34 614 Wijziging van de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, het Burgerlijk Wetboek en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen met het oog op het afschaffen van de ouderbijdrage voor jeugdhulp

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit wetsvoorstel zijn wijzigingen van de Jeugdwet opgenomen met betrekking tot de afschaffing van de ouderbijdrage.

In de Jeugdwet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden, is geregeld dat ouders voor jeugdhulp met verblijf een ouderbijdrage verschuldigd zijn. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) werd belast met de vaststelling en de inning van de ouderbijdrage. Gemeenten werden verplicht informatie te verstrekken aan het CAK over de aanvang, wijziging en beëindiging van jeugdhulp met verblijf. De opbrengsten van de ouderbijdrage waren bestemd voor de gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het treffen van een voorziening voor de jongere.

Er is maatschappelijk en politiek veel kritiek ontstaan op de ouderbijdrage. Zo werd de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf als onrechtvaardig beschouwd, omdat geen eigen bijdrage wordt gevraagd wanneer jeugdigen vanwege lichamelijke aandoeningen op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet worden behandeld en daarbij worden opgenomen in bijvoorbeeld een kliniek of een ziekenhuis.

Onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage

In de Tweede Kamer is op 22 januari 2015, naar aanleiding van een verzoek daartoe van het Kamerlid Ypma (PvdA), een onderzoek toegezegd naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage. In het voorjaar van 2015 is dit onderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek en de reactie van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarop zijn op 5 oktober 2015 verzonden aan de Tweede Kamer.1 In het onderzoek is ingegaan op de volgende vraagstukken, waarop hierna inhoudelijk wordt ingegaan:

  • 1. Besparen ouders kosten als de jeugdige jeugdhulp met verblijf ontvangt?

  • 2. Wat is de verwachte opbrengst voor gemeenten (kosten-batenanalyse)?

  • 3. Zijn er vanwege de ouderbijdrage onnodig drempels voor jeugdhulp?

1. Besparen ouders kosten bij jeugdhulp met verblijf?

Uit het onderzoek blijkt dat ouders in beginsel minder kosten voor hun kind hoeven te maken, indien het voor jeugdhulp in een instelling verblijft. Als echter ook gekeken wordt naar extra kosten die ouders in die gevallen maken en naar de optelsom van verminderde kosten en verminderde inkomsten, is voor lang niet alle ouders sprake van een netto besparing. De besparing is sterk afhankelijk van de individuele situatie. Het aan de gedachte van de ouderbijdrage ten grondslag liggende besparingsmotief lijkt vooral op te gaan als een kind in de leeftijdsgroep van nul tot vijf jaar jeugdhulp met verblijf ontvangt en daarbij kosten voor kinderopvang kunnen worden bespaard. Deze groep is overigens niet groot. In andere leeftijdsgroepen en bij dagbehandeling komt de gemiddelde besparing (licht) negatief uit, waarbij ouders netto meer kosten maken als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt dan wanneer het kind thuis woont. De besparing verschilt ook in die gevallen sterk, doordat sprake is van extra uitgaven en extra inkomsten die per gezin verschillen.

2. Wat is de verwachte opbrengst voor gemeenten (kosten-batenanalyse)?

Uit het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage komt naar voren dat de netto opbrengsten in het invoeringsjaar (2015) nagenoeg even hoog zijn als het begrote bedrag van € 26,6 miljoen. In het invoeringsjaar zullen gemeenten in principe meer kosten maken dan in latere jaren, vanwege het organisatorisch nader inrichten van het systeem van de ouderbijdrage. Na het invoeringsjaar, dus vanaf 1 januari 2016 zouden de jaarlijkse opbrengsten daarom naar verwachting hoger zijn; volgens het onderzoek zouden de gemeenten dan mogelijk tot € 32,5 miljoen per jaar aan netto opbrengsten kunnen ontvangen.

Wat betreft de inning van de ouderbijdrage voor de daghulp valt op dat deze gepaard gaat met relatief hoge administratieve lasten vanwege het hoge aantal mutaties. Hierdoor zijn de kosten van de inning van de ouderbijdrage voor daghulp relatief hoog. Daarbij komt dat de opbrengst van de ouderbijdrage voor daghulp veel lager is dan de opbrengst van de ouderbijdrage voor 24-uurszorg. De netto opbrengst voor daghulp bedraagt € 1,3 miljoen per jaar (€ 2,8 miljoen bruto opbrengst minus € 1,5 miljoen kosten).

3. Zijn er vanwege de ouderbijdrage onnodig drempels voor jeugdhulp?

In de Jeugdwet zijn diverse uitzonderingen opgenomen voor de ouderbijdrage: uitzonderingsgronden (artikel 8.2.1, tweede lid, van de Jeugdwet), buiten invorderingstelling (artikel 8.1.4 van het Besluit Jeugdwet) en een hardheidsclausule (artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet). De uitzonderingen kunnen een drempel voor toegang tot zorg bij ouders wegnemen. In het onderzoek is echter naar voren gekomen dat er bij ouders veel onduidelijkheid bestaat over het bestaan van uitzonderingen en wanneer zij hiervoor in aanmerking komen. Door die onduidelijkheid nemen die uitzonderingen de drempel die de ouderbijdrage voor de toegang tot jeugdhulp zou kunnen opwerpen, niet altijd weg.

Afschaffing ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage is besloten de ouderbijdrage af te schaffen per 1 januari 2016. Hiertoe worden met het onderhavige wetsvoorstel de bepalingen inzake de ouderbijdrage uit de Jeugdwet geschrapt. Gelet op het grote draagvlak – zowel maatschappelijk als politiek – voor het afschaffen van de ouderbijdrage, is voorafgaand aan dit wetsvoorstel alvast het Besluit Jeugdwet gewijzigd. Met die wijziging zijn de verschuldigde bedragen reeds op nihil gesteld per 1 januari 2016. Op deze manier is bereikt dat voor jeugdigen, ouders, gemeenten, jeugdhulpaanbieders en het CAK zo snel mogelijk formele duidelijkheid is ontstaan over het afschaffen van de ouderbijdrage.

Opdat het CAK de ouderbijdragen die verschuldigd zijn voor de in 2015 verleende jeugdhulp met verblijf nog wel moet kunnen vaststellen en innen, is in dit wetsvoorstel overgangsrecht opgenomen (zie artikel V, tweede lid).

Gevolgen voor ouders

Doordat met ingang van 1 januari 2016 de ouderbijdrage vervalt, kan deze geen belemmering meer vormen voor de toegang tot jeugdhulp met verblijf. De afschaffing kan echter gevolgen hebben voor het recht op kinderbijslag en eventueel op het (inkomensafhankelijke) kindgebonden budget. In veel gevallen gebruiken ouders van een niet meer thuiswonend kind onder andere de ouderbijdrage om in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet aan te tonen dat zij kosten maken voor het levensonderhoud van dat kind. Weliswaar levert het vervallen van de ouderbijdrage een vermindering van kosten op voor ouders, maar voor een beperkte groep ouders kan het voorkomen dat zij er financieel op achteruit gaan. Door het wegvallen van de ouderbijdrage als kostenpost, kunnen sommige ouders niet meer voldoen aan de onderhoudsvoorwaarde voor kinderbijslag; zij zullen dan geen kinderbijslag en eventueel daaraan gekoppeld kindgebonden budget meer ontvangen. Dit heeft vooral invloed op gezinnen met één kind, omdat er dan ook geen aanspraak meer bestaat op het kindgebonden budget. Ouders zouden het onderhoud echter ook kunnen aantonen met andere voor het levensonderhoud van het kind gemaakte kosten dan de ouderbijdrage voor de jeugdhulp. Overigens is het ook nu al zo dat niet alle ouders met een uitwonend kind voldoen aan de onderhoudstoets voor de kinderbijslag, doordat zij geen of weinig kosten maken. Dat betekent dat zij in dat geval ook geen kinderbijslag krijgen.

Gevolgen voor gemeenten

Vanwege de opbrengst van de ouderbijdrage voor de gemeenten is destijds € 26,6 miljoen per jaar in mindering gebracht op het macrobudget, dat aan gemeenten via het gemeentefonds is uitgekeerd in verband met de uitvoering van de Jeugdwet. Gemeenten worden vanaf 2016 jaarlijks voor dit bedrag gecompenseerd. Aangezien voorafgaand aan dit wetsvoorstel met de eerder genoemde wijziging van het Besluit Jeugdwet de ouderbijdrage reeds per 1 januari 2016 op nihil is gesteld, hoeven gemeenten voor jeugdhulp met verblijf die wordt verleend vanaf 1 januari 2016 geen informatie meer te verstrekken aan het CAK. Het CAK zal voor die jeugdhulp geen ouderbijdrage meer vaststellen en innen.

Gevolgen voor andere wet- en regelgeving

Op grond van artikel 8.2.3, eerste lid, van de Jeugdwet is bij besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het CAK belast met de vaststelling en inning van de ouderbijdrage in het kader van de Jeugdwet (Stcrt. 2015, 648). Onverminderd het in artikel V, tweede lid, opgenomen overgangsrecht, komt met het vervallen van paragraaf 8.2 van de Jeugdwet ook dat besluit te vervallen. Hetzelfde geldt voor de Beleidsregel van het CAK over de hardheidsclausule inzake de ouderbijdrage (Stcrt. 2015, 4194).

Terugwerkende kracht

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft naar aanleiding van een onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage, bij brief van 13 november 2015 de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf af te schaffen per 1 januari 2016.2 Vanwege de tijd de gemoeid is met een zorgvuldig wetgevingstraject, is dit wetsvoorstel ingediend na die datum. Om de afschaffing van de ouderbijdrage wel per 1 januari 2016 effect te laten hebben, is voorzien in terugwerkende kracht. Tevens is overgangsrecht opgenomen, zodat het CAK de ouderbijdragen die verschuldigd zijn voor de in 2015 verleende jeugdhulp met verblijf, nog wel kan vaststellen en innen.

De terugwerkende kracht laat zich rechtvaardigen door het feit dat het afschaffen van de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf voor de betrokken burgers een overwegend begunstigend effect heeft. Het overgangsrecht draagt bij aan een zorgvuldige en billijke afronding van de vaststelling en inning van de ouderbijdrage door het CAK.

Regeldrukeffecten

Het schrappen van de ouderbijdrage in dit wetsvoorstel heeft geen regeldrukeffecten voor burgers, bedrijven, instellingen of professionals, zo bevestigt ook Actal. Het wetsvoorstel strekt er toe om de juridische basis voor de verplichting tot het betalen van de ouderbijdrage weg te nemen, maar de bijdrage was met ingang van 1 januari 2016 reeds op nihil gesteld en is vanaf die datum derhalve niet meer opgelegd of geïnd.

Advies en consultatie

Voor het afschaffen van de ouderbijdrage is intensief overlegd met het CAK. Met name inzake de wijze waarop het CAK de vaststelling en inning van ouderbijdragen voor jeugdhulp met verblijf over 2015 kan afronden in 2016 en wat dat betekent voor de informatie-uitwisseling met gemeenten en met ouders, zijn de betreffende bepalingen zorgvuldig met het CAK afgestemd.

In verband met de gevolgen van de afschaffing van de ouderbijdrage voor gemeenten is het wetsvoorstel ook afgestemd met de VNG.

Vanwege de gevolgen van de afschaffing van de ouderbijdrage voor jeugdigen en ouders, is om een reactie gevraagd van het landelijk platform GGz (LPGGz), de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC), Ieder(In) en Uw Ouderplatform. Uit de reacties blijkt dat men zeer positief is over het afschaffen van de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf. Op basis van de reacties is de toelichting op een aantal plaatsen nog verduidelijkt. Voorts is een termijn opgenomen waarbinnen een beroep gedaan kan worden op de hardheidsclausule (namelijk binnen zes weken nadat de beschikking inzake de ouderbijdrage bekend is gemaakt, zie artikel V, tweede lid, onder f).

In de respons werd ook gewezen op het belang van duidelijke communicatie naar gemeenten en ouders. Indien en zodra dit wetsvoorstel tot wet zal worden verheven en in werking treedt, zal mede naar aanleiding van die respons dan ook actief richting gemeenten en ouders worden gecommuniceerd over wat de afschaffing van de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf voor hen betekent.

Medeondertekening

In verband met zijn coördinerende rol inzake zelfstandige bestuursorganen, is gelet op het CAK ook voorzien in medeondertekening van de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Door het vervallen van paragraaf 8.2 van de Jeugdwet wordt de ouderbijdrage afgeschaft voor verblijf van een jeugdige gedurende het etmaal of een deel daarvan bij een pleegouder, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, of in een justitiële jeugdinrichting.

Onderdelen B, C en D

De te vervallen en te wijzigen bepalingen in de onderdelen B, C en D hebben betrekking op de bevoegdheden van het CAK in relatie tot de ouderbijdrage. Als gevolg van de afschaffing van de ouderbijdrage is het CAK niet langer belast met de vaststelling en inning ervan, met uitzondering van de nog over 2015 verschuldigde ouderbijdragen.

Onderdelen E en F

Onder de Wet op de jeugdzorg was het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) het uitvoeringsorgaan voor de ouderbijdrage voor jeugdzorg met verblijf. Deze taak is met de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 overgegaan naar het CAK. In artikel 10.12 van de Jeugdwet is geregeld dat het CAK verplicht is het personeel van het LBIO dat belast is met het vaststellen en innen van de ouderbijdrage aan te stellen onder de arbeidsvoorwaarden die gelden voor rijksambtenaren. Medewerkers van het CAK hebben echter een arbeidsovereenkomst naar civiel recht en bouwen pensioen op bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars. Dit is geregeld in de Wet privatisering ABP (WpA). In de WpA is onder meer opgenomen dat het CAK is uitgesloten van de wettelijk verplichte deelname van rijksoverheidsorganisaties aan pensioenopbouw bij het ABP. In het Besluit privatisering ABP (BpA) is dit nader uitgewerkt.

Het voornemen was om te regelen dat op grond van de WpA de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren voor LBIO-medewerkers van kracht zouden gaan worden. Hiervoor is aanpassing van de WpA en de BpA vereist. Het streven was om dit in 2015 te regelen. Als gevolg hiervan is besloten om de betreffende LBIO-medewerkers vanaf 1 januari 2015 – tijdelijk – vanuit het LBIO te detacheren bij het CAK totdat de aanpassing in wet- en regelgeving geregeld zou zijn. Het LBIO is daarbij werkgever gebleven. Het besluit tot afschaffen van de ouderbijdrage betekent een einde van de werkzaamheden op dit terrein.

Als werkgever van de medewerkers die bij het CAK betrokken zijn bij de vaststelling en inning van de ouderbijdrage is het LBIO formeel verantwoordelijk voor de begeleiding bij het vinden van ander werk of een andere passende oplossing. In een overleg met het LBIO heeft het CAK zich bereid verklaard om met deze twaalf medewerkers in gesprek te gaan en hen te begeleiden naar ander werk binnen het CAK; mogelijk bij de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de burgerregelingen. Doordat de uitvoering van de burgerregelingen door het CAK op zijn vroegst pas op 1 januari 2017 zal gaan plaatsvinden, kunnen deze medewerkers op zijn vroegst vanaf die datum bij het CAK worden aangesteld als ambtenaar. Tot het moment dat de burgerregelingen door het CAK uitgevoerd gaan worden, zullen deze medewerkers daarom voor het CAK werkzaam blijven, maar blijft het LBIO de formele werkgever.

