34 564 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 2 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN H.J. VAN O. TE D.2 INZAKE KLACHTEN OVER DE AFHANDELING VAN EEN BEROEPSSCHRIFT DOOR DE BELASTINGDIENST

Vastgesteld 15 november 2016

Klacht

Verzoeker beklaagt zich over de weigering van de Belastingdienst hem inzage te geven in zijn complete belastingdossier en het negeren van zijn beroep op toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoeker heeft verzuimd over het jaar 2000 aangifte te doen van een aanmerkelijk belang in een kleine R&D-onderneming, die in dat jaar voor veel geld aan een Amerikaanse firma is verkocht. Volgens verzoeker was hem geadviseerd – na telefonisch overleg en met instemming van de belastinginspectie te Almelo – dat daarvoor geen reden bestond. Naar eigen zeggen heeft hij indertijd door persoonlijk optreden het bedrijf voor faillissement behoed. De aandelen die hij hiervoor ontving bleken achteraf en zonder zijn betrokkenheid preferente aandelen te zijn, anders dan de gewone aandelen die hij reeds bezat. In 2005 ontving hij, na onderzoek van de FIOD, alsnog een navorderingsaanslag op grond van een aanmerkelijk belang in de

onderneming, dat wil zeggen het in bezit hebben van meer dan 5% van de aandelen. Samen met enkele mede-aandeelhouders heeft verzoeker de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag op basis van het onderscheid tussen preferente en gewone aandelen in meerdere gerechtelijke procedures bestreden, maar uiteindelijk heeft de Hoge Raad hen in het ongelijk gesteld.

Na ontvangst van de navorderingsaanslag heeft verzoeker inzage in zijn belastingdossier gevraagd en gekregen. Hij trof naar eigen zeggen uitsluitend kopieën van eigen aangiftes aan, waaruit de aantekeningen van de inspecteur zouden zijn verwijderd. Verzoeker zegt gegronde redenen te hebben om zijn aangifte over het jaar 2000 met de aantekeningen van de inspecteur te willen inzien.

Wanneer verzoeker in 2015, binnen 10 jaar na ontvangst van de navorderingsaanslag, in een beroepschrift tegen de beslissing van de ontvanger om hem niet langer uitstel van betaling/betalingsregeling te geven, alsnog vraagt om inzage in zijn volledige belastingdossier op grond van de Wob, antwoordt de directeur van de Belastingdienst dit dossier in een administratieve beroepsprocedure, waarin de belastingschuld reeds onherroepelijk vaststaat, niet voorhanden te hebben. Het beroep, houdende een verzoek om verder uitstel van betaling voor de duur van vijf jaar, wordt afgewezen aangezien «reeds uitstel van betaling is genoten in verband met de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de aanslag, terwijl gedurende die procedure (financiële) middelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld (gedeeltelijk) kon worden betaald, met name een aandelenportefeuille.»

Overwegingen

In zijn reactie schrijft de Staatssecretaris dat de directeur terecht geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om inzage op grond van de Wob, omdat uit de omstandigheden blijkt dat verzoeker uit persoonlijk belang inzage in de documenten wilde krijgen, niet met de bedoeling deze openbaar te maken. Openbaarmaking op grond van de Wob impliceert dat de documenten voor een ieder openbaar zijn en niet alleen voor verzoeker. Gezien de jurisprudentie moet het verzoek tot inzage niet op grond van de Wob, maar op basis van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht begrepen worden, welke bepaling specifiek voor belanghebbenden voorziet in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Overigens heeft verzoeker geen gebruik gemaakt van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de beslissing van de directeur om geen gehoor te geven aan het verzoek tot inzage op grond van de Wob. Volgens het reglement van de Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven is het ongebruikt laten van openstaande rechtsmiddelen reden om een klacht niet als verzoekschrift in behandeling te nemen. Verzoeker geeft aan dat het aanwenden van rechtsmiddelen op financiële bezwaren zou stuiten. Was het verzoek wel als Wob-verzoek afgedaan, dan nog was het resultaat om meerdere redenen niet anders geweest, aldus de Staatssecretaris. Volgens de toepasselijke wet- en regelgeving is de termijn voor het vernietigen van dossiers inzake heffing en inning van inkomstenbelasting gesteld op 7 jaar na afloop van het belastingjaar of na afhandeling van bezwaar/beroep. Dat blijkt in de onderhavige casus daadwerkelijk het geval: er zijn geen stukken aangetroffen over de jaren 1999 t/m 2001. Mocht dat wel het geval zijn geweest, dan nog zou een beroep op de Wob gefaald hebben omdat de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen openbaarmaking in de weg staat.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Neppérus (voorzitter) (VVD), Jacobi (PvdA), Van Raak (SP), Koşer Kaya (D66), Beertema (PVV), Bruins Slot (CDA), Klein (Klein), Dik-Faber (CU), Van der Linde (VVD) en de plaatsvervangend leden Van Oosten (VVD), Dikkers PvdA), Van Nispen (SP), Swinkels (D66), Krol (50PLUS) en De Caluwé (VVD).

Naar boven