Aan het lid van de Europese Commissie, de heer J.B. King
Den Haag, 24 oktober 2017
De leden van de vaste commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, Veiligheid en
Justitie en Economische Zaken van de Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben met belangstelling
kennisgenomen van de reactie van de Europese Commissie op vragen van de SP-fractie
en de PvdA-fractie over de e-privacyverodening.2 De leden van de VVD-fractie en de leden van de D66-fractie hebben naar naar aanleiding van deze reactie de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie, de leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich hierbij aan.
In haar reactie geeft de Commissie de voornaamste voorgestelde wijzigingen ten opzichte
van de richtlijn weer, waaronder de wijziging dat «communicatiemetagegevens mogen worden verwerkt voor andere specifieke doeleinden
dan die van diensten met toegevoegde waarde, om zo ondernemingskansen te creëren.»3 Bedoelt de Commissie hiermee te zeggen dat het gaat om diensten die geen toegevoegde
waarde hebben voor de gebruiker/consument? Wat bedoelt de Commissie precies met «specifieke»
– aan welke diensten denkt zij – en voor wie zou dit ondernemingskansen creëren, anders
dan voor aanbieders van elektronische communicatiediensten? Mogen deze gegevens worden
gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van de eindgebruiker/consument, als
zij bijvoorbeeld zijn verkregen op basis van de andere twee in artikel 6 van de voorgestelde
verordening genoemde gronden? Krijgt de gebruiker/consument die geen toestemming verleent
geen of minder toegang tot de inhoud van aangeboden diensten?
Bovengenoemde leden hebben geconstateerd dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen
de rechtmatigheidsgronden voor de verwerking van elektronische communicatiemetagegevens
en die voor «gewone» elektronische communicatiegegevens. Waarom wordt dat onderscheid
gemaakt? Voor de eerste categorie worden immers ook andere rechtmatigheidsgronden
dan toestemming toegestaan. Voor de tweede categorie is toestemming de enige rechtmatigheidsgrond
die wordt toegestaan. Deze leden constateren een risico van ongelijke niveaus van
privacybescherming.
Zoals bekend kunnen elektronische communicatiemetagegevens net zo privacygevoelig
zijn als «gewone» elektronische communicatiegegevens. Ook dergelijke gegevens kunnen
immers wat zeggen over iemands gedrag, contacten, locaties, etc. Hoe wordt gewaarborgd
dat de privacybescherming van betrokkenen ten aanzien van de eerste categorie gegevens
op een gelijk niveau blijft als de tweede categorie? Ingeval van toestemming als rechtmatigheidsgrond is de betrokkene per definitie altijd geïnformeerd over
de betreffende gegevensverwerking. In geval van andere rechtmatigheidsgronden hoeft
dat niet het geval te zijn en zullen aanbieders daar meer moeite voor moeten doen.
Gaat de Europese Commissie er van uit dat de aanbieders de betrokkenen altijd actief
zullen informeren? Zo ja, waarop baseert zij deze aanname? Onder de Europese privacyrichtlijn
(EG/95/46) bestond ook een informatieplicht als hier bedoeld. Uit divers onderzoek
bleek echter dat die in veel gevallen niet werd nagekomen. Waarom zou dat nu anders
zijn? Zo nee, welke aanvullende acties zal de Europese Commissie ondernemen om er
voor te zorgen dat betrokkenen altijd goed geïnformeerd zijn?
Op 5 oktober jl. heeft de European Data Protection Supervisor (EDPS) aanbevelingen
uitgebracht voor verschillende aspecten van de e-privacyverordening.4 Wil de Commissie haar reactie hierop geven en aangeven hoe zij aankijkt tegen deze
aanbevelingen en of zij reden ziet de tekst van de verordening op deze punten nog
aan te passen?
De leden van de vaste commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, Veiligheid en
Justitie en Economische Zaken kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van
de Europese Commissie en ontvangen deze graag zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, R.G.J. Dercksen
Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler
Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, A.M.V. Gerkens