Aan de voorzitter van de Europese Commissie
Den Haag, 25 januari 2017
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde
procedure, het bovengenoemde voorstel getoetst aan het beginsel van subsidiariteit.
Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag
van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Identieke brieven zijn gezonden aan de Raad, het Europees Parlement en de Nederlandse
regering.
Standpunt
De Kamer is van oordeel dat bovengenoemd voorstel niet voldoet aan het beginsel van
subsidiariteit. Het is passend dat vanuit de Europese Unie wordt gestuurd op CO2-reductie. Omdat het echter gaat om een gedeelde bevoegdheid van de Europese Unie
en de lidstaat, ligt het voor de hand dat de invulling van de doelstellingen aan de
lidstaten wordt overgelaten. Hoewel er meerwaarde kan liggen in de Europese samenwerking
om energie te besparen, vindt de Eerste Kamer het belangrijk dat de uitwerking ruimte laat voor een nationale invulling die rekening houdt met de lokale omstandigheden
en ontwikkelingen. In dat licht is de Eerste Kamer van mening dat het gedetailleerd
uitwerken van de maatregelen onnodig en ongewenst is. Zo is het bepalen van het aantal
parkeerplaatsen met elektrische laadapparatuur een te rigide maatregel, die geen ruimte
laat voor nationale interpretatie. Daarnaast introduceert het voorstel een nieuw label,
dat door de Commissie uitgewerkt mag worden maar nog veel onzekerheden kent en waarvan
baten noch lasten duidelijk zijn.
Deze toetsing aan subsidiariteit klemt des te meer omdat de respectievelijke lidstaten
inmiddels langetermijnbeleid hebben ontwikkeld en dat beleid de afgelopen jaren hebben
vertaald in convenanten en regelgeving. Het is niet in het belang van de beoogde CO2-reductie de zekerheid die burgers en bedrijven aan dit langetermijnbeleid ontlenen,
nu op losse schroeven te zetten en op onderdelen wellicht te doorkruisen.
Toelichting
De Nederlandse overheid heeft met het Nationaal Energieakkoord een veelomvattend program-ma
uitgerold dat invulling geeft aan de Europese doelstellingen voor energiebesparing
en CO2-reductie. Dit akkoord is in september 2013 gesloten door meer dan veertig organisaties.
Het richt zich op een besparing van 100 petajoule per 2020, een toename van het aandeel
hernieuwbare energieopwekking naar 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023, en een
extra werkgelegenheid van 15.000 voltijdbanen. Het bevat afspraken over o.a. verduurzaming
van de gebouwde omgeving, energiebesparing in de industrie, opschaling van hernieuwbare energieopwekking, decentrale energieopwekking, het energietransportnetwerk, de
werking van de emissiehandel, mobiliteit en transport. Waar het Energieakkoord niet
voldoende wordt nageleefd, zoals bij de verduurzaming van sociale huurwoningen, aarzelt
het kabinet niet aanvullende regels te stellen.
De voorliggende voorstellen van de Commissie beogen het behalen van dezelfde doelstellingen.
De Commissie vertaalt dat echter in zeer gedetailleerde bepalingen, zoals het aantal oplaadpunten voor elektrisch vervoer, een «smartness
indicator», de naleving van bepalingen rond het energielabel en de bepaling van de
energieprestatie van een technisch bouwsysteem.
De Eerste Kamer acht het niet in het Europees belang dat het Nationaal Energieakkoord,
dat een breed draagvlak heeft bij overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties,
hierdoor in gevaar komt. Diverse bepalingen die nu worden beoogd, zijn in Nederland
allang ter hand genomen, maar via afspraken en convenanten, niet via het strakke keurslijf
dat de Commissie voor ogen staat.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol