34 551 Homogene Groep Internationale samenwerking 2017 (HGIS-nota 2017)

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 november 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 12 oktober 2016 over de Homogene Groep Internationale samenwerking 2017 (HGIS-nota 2017) (Kamerstuk 34 551).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 oktober 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven van de verplichte en niet-verplichte Nederlandse bijdragen aan alle multilaterale organisaties in 2016 en de beoogde bijdragen in 2017, uitgesplitst naar organisatie?

Antwoord:

N.B. het gaat hier om kasramingen op basis van aangegane verplichtingen.

  • *) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft compensatie voor deelname aan schuldverlichtingsinitiatieven

  • **) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

  • ***) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

N.B. het gaat hier om kasramingen op basis van aangegane verplichtingen.

  • *) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft compensatie voor deelname aan schuldverlichtingsinitiatieven

  • **) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

  • ***) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

Vraag 2

Kunt u aangeven welke gevolgen de modernisering1 van de definitie voor Official Development Assistance (ODA) heeft voor de HGIS? Zijn de nieuwe afspraken hierover al verwerkt in de HGIS? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De HGIS geeft een overzicht van alle aan Internationale Samenwerking gerelateerde uitgaven van de Rijksbegroting. Op het moment dat de modernisering van de ODA-definitie consequenties heeft voor de Rijksbegroting zal dit ook zichtbaar worden in de HGIS. Dit is in de Rijksbegroting van 2017 niet verwerkt, omdat de technische uitwerking van de ODA-modernisering nog niet is afgerond en omdat de nieuwe afspraken naar verwachting gelden vanaf 2018. Overigens geldt voor deze kabinetsperiode dat een verandering van de ODA-definitie niet tot hogere uitgaven van het Rijk mag leiden. Dat betekent dat een versmalling van de definitie leidt tot een lagere ODA-prestatie en een verbreding tot een hogere ODA-prestatie.

Vraag 3

Kunt u aangeven of VN-organisaties die in Nederland geregistreerd staan en geld ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dezelfde eisen moeten voldoen voor wat betreft (het inzetten van deze subsidie ten behoeve van) fondsenwerving als Nederlandse (i)ngo's. Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De financiering van VN-organisaties door het Ministerie van Buitenlandse Zaken vindt plaats via hun hoofdkantoren (of landenkantoren voor specifieke programma’s / projecten). Financiële bijdragen aan VN-organisaties, inclusief organisaties met (hoofd-) zetel in Nederland, vinden plaats in het kader van internationale beleidsafspraken en niet door middel van subsidies. Er zijn kortom geen in Nederland gevestigde VN-organisaties die subsidie van Nederland ontvangen.

Vraag 4

Hoeveel en waarop wordt bezuinigd als gevolg van de verschillende negatieve BNP-bijstellingen uit de gehele periode van kabinet Rutte II? Zijn er ook positieve bijstellingen geweest die naderhand niet uit bleken te komen? Hoe zou dit zijn opgelost als deze, bijvoorbeeld door middel van een kasschuif, als dekking voor uitgaven waren gebruikt?

Antwoord:

Het ODA-budget wordt een aantal maal per jaar gecorrigeerd voor ontwikkelingen van het BNI. In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit in de begroting is het gebruikelijk dat verhogingen en verlagingen niet direct worden doorgevoerd in de OS-programmalijnen. Gezien de mogelijke fluctuaties in de BNI ontwikkelingen worden deze verhogingen en verlagingen eerst aangehouden op artikelonderdeel 5.4. Er zijn positieve en negatieve BNI-bijstellingen geweest in de huidige kabinetsperiode. U bent hierover op de geëigende begrotingsmomenten geïnformeerd. De per saldo resterende negatieve BNI-ontwikkeling als gevolg van de ramingsaanpassingen door het CPB in 2016 (EUR 836 miljoen voor de periode 2016 t/m 2021) zal conform de gebruikelijke BNI-systematiek bij toekomstige budgettaire besluitvorming verrekend worden met toekomstige BNI-groei of verdeeld worden naar de beleidsartikelen.

