Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2017
Op 18 april (Handelingen II 2016/17, nr. 69, item 23) heeft de Tweede Kamer mij bij de behandeling van de wijziging van de Wet arbeid
vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstuk 34 590) verzocht om in te gaan op twee nog openstaande vragen met betrekking tot de implementatie
van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen
met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (de richtlijn seizoenarbeiders).
Wetstechnische vraag amendement
Het gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk (SP) ter vervanging van dat gedrukt
onder nr. 7 (Kamerstuk 34 590, nr. 13) beoogt te regelen dat een lichte voorhangprocedure van toepassing is op toekomstige
wijzigingen van de ministeriële regeling, die de lijst met sectoren vaststelt waar
seizoenarbeid voorkomt. De vraag die tijdens de behandeling opkwam, was of het oorspronkelijke
amendement niet ook zag op de vaststelling van de regeling ter implementatie van de
richtlijn, waarmee de land- en tuinbouwsector wordt aangewezen als sector waarbinnen
seizoenarbeid voorkomt. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat de inwerkingtreding van
de regeling vertraagd wordt, wat onwenselijk is gezien de implementatietermijn van
de richtlijn seizoenarbeiders. Omdat het gewijzigde amendement nadrukkelijk toeziet
op enkel toekomstige wijzigingen, is dit vraagstuk niet meer aan de orde.
Directe werking van de richtlijn
Het lid Schouten heeft de vraag gesteld of de richtlijn bij afwezigheid van implementatiewetgeving
rechtstreeks werkt. In beginsel bezitten bepalingen van een richtlijn die onvoorwaardelijk
en voldoende nauwkeurig zijn, rechtstreekse werking, wanneer na het aflopen van de
omzettingstermijn geen uitvoeringsmaatregelen zijn getroffen. Dit geldt onder meer
voor bepalingen die rechten vastleggen die particulieren tegenover de staat kunnen
doen gelden.
Artikel 8, derde lid, van de richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om bij de toelating
van seizoenarbeiders te toetsen of vacatures kunnen worden ingevuld door onderdanen
van de lidstaat, door Unieburgers, dan wel door legaal verblijvende derdelanders.
In Nederland toetst het UWV bij de afgifte van een tewerkstellingsvergunning of bij
advies over een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid op grond van artikel
8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) of er sprake is van zogeheten
prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt. Omdat er voor arbeidsplaatsen met betrekking
tot seizoenarbeid prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is, zal een
aanvraag om een vergunning als seizoenarbeider worden afgewezen. Artikel 8, derde
lid, van de richtlijn is reeds omgezet door artikel 8, eerste lid, Wav, zodat een
beroep op de rechtstreekse werking geen kans van slagen heeft. De (zeer) beperkte
wijzigingen in de overige afwijzingsgronden zijn daardoor niet meer van betekenis,
aangezien daaraan niet wordt toegekomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher