wordt geregeld dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en Oezbekistan in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre een inwoner die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt uitgesloten van de verdragsvoordelen.

II.4. Recht op voordelen (artikel IV van het Wijzigingsprotocol en nieuw artikel 24A van het Verdrag)

In Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op «Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances» wordt aanbevolen minimaal een anti-misbruikbepaling in belastingverdragen op te nemen.6 In het huidige Verdrag is in artikel X van het Protocol bij het Verdrag een anti-misbruikbepaling opgenomen. Deze anti-misbruikbepaling heeft betrekking op de bronstaatvrijstelling voor interest en royalty’s en wordt met het nieuwe artikel 24A van het Verdrag vervangen door een algemene anti-misbruikbepaling. In het nieuwe artikel 24A van het Verdrag wordt in overeenstemming met de minimumstandaarden van het BEPS-project aan de hand van een zogeheten principal purposes test beoogd verdragsmisbruik tegen te gaan.

Op grond van het eerste lid van artikel 24A van het Verdrag worden verdragsvoordelen niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen of vermogen indien het verkrijgen van dit verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid. De principal purposes test richt zich dus op een specifieke transactie en niet zozeer op de persoon die bij een transactie betrokken is.

In het tweede lid wordt bepaald dat op verzoek van een belastingplichtige de bevoegde autoriteit van de staat waarvan verdragsvoordelen worden gevraagd (het bronland) de mogelijkheid heeft verdragsvoordelen toch toe te kennen voor zover wordt vastgesteld dat bij afwezigheid van een transactie of constructie bedoeld in het eerste lid, verdragsvoordelen ook gegeven zouden zijn (de zogenoemde «vangnet-bepaling»).

Tot slot wordt in het derde lid geregeld dat voordat een verdragsluitende staat aan een belastingplichtige de verdragsvoordelen op grond van dit artikel wil ontzeggen, de verdragsluitende staat daarover eerst de andere verdragsluitende staat raadpleegt (verplichte voorafgaande consultatie).

II.5. Uitwisseling van informatie (artikel V en XII van het Wijzigingsprotocol, artikel 28 van het Verdrag en nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag)

Artikel 28 van het Verdrag verplicht de verdragsluitende staten om, op verzoek, automatisch of spontaan, informatie uit te wisselen. Met artikel V van het Wijzigingsprotocol wordt dit artikel in overeenstemming gebracht met artikel 26 van het OESO-modelverdrag en daarmee ook met het Nederlandse verdragsbeleid.

In het eerste lid wordt het bereik van de informatie-uitwisseling bepaald. Volgens de tweede volzin is de informatie-uitwisseling niet beperkt tot inwoners van de verdragsluitende staten en evenmin tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Het tweede lid regelt hoe de verdragsluitende staat die informatie ontvangt van de andere verdragsluitende staat met deze informatie dient om te gaan. Conform het overeenkomstige tweede lid van artikel 26 van het OESO-modelverdrag mag de ontvangende staat de informatie onder voorwaarden ook voor niet fiscale doeleinden gebruiken.

Omdat in artikel 27, vijfde lid, van het Verdrag (regeling voor onderling overleg), de mogelijkheid van arbitrage is opgenomen, bepaalt het derde lid dat de verdragsluitende staten de voor een arbitrageprocedure noodzakelijke informatie kunnen verstrekken aan de arbiters en dat de arbiters gebonden zijn aan de regels omtrent vertrouwelijkheid.

In het vierde lid wordt aangegeven onder welke omstandigheden een verdragsluitende staat geen informatie hoeft te verstrekken aan de andere staat.

Het vijfde lid brengt expliciet tot uitdrukking dat de aangezochte staat de gevraagde informatie niet kan weigeren op grond van het feit dat die staat deze informatie niet nodig heeft voor de eigen belastingheffing.

Tot slot bepaalt het zesde lid dat het enkele feit dat informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een andere financiële instelling of een zaakwaarnemer, of de informatie betrekking heeft op eigendomsverhoudingen, geen reden is voor de aangezochte staat om de gevraagde informatie niet te verstrekken.

Via artikel XII van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek van Nederland, in een nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat de bepalingen over de uitwisseling van informatie (en de bijstand bij invordering) eveneens van toepassing zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen).