Vraag 5

Kunt u voor de jaren 2010 tot en met 2018 een gecategoriseerd overzicht ((de)centraal, multilaterale organisaties, maatschappelijke organisaties, opvang asielzoekers, bedrijfsleven en anderen) geven van de resultaten en verwachte besteding (bedragen en percentages) van ODA-middelen?

Antwoord:

In het BHOS-beleid wordt niet op kanalen gestuurd. Achteraf kan de realisatie per kanaal extracomptabel vastgesteld worden. De BHOS-begroting is thematisch ingericht en bevat geen gegevens over de verdeling van uitgaven per kanaal.

   

Realisatie1

 

Realisatie1

 

Realisatie1

 

Categorie

Kanaal

2010

 

2011

 

2012

 

Kanalen

Overheid

929,318

19.1%

499,441

10.6%

362,623

8.3%

 

Maatschappelijk kanaal

1,182,298

24.3%

1,048,991

22.4%

921,740

21.1%

 

PPP of netwerk

47,442

1.0%

57,142

1.2%

104,780

2.4%

 

Multilaterale kanaal

1,434,112

29.4%

1,749,284

37.3%

1,557,642

35.6%

 

Onderzoeksinstellingen

265,111

5.4%

228,057

4.9%

218,882

5.0%

 

Bedrijfsleven kanaal2

225,865

4.6%

236,152

5.0%

222,615

5.1%

Toerekeningen

Toerekeningen

788,195

16.2%

873,827

18.6%

982,382

22.5%

 

waarvan asielzoekers

253,108

5.2%

339,698

7.2%

253,582

5.8%

Totaal

4,872,341

 

4,692,894

 

4,370,664

 
X Noot
1

Bedragen x 1.000 EUR

X Noot
2

Het bedrijfsleven kanaal is inclusief RVO, CBI en PSD programma's.

   

Realisatie1

 

Realisatie1

 

Realisatie1

 

Categorie

Kanaal

2013

 

2014

 

2015

 

Kanalen

Overheid

303,929

7.2%

199,110

4.6%

276,640

5.3%

 

Maatschappelijk kanaal

960,494

22.8%

911,046

21.1%

1,154,465

22.0%%

 

PPP of netwerk

98,672

2.3%

135,267

3.1%

139,538

2.7%

 

Multilaterale kanaal

1,590,436

37.7%

1,382,376

32.1%

1,469,064

28.0%%

 

Onderzoeksinstellingen

243,356

5.8%

184,009

4.3%

180,306

3.4%

 

Bedrijfsleven kanaal2

228,661

5.4%

301,241

7.0%

299,654

5.7%

Toerekeningen

Toerekeningen

794,662

18.8%

1,197,876

27.8%

1,725,850

32.9%

 

waarvan Asielzoekers

274,325

6.5%

697,440

16.2%

1,185,931

27.5%

Totaal

4,220,210

 

4,310,925

 

5,245,519

 
X Noot
1

Bedragen x 1.000 EUR

X Noot
2

Het bedrijfsleven kanaal is inclusief RVO, CBI en PSD programma's.

Vraag 6

Kunt u aangeven hoe Nederland extra in zal zetten op gemarginaliseerde groepen en daarbij in het bijzonder ingaan op de positie van kwetsbare kinderen?

Antwoord:

Nederland zet extra in op de armste en gemarginaliseerde groepen met het Actieplan Inclusieve Ontwikkeling, dat is gepresenteerd in de Kamerbrief Inclusieve Groei en Ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr.182). De Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een rapportage over de voortgang op dit actieplan. Met het actieplan wordt de positie van kwetsbare groepen vooral verbeterd door activiteiten onder de partnerschappen voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en het Voice fonds, dat zich richt op versterking van de capaciteit van gemarginaliseerde groepen om voor hun belangen op te komen. Met de programma’s voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) worden ook kwetsbare kinderen bereikt, bijvoorbeeld door programma’s voor moeilijk te bereiken jongeren en toegang tot, voorlichting van en dienstverlening voor jongeren over seksualiteit en/of meer respect voor de seksuele gezondheid en rechten van gediscrimineerde en kwetsbare groepen.

Bijvoorbeeld Get Up and Speak Out, geleid door Rutgers, richt zich op de SRGR van jongeren waarbij specifiek aandacht is voor jonge mensen die met HIV leven. Ook beoogt dit programma de toegang tot veilige abortus te verbeteren. Het Down to Zero programma, onder penvoerderschap van Terre des Hommes, is gericht op alle vormen van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, zowel preventie als ondersteuning voor slachtoffers. In een aantal landen, zoals de Dominicaanse Republiek, is er specifieke aandacht voor kinderen met een handicap die extra kwetsbaar zijn om hier slachtoffer van te worden.

Ook in andere programma’s en initiatieven binnen het beleid voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) wordt extra aandacht besteed aan het bereiken van mensen die buiten formele systemen vallen en die vaak worden uitgesloten bijvoorbeeld door de corefunding aan de Internationale HIV/AIDS Alliantie, International Planned Parenthood Federation (IPPF) en Ipas (veilige abortus). Daarnaast gaat er geïnvesteerd worden in Marie Stopes International ten behoeve van programma’s in West-Afrika waarin veilige abortus ook een belangrijk thema zal zijn. In Zuidelijk Afrika wordt een programma van UNICEF gefinancierd (verlenging 2016 t/m 2018 op grond van amendement en motie Voordewind) dat gericht is op een comprehensive response for children and adolescents affected by HIV and AIDS in Malawi, Mozambique, Zambia en Zimbabwe.

Nederland zet zich actief in om bij de rapportage over de Sustainable Development Goals te bewaken dat achtergestelde groepen daadwerkelijk worden bereikt. Nederland pleitte tijdens het High Level Political Forum in juli 2016 samen met een coalitie van 15 landen en VN-organisaties voor vroegtijdige actie voor achtergestelde groepen.

7

Kunt u aangeven hoeveel van de 10 miljoen mensen die Nederland in 2017 wenst te bereiken duurzaam toegang tot betere voeding zullen krijgen?

Antwoord:

Deze mensen worden ondersteund in de verbetering van hun voedingssituatie, onder andere via het verstrekken van voedingssupplementen en vitamines. In de meeste gevallen worden ze daartoe in het betreffende jaar meermaals bereikt via de lokale moeder- en kindzorg. Die zorg ziet toe op het structureel voorkomen en herstellen van ondervoeding, maar daarmee is niet gegarandeerd dat elk bereikt kind ook duurzaam uit de ondervoeding is. Daar is meer voor nodig, zoals beschikbaarheid van voldoende voedsel van goede kwaliteit, het hele jaar door. Daarnaast moeten mensen ook (betaalbaar) toegang hebben tot dit voedsel, beschikken over schoon water en energie voor voedselbereiding en kennis opdoen over goede voeding. Het kabinet ondersteunt daarom programma’s die meerjarig inzetten op deze aspecten en zodoende mensen blijvend uit hun situatie van ondervoeding kunnen halen.

8

Van welk begrotingsartikel op het beleidsthema 6 wordt de door de Minister-President op 23 september toegezegde USD 50 miljoen aan de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) gefinancierd? Kunt u aangeven over welke periode deze steun aan de WSSCC zal gelden? Hoe zal de steun voor de WSSCC bijdragen aan de voorgestelde streefwaarden voor water en sanitatie?

Antwoord:

De bijdrage aan de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) wordt uit artikel 2.2 op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierd. Deze bijdrage is voor een periode van 5 jaar: van 2016 tot en met 2020. Door deze investering krijgen 3 miljoen mensen toegang tot sanitaire voorzieningen.

9

Welke eisen heeft u gesteld aan de WSSCC om uitvoering te geven aan de bevindingen van de mid-term evaluatie van het Global Sanitation Fund die uiterst kritisch was met betrekking tot de duurzaamheid van de sanitaire voorzieningen?

Antwoord:

In de subsidiebeschikking voor de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) is een duurzaamheidsclausule opgenomen dat de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) gedurende 10 jaar na oplevering van de voorzieningen verantwoordelijk is voor het gebruik en functioneren van deze voorzieningen. Dit zal jaarlijks steekproefgewijs door een onafhankelijke derde partij worden gecontroleerd («sustainability check»). Daarnaast vormt de opvolging van de aanbevelingen van de evaluatie een voorwaarde voor de betaling van de eerste en volgende tranches aan de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC).

10

Kunt u aangeven hoeveel subsidie de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) in 2017 zal krijgen? In hoeverre is dit juridisch verplicht?

Antwoord:

Er is een subsidiebeschikking voor publieksvoorlichting voor de periode 2015–2017 met de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO). In 2017 is een financiële uitgave voorzien van EUR 2,4 miljoen met een slotbetaling van maximaal EUR 600.000 in 2018. Dit is juridisch verplicht.

11

Bent u voornemens om het gat op de begroting van EUR 329,703 miljoen te dichten (beleidsregel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen»)?

Antwoord:

Het ODA budget wordt een aantal maal per jaar gecorrigeerd voor ontwikkelingen van het BNI. In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit in de begroting is het gebruikelijk dat verhogingen en verlagingen niet direct worden doorgevoerd in de OS-programmalijnen. Gezien de mogelijke fluctuaties in de BNI ontwikkeling en de asielinstroom worden deze verhogingen en verlagingen eerst aangehouden op dit artikelonderdeel. Om deze reden is het tekort voor 2016 nog niet verwerkt in de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2017. Het tekort op dit artikelonderdeel wordt gedurende het begrotingsjaar ingevuld. In de tweede suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt u hierover nader geïnformeerd.

12

Hoe wordt de effectiviteit van het bedrijfsleveninstrumentarium gemeten? Hoe gaat u de effectiviteit en de impact van het instrumentarium op armoedebestrijding en inkomensverbetering meten?

Antwoord:

De effectiviteit van het bedrijfsleveninstrumentarium wordt gemeten in de evaluatie volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek. Het OESO Development Aid Committee heeft criteria geformuleerd voor evaluatie van effectiviteit en impact van projecten en programma’s voor ontwikkelingssamenwerking. Nederland sluit voor de resultaatmeting van private sector ontwikkeling (PSD) zo veel als mogelijk aan bij internationale afspraken hierover in het Donor Committee for Enterprise Development, een zelfstandig forum van donoren waarin discussie over resultaatmeting van PSD plaats vindt, zoals over geharmoniseerde indicatoren voor outcome- en impact van PSD.

De verbetering van het meten van effectiviteit en impact van het instrumentarium op armoedebestrijding en inkomensverbetering is beschreven in de Kamerbrief over de actuele stand van zaken met betrekking tot het bedrijfsleveninstrumentarium van 23 mei 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 212) en de Kamerbrief inzake lessen uit beleidsevaluaties en gevolgen voor inrichting van het bedrijfsleveninstrumentarium van 12 oktober 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 231).

13

Is op basis van de meerjarenraming voor de uitgaven onder artikel 2 een inschatting te maken van de publieke klimaatfinanciering tot en met 2020? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Er is daarom niet één begrotingspost voor klimaatadaptatie en klimaatmitigatie, maar klimaatuitgaven vormen een integraal onderdeel van verschillende budgetten. Daarbij gaat het naast het budget voor artikel 2.3 «Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, tegengaan van klimaatverandering en vergrote weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatveranderingen» om thematische budgetten. Zoals voor de thema’s water, voedselzekerheid en private sectorontwikkeling. Daarnaast draagt Nederland via het multilaterale kanaal en via de strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld bij aan klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Zoals per brief van 7 juli jl. over het meerjarenplan klimaatfinanciering (Kamerstuk 31 793, nr. 158) aan uw Kamer is gemeld, verwacht het kabinet dat de Nederlandse klimaatfinanciering de komende jaren verder zal stijgen doordat klimaat een steeds belangrijker onderdeel wordt van de thematische inzet en doordat veel van de Nederlandse partners – zowel in het maatschappelijk middenveld als internationale organisaties – meer in klimaat gaan investeren.

14

Kan een gespecificeerd overzicht worden gegeven van de toerekening opvang asielzoekers (individuele bedragen en als percentage van de totale ODA-middelen) aan het ODA-budget van 2000 tot en met 2020, inclusief de opvang van asielzoekers die voor 2010 ook wel aangeduid werd met vreemdelingenbeleid?

Antwoord:

jaar

ODA-budget

asiel toerekening

in %

2000

3.513

176

5%

2001

3.767

163

4%

2002

3.824

90

2%

2003

3.811

163

4%

2004

3.943

98

2%

2005

4.129

77

2%

2006

4.345

91

2%

2007

4.557

96

2%

2008

4.848

175

4%

2009

4.614

248

5%

2010

4.795

253

5%

2011

4.522

340

8%

2012

4.293

254

6%

2013

4.091

274

7%

2014

4.200

697

17%

2015

5.162

1.186

23%

2016

4.730

713

15%

2017

3.970

900

23%

2018

3.521

383

11%

2019

3.426

295

9%

2020

3.419

295

9%

Bedragen in EUR miljoenen.

15

Hoe verhoudt de inzet van Nederland om ODA meer te richten op de allerarmste landen2 zich met het feit dat in 2016 en 2017 een kwart van het ODA-budget uitgegeven wordt in eigen land en Nederland daarmee de grootste individuele ontvanger van het eigen ODA-budget is?

Antwoord:

Nederland vangt vluchtelingen op uit landen die worden geteisterd door geweld, oorlog en conflict. Het is een internationale afspraak, gemaakt in OESO-DAC-verband, dat kosten voor de eerste twaalf maanden van deze opvang van vluchtelingen uit ontwikkelingslanden (die op de DAC-lijst staan) in een donorland worden gerapporteerd als ODA. Het kabinet heeft besloten het ODA-budget voor 2016 en 2017 te verhogen met middelen die vrijkomen door de groei van het BNI in de komende jaren. Ook in 2014 en 2015 zijn op deze wijze middelen toegevoegd aan het ODA-budget. Daarnaast heeft het kabinet in 2014 EUR 375 miljoen en in 2015 EUR 350 miljoen aan het ODA-budget toegevoegd voor de kosten voor eerstejaars asielopvang. In lijn met de motie Samsom/Slob (Kamerstuk 34 300, nr. 23 dd. 17 september 2015) kunnen dankzij deze maatregelen de extra kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers worden gedekt terwijl lopende ODA-programmalijnen worden ontzien. Op deze wijze kan ook de inzet op de allerarmste landen doorgang vinden.

16

Klopt het dat het kabinet ter dekking van uitgaven voor de opvang van asielzoekers voor EUR 1,7 miljard ODA/BNI-groei uit de jaren 2014–2018 heeft gebruikt? Hoeveel is in totaal gebruikt aan ODA/BNI-groei als de jaren 2018–2021 ook worden meegenomen? Kan het gedeelte hiervan dat door middel van kasschuiven naar voren is gehaald inzichtelijk worden gemaakt voor alle jaren?

Antwoord:

Om bestaande OS-programmalijnen te ontzien (conform motie Slob/Samsom; Kamerstuk 34 300, nr. 23 dd. 17 september 2015) is in de periode 2014 t/m 2016 1,2 miljard aan BNI-groei uit de jaren 2016 t/m 2021 ingezet ter dekking van kosten voor eerstejaars opvang van asielzoekers. In het voorjaar van 2016 betrof dat 89% van de totale resterende BNI-groei in die jaren. Over deze kasschuiven is uw Kamer achtereenvolgens geïnformeerd bij Voorjaarsnota 2014, Voorjaarsnota 2015, Voorjaarsnota 2016 en Miljoenennota 2017.

 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

totaal

VJN 2014

63

         

63

VJN 2015

66

67

69

71

72

 

345

VJN 2016

87

140

136

136

136

 

635

Miljoenennota 2017

     

1

16

133

150

Totaal

216

207

205

208

224

133

1.193

BNI-groei ingezet voor eerstejaars asielopvang (bedragen x EUR 1 miljoen).

17

Kan een overzicht worden geven van aan ODA toegerekende kosten voor opvang asielzoekers voor afgewezen asielzoekers, gespecificeerd per land? Hoeveel asielzoekers worden afgewezen waarvan de kosten worden toegerekend aan ODA?

Antwoord:

De toerekening van eerstejaars asielopvang aan ODA is gebaseerd op de instroom bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De toerekeningssystematiek maakt geen onderscheid tussen asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen of die worden afgewezen. Voor het aantal ingediende asielverzoeken per land van herkomst wordt verwezen naar de Rapportage Vreemdelingenketen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

18

Waarom zijn de begrote asielkosten in 2017 (EUR 899,85 miljoen) hoger dan in 2016 (EUR 713,33 miljoen)?

Antwoord:

Tot en met 2015 werden alle kosten per asielzoeker toegerekend in het jaar van instroom. Op deze manier werd een deel van de opvangkosten vooruitbetaald, want een deel van de asielzoekers zal over de jaargrens heen in opvang verblijven. Om de toerekening aan ODA meer in lijn te brengen met het moment waarop de kosten door het COA worden gemaakt, wordt vanaf 2016 37% van de kosten toegerekend in het jaar T+1. Als gevolg van deze wijziging in de toerekening is de toerekening aan ODA in 2016 eenmalig lager. Zie ook de beantwoording van de Kamervragen 29, 30, 99 en 100 bij de Najaarsnota 2015 (Kamerstuk 34 350, nr. 2).

19

Wat is de berekening van het ODA-percentage exclusief de toerekening opvang asielzoekers in de jaren 2012–2017?

Antwoord:

De toerekening aan eerstejaars asielopvang en klimaatfinanciering is onderdeel van ODA, in lijn met de OESO/DAC criteria.

20

Wat is de reden dat de Nederlandse ODA-bijdragen ook na 2018 dalen, terwijl het BNI voor 2018 en 2019 omhoog gaat? Klopt het dat Nederland hierdoor minder dan 0,5% van het BNI aan ODA besteedt?

21

Hoeveel geld is in 2017 extra nodig om aan de OESO-norm van 0,7% BNI ODA te voldoen?

22

Klopt het dat de ODA als percentage van het BNI volgend jaar op het laagst punt sinds 1973 komt? Wat is hiervoor de reden?

23

Kunt u aangeven hoe het kan dat terwijl de raming van het BNI toeneemt voor 2017 en volgende jaren, het aandeel ODA als percentage van het BNI afneemt?

Antwoord op vraag 20, 21, 22 en 23:

Het ODA-budget is gekoppeld aan het BNI en wordt een aantal maal per jaar gecorrigeerd voor ontwikkelingen van het BNI. Daarnaast ondervindt het ODA-budget vanaf 2017 meerjarig effect van de bezuiniging uit het Regeerakkoord (EUR 1 miljard per jaar) en van de bijdrage aan de dekking van de Rijksbrede ruilvoetproblematiek (EUR 49 miljoen per jaar). Door genoemde verlagingen van het ODA-budget en door het naar voren halen van verwachte BNI groei uit de jaren 2016 t/m 2021 om bestaande OS-programmalijnen te ontzien (conform motie Slob/Samsom; Kamerstuk 34 300, nr. 23 dd. 17 september 2015) bij de dekking van de uitgaven voor de eerstejaars opvang van asielzoekers, neemt het ODA-percentage af en zal het verwachte ODA-percentage voor 2017 uitkomen op 0,56%.

 

2017

2018

2019

2020

2021

Raming BNI (in miljarden euro)

707

725

746

769

795

ODA in percentage van het BNI

0,56

0,49

0,46

0,44

0,46

24

Kunt u aangeven op welke landen het programma van de WSSCC zich richt, en in hoeverre dit programma aansluit bij de bestaande water partnerlandenkeuze, zoals genoemd in bijlage 5a van de HGIS-nota?

Antwoord:

Het programma van de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) richt zich op de volgende landen: Benin, Cambodja, Ethiopië, India, Kenia, Madagaskar, Malawi, Nepal, Nigeria, Senegal, Tanzania, Togo en Oeganda. De ambitie van de WSSCC is om het programma uit te breiden naar Niger, Liberia, Sierra Leone, Mozambique, Laos en Myanmar. Bestaande water partnerlanden zijn Benin, Ethiopië, Kenia en Mozambique. Programma’s die worden uitgevoerd door multilaterale organisaties of het maatschappelijk middenveld hoeven niet noodzakelijkerwijs in partnerlanden worden uitgevoerd.