Artikel II

Nu paragraaf 8.2 van de Jeugdwet vervalt, vervalt ook de grondslag voor de nadere bepalingen over de ouderbijdrage in paragraaf 8.1 van het Besluit Jeugdwet. Voor de duidelijkheid wordt met artikel II de bedoelde paragraaf uit het Besluit Jeugdwet geschrapt. Ten aanzien van de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State dat dit een afwijking betekent van het in de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) neergelegde uitgangspunt dat regelingen bij regelingen van gelijke orde worden geschrapt (Aanwijzing 223 Ar), wordt het volgende opgemerkt.

Als een delegatiegrondslag wordt geschrapt, is de heersende leer dat de bepalingen die daaraan uitvoering geven van rechtswege vervallen. Paragraaf 8.1 van het Besluit Jeugdwet is gebaseerd op een delegatiegrondslag, die volgens de heersende leer met het schrappen van paragraaf 8.2 van de Jeugdwet komt te vervallen (zie m.i.h.b. artikel 8.2.1, vierde lid, van de Jeugdwet). Dat paragraaf 8.1 van het Besluit Jeugdwet in het wetsvoorstel wordt geschrapt, geschiedt dan ook alleen duidelijkheidshalve. Het schrappen van paragraaf 8.1 van het Besluit Jeugdwet heeft met andere woorden geen constitutief maar een declaratoir karakter. Duidelijkheid is bij dit wetsvoorstel van belang temeer in dit wetsvoorstel tevens wordt geregeld hoe het CAK omgaat met het verwerken van vast te stellen en te innen ouderbijdragen over 2015 (zie artikel V, tweede lid). Met het CAK is overeengekomen dat over dat overgangsregime ten behoeve van gemeenten en ouders duidelijke informatie zal worden gepubliceerd op de website van het CAK. Hiermee wordt de kenbaarheid van het geldende overgangsregime bij de betrokken gemeenten en ouders gewaarborgd.

Het is gezien het bovenstaande dus niet bezwaarlijk, nu er toch verder niets in het Besluit Jeugdwet hoeft te worden gewijzigd, de bepalingen uit het besluit die onder de te schrappen delegatiegrondslag hangen, voor de duidelijkheid uitdrukkelijk te laten vervallen via dit wetsvoorstel.

Artikel III

De verwijzing naar de ouderbijdrage in artikel 1:395b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek vervalt.

Artikel IV

Met de Invoeringswet Jeugdwet (Stb. 2014, 442) is destijds artikel 54, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) gewijzigd, zodat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), indien nodig, over juiste gegevens zou kunnen beschikken voor de controle op de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet. De uitbreiding van artikel 54, derde lid, van de Wet SUWI vormde de basis voor het op verzoek kosteloos verstrekken van gegevens aan onder andere de SVB door het CAK. In verband met de afschaffing van de ouderbijdrage is deze gegevensverstrekking niet meer nodig en dient de hiertoe dienende grondslag te vervallen.

Artikel V

De ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf wordt afgeschaft per 1 januari 2016. Met een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van artikel 8.1.2, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet is voorafgaand aan dit wetsvoorstel reeds bewerkstelligd dat de te innen bedragen op nihil zijn gesteld per 1 januari 2016. De wijzigingen van deze wet werken terug tot en met 1 januari 2016 (artikel V, eerste lid), maar het recht zoals dat gold op 31 december 2015 blijft van toepassing op de vaststelling en inning van over 2015 verschuldigde ouderbijdragen (artikel V, tweede lid). De nog over dat jaar verschuldigde bijdragen zullen worden vastgesteld en geïnd door het CAK.

In artikel V, tweede lid, is geregeld dat voor ouderbijdragen die zijn verschuldigd voor in 2015 genoten jeugdhulp met verblijf de regels inzake de ouderbijdrage uit de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet zoals zij golden vóór 1 januari 2016, van toepassing blijven op die verschuldigde bijdragen. Dat betekent ook dat in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van paragraaf 8.2 van de Jeugdwet zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, de regels die golden op 31 december 2015 van toepassing blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie. Daarnaast zijn enkele overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen ten behoeve van een vlotte afhandeling van de vaststelling en inning van de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf in 2015:

Tweede lid, onderdelen a en b

In artikel 8.1.7, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet is de termijn opgenomen waarbinnen het CAK de ouderbijdrage dient vast te stellen na ontvangst van de gegevens over jeugdhulp met verblijf waarover een ouderbijdrage verschuldigd is. De vaststelling en inning van ouderbijdragen over 2015 is en wordt door het CAK voortvarend afgerond. In verreweg de meeste gevallen zijn de betreffende gegevens al in het voorjaar van 2016 aangeleverd bij het CAK en is de termijn van twaalf maanden inmiddels al ruimschoots gehaald. Voor gevallen waarin de gegevens later of in het geheel nog niet zijn aangeleverd, regelt de onderhavige bepaling dat het CAK nog slechts drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet bevoegd is om ouderbijdragen vast te stellen. Gemeenten hebben zo nog maar beperkt de tijd voor het aanleveren van de gegevens over jeugdhulp met verblijf waarover een ouderbijdrage is verschuldigd (voor zover zij dat nog niet hebben gedaan). Uiteindelijk betekent dit dat na drie maanden na inwerkingtreding van deze wet geen ouderbijdragen meer kunnen worden vastgesteld. Doordat in onderdeel b wordt bepaald dat het tweede lid van artikel 8.1.7 van het Besluit Jeugdwet niet meer van toepassing is, is de mogelijkheid voor het CAK om na de termijn van drie maanden, bedoeld in onderdeel a, nog een ouderbijdrage vast te stellen, niet van toepassing. Dit biedt rechtszekerheid en duidelijkheid voor ouders die een ouderbijdrage zijn verschuldigd.

Tweede lid, onderdelen c en d

Op grond van artikel 8.1.8, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet kan het CAK een vastgestelde ouderbijdrage herzien. In onderdeel c wordt aan de kennisgeving van een omstandigheid die aanleiding kan geven tot de herziening van de ouderbijdrage (bijvoorbeeld een beroep op een hardheidsclausule) een termijn verbonden. Een kennisgeving kan uiterlijk zes weken na de vaststelling worden ingediend. De termijn van zes weken is een redelijke termijn voor een bijdrageplichtige om in voorkomende gevallen het CAK in kennis te stellen van omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor een herziening van de ouderbijdrage. Voor de duidelijkheid zij vermeld dat dit ook betrekking zou kunnen hebben op het in de ogen van de belanghebbende onterecht niet toepassen van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet. Deze termijn sluit aan bij de zes weken termijn waarbinnen een belanghebbende op grond van de Algemene wet bestuursrecht in bezwaar kan gaan tegen een besluit. Het CAK dient krachtens onderdeel c vervolgens binnen zes weken na de kennisgeving over de herziening te beslissen. Een herziening kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de betreffende ouder(s) uitpakken.

Door het niet van toepassing zijn van artikel 8.1.8, derde lid, van het Besluit Jeugdwet wordt verhinderd dat een herziening nog kan worden uitgevoerd later dan zes weken nadat het CAK in kennis wordt gesteld van omstandigheden die daar mogelijk aanleiding toe zouden geven. Ook dit biedt de in het kader van de vlotte afbouw van de inning van de ouderbijdrage gewenste rechtszekerheid en duidelijkheid voor ouders die een ouderbijdrage zijn verschuldigd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 31 839, nr. 487.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 31 839, nr. 495.

Naar boven