II.6. Bijstand bij de invordering van belastingen (artikelen VI en XII van het Wijzigingsprotocol, artikel 29 van het Verdrag en nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel VI van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 29 van het Verdrag, dat de verdragsluitende staten verplicht om bijstand te verlenen bij de invordering van belastingen, vervangen door een nieuw artikel dat geheel in overeenstemming is met artikel 27 van het OESO-modelverdrag en dat aansluit bij het Nederlandse verdragsbeleid.

Het eerste lid bevat de verplichting tot het verlenen van de bijstand. Net als het geval is bij de uitwisseling van informatie, is de bijstand bij invordering niet beperkt tot inwoners van de verdragsluitende staten en evenmin tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Het tweede lid bepaalt wat voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een «belastingvordering». Het gaat om belastingvorderingen met betrekking tot alle soorten belastingen, met inbegrip van bijkomende kosten. Vorderingen die betrekking hebben op belastingen geheven op een wijze die in strijd is met het Verdrag zelf of met andere verdragen waarbij de staten partij zijn, worden van de invorderingsbijstand uitgezonderd. Met «bijkomende kosten» die onder de invorderingsbijstand vallen, wordt gedoeld op interest, bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen.

Ingevolge het derde lid kan een verdragsluitende staat om bijstand bij invordering verzoeken wanneer een belastingvordering volgens de wetgeving van die staat kan worden ingevorderd en aan een belastingschuldige geen (rechts)middelen meer ter beschikking staan om de invordering tegen te houden. In aansluiting bij het in onderdeel 2.16.2 van de NFV 2011 opgenomen verdragsbeleid heeft Nederland een bepaling voorgesteld waarin de voorwaarden voor het verzoek tot invorderingsbijstand verschillen al naar gelang de belastingvordering een inwoner of een niet-inwoner betreft. Daarbij zijn de voorwaarden voor een verzoek om bijstand ten aanzien van een niet-inwoner strenger. Oezbekistan wenste echter niet af te wijken van de OESO-norm, die gelijke voorwaarden stelt voor inwoners en niet-inwoners. Nederland heeft daarmee ingestemd.

Het vierde lid ziet op het nemen van conservatoire maatregelen. De aangezochte staat dient voor de invordering van een buitenlandse belastingschuld dezelfde conservatoire maatregelen te nemen die deze staat zou nemen voor de invordering van een binnenlandse schuld. De aangezochte staat zal reeds ingaan op een verzoek om conservatoire maatregelen te nemen, ook al is de belastingschuld nog niet invorderbaar of nog vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het vijfde lid bevat twee voorbehouden op het in het derde en vierde lid neergelegde verzoek voor de aangezochte staat om de buitenlandse belastingschuld in te vorderen als ware het een binnenlandse belastingschuld. Ten eerste gelden de nationale regels met betrekking tot verjaring van de invordering van belastingschulden niet voor buitenlandse belastingvorderingen. Ten tweede is bepaald dat aan buitenlandse belastingvorderingen geen voorrang wordt verleend.

Ingevolge het zesde lid kunnen procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verzoekende staat niet voor een rechterlijke instantie of administratiefrechtelijk lichaam van een aangezochte staat worden gebracht.

Uit het zevende lid volgt dat wanneer niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor het doen van een verzoek tot invordering, bijvoorbeeld omdat een vordering niet langer invorderbaar is in de verzoekende staat, de verzoekende staat de aangezochte staat onverwijld op de hoogte dient te brengen van deze gewijzigde omstandigheden.

In het achtste lid is een aantal beperkingen opgenomen van de verplichting van de aangezochte staat om aan een bijstandsverzoek van de verzoekende staat te voldoen.

Via artikel XII van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek van Nederland, in een nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat de bepalingen over bijstand bij de invordering van belastingen (en over de uitwisseling van informatie) eveneens van toepassing zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen).

II.7 Beperking van de artikelen 28 en 29 (artikel VII van het Wijzigingsprotocol en artikel 30 van het Verdrag)

Als gevolg van de wijziging van de artikelen 28 en 29 van het Verdrag is er geen behoefte meer aan artikel 30 van het Verdrag. De in artikel 30 opgenomen beperkingen van de verplichting tot informatie-uitwisseling en bijstand bij invordering zijn in de gewijzigde artikelen 28 en 29 zelve opgenomen. Met artikel VII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 30 van het Verdrag daarom geschrapt.