25

Kunt u per partnerland (waar relevant) aangeven hoeveel van het voedselzekerheidsbudget wordt besteed aan betere voeding c.q. het uitbannen van ondervoeding? Kunt u tevens aangeven via wat voor programma’s dit loopt?

Antwoord:

Nederland heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 EUR 110 miljoen geïnvesteerd in het uitbannen van ondervoeding, waarbij de verdeling tussen nutrition specific en nutrition sensitive ongeveer gelijk is. Er wordt bijgedragen aan programma’s van organisaties als UNICEF, de Global Alliance for Improved Nutrition, World Food Programme, SNV, World Vision, ICCO en the Hunger Project. De uitgaven op voeding worden binnen de landenprogramma’s niet apart gespecificeerd, want deze vallen onder de bredere doelstelling «voedselzekerheid».

26

Wanneer informeert u de Kamer over de uitputting van de extra middelen in 2016 en de doorvertaling naar de inzet in 2017?

Antwoord:

Over de voortgang van de uitputting van de extra middelen (EUR 260 miljoen) voor opvang in de Syrië-regio wordt uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling separaat geïnformeerd. Begin 2017 wordt uw Kamer geïnformeerd over de indicatieve planning van humanitaire uitgaven, inclusief de inzet van de extra middelen.

27

Hoe worden de precieze kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers per jaar berekend? Welke uitgaven worden hierdoor gedekt?

28

Hoe wordt het budget voor eerstejaarsopvang asielzoekers verdeeld over gemeenten, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en andere uitvoeringsinstanties?

Antwoord 27 en 28:

De kosten voor opvang van asielzoekers in Nederland worden verantwoord en toegelicht op de begroting van V&J. Het deel hiervan dat betrekking heeft op opvang van asielzoekers uit DAC-landen gedurende de eerste twaalf maanden worden conform de OESO-DAC criteria toegerekend aan ODA. In bijlage 2a van de HGIS-nota 2016 staan de bedragen van de asieltoerekening.

29

Op welke instroom en kosten bij de gemeentes, het COA of andere uitvoeringsinstanties zijn de uitgaven eerstejaarsopvang voor 2016 gebaseerd? Is het in 2016 beschikbare bedrag onder- of overbesteed?

Antwoord:

De uitgaven voor eerstejaars asielopvang zijn gebaseerd op de kosten voor opvang bij COA en Nidos, rekening houdend met de gemiddelde verblijfsduur van de asielzoekers bij respectievelijk COA en Nidos. Daarbij geldt dat de maximale verblijfsduur die kan worden toegerekend aan ODA 12 maanden is. De geraamde kosten zijn voor 2016 gebaseerd op een instroom van 58.000 asielzoekers. Vooralsnog lijken de gereserveerde middelen voldoende aangezien de huidige instroom van asielzoekers lager is dan geraamd.

30

Welke ngo's zijn er in 2016 geselecteerd die vanuit het Addressing Root Causes fonds activiteiten uitvoeren?

Antwoord:

In maart 2016 hebben 125 geïnteresseerde maatschappelijk organisaties conceptvoorstellen ingediend waarin zij hebben aangegeven hoe zij de grondoorzaken van conflict, irreguliere migratie en instabiliteit in 12 geselecteerde fragiele staten willen aanpakken. In juli 2016 zijn er 21 voorstellen geselecteerd op basis van een groot aantal kwaliteits- en beleidscriteria. De geselecteerde maatschappelijke organisaties zijn gevraagd om de conceptvoorstellen uit te werken tot een volledig programma. Begin december zal blijken welke organisaties voldoende kwaliteit geleverd hebben en dus gefinancierd kunnen worden uit het ARC fonds.


X Noot
1

Kamerstuk 33 625, nr. 226

X Noot
2

Kabinetsreactie bij het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 32 605, nr. 137)

Naar boven