II.8 Uitbreiding tot andere gebieden (artikel VIII van het Wijzigingsprotocol en artikel 32 van het Verdrag)

In het kader van de staatkundige hervorming van het Koninkrijk op 10 oktober 2010, is artikel 32 van het Verdrag (Uitbreiding tot andere gebieden) geactualiseerd. De in het eerste lid van artikel VIII van het Wijzigingsprotocol opgenomen wijziging van artikel 32, eerste lid, houdt in dat het Verdrag kan worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen (Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland), mits aan de in het artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan. Op deze voorwaarden is reeds in paragraaf I.6. van deze toelichting betreffende de Koninkrijkspositie ingegaan.

Met het tweede lid wordt, in overeenstemming met de wijziging van het eerste lid van artikel 32 van het Verdrag, ook het tweede lid van artikel 32 van het Verdrag tekstueel aangepast.

II.9. Titel van het Protocol (artikel IX van het Wijzigingsprotocol)

De in dit artikel opgenomen wijziging van de titel van het Protocol is reeds toegelicht onder punt II.1.

II.10. Anti-misbruikbepaling (artikel X van het Wijzigingsprotocol en nieuw artikel 24A van het Verdrag)

Door de opname van een algemene principal purposes test in artikel 24A van het Verdrag, is er geen behoefte meer aan de anti-misbruikbepaling van het tweede lid van artikel X van het Protocol bij het Verdrag. Deze anti-misbruikbepaling, die alleen betrekking heeft op de bronstaatvrijstelling voor interest en royalty’s, komt daarom met artikel X van het Wijzigingsprotocol te vervallen.

II.11. Bijzondere regimes (artikel XI van het Wijzigingsprotocol en artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel XI van het Wijzigingsprotocol is in het eerste lid van het nieuwe artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat vrijgestelde beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen zijn uitgesloten. Dit is in overeenstemming met onderdeel 2.2.1. van de NFV 2011 en hiermee is tevens uitvoering gegeven aan de motie-Omtzigt/Van Vliet.7 Voorts regelt het tweede lid van dit nieuwe artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en Oezbekistan in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre een inwoner die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt uitgesloten van de verdragsvoordelen. Ten tijde van de onderhandelingen zijn geen andere bijzondere regimes die een risico op verdragsmisbruik meebrengen geïdentificeerd. Indien dit in de toekomst verandert, kan van de mogelijkheid gebruik worden gemaakt personen die van dergelijke regimes gebruik maken uit te sluiten van verdragsvoordelen. Mocht ter uitvoering van deze bepaling een verdrag door de bevoegde autoriteiten worden gesloten, dan zal dit verdrag op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

II.12. Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (artikel XII van het Wijzigingsprotocol en nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag)

Met dit artikel wordt een nieuw artikel XVI aan het Protocol bij het verdrag toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat voor de toepassing van de bepalingen in de artikelen 28 (Uitwisseling van inlichtingen) en 29 (Bijstand bij de invordering van belastingen) van het Verdrag de bijdragen en toegekende voordelen onder de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (de toeslagen) aangemerkt worden als belastingen. De bedoelde bepalingen zijn daarmee eveneens van toepassing op deze premies en uitkeringen, zoals ook is toegelicht in de onderdelen II.5 en II.6.

II.13. Inwerkingtreding (artikel XIII van het Wijzigingsprotocol)

Artikel XIII regelt de inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol. De verdragsluitende staten stellen elkaar via diplomatieke notawisseling ervan in kennis dat de in hun staat vereiste wettelijke procedures voor de inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol zijn vervuld. Het Wijzigingsprotocol treedt dan in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste kennisgeving is ontvangen. Het Wijzigingsprotocol vindt vervolgens toepassing op belastingjaren en -tijdvakken beginnend, of belastbare feiten die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het Wijzigingsprotocol in werking is getreden.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013/14, 25 087, nr. 60, blz. 2 en 24.

X Noot
4

Op 5 oktober 2015 is de Kamer geïnformeerd over de 15 BEPS-actiepunten van de OESO/G20 tegen belastingontwijking en de waardering daarvan door het kabinet. Zie Kamerstukken II 2015/16, 25 087, nr. 112.

X Noot
5

OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

X Noot
6

OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

X Noot
7

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

Naar boven