34 550 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2017

Nr. 74 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ontvangen ter Griffie op 24 april 2017.

De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling is aan de Kamer overgelegd tot en met 24 mei 2017.

De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling kan niet eerder worden gedaan dan op 25 mei 2017.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2017

Ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 bevatten subsidieregelingen van het Rijk een vervaldatum. Verlenging of vervanging van een dergelijke regeling is op grond van het derde en vierde lid van artikel 24a pas mogelijk 30 dagen nadat het ontwerp met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 vervalt met ingang van 1 juli 2017. Deze regeling vormt de grondslag voor alle subsidies die namens mij en mijn ambtgenoot voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden verstrekt. In de subsidiebijlage bij de begroting wordt uw Kamer daarover jaarlijks geïnformeerd.

Aangezien de regeling een onmisbaar deel uitmaakt van de departementale subsidieregelgeving en het van belang is dat ook in de periode na 1 juli 2017 de mogelijkheid blijft bestaan tot het subsidiëren van maatschappelijke initiatieven die een bijdrage leveren aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen op het terrein van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, acht ik het aangewezen om de regeling te verlengen. Een daartoe strekkend ontwerp treft u hierbij aan1.

De Auditdienst Rijk heeft de regeling geëvalueerd. Deze evaluatie2 alsmede mijn reactie op de aanbevelingen bied ik u hierbij aan. De resultaten van de evaluatie bieden steun voor continuering van de regeling.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Aanbevelingen ADR

Ga na of het belang van het niet van toepassing verklaren in de Kaderwet (subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken) van art. 4:49, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog steeds opweegt tegen de bedoeling van de bepaling, namelijk om de subsidieontvanger de zekerheid te geven dat op een beschikking na vijf jaar niet meer wordt teruggekomen.

Artikel 5 van de Kaderwet brengt mee dat een subsidiebeschikking kan worden ingetrokken in verband met een volkenrechtelijke verplichting van de Staat. De wet bezigt het begrip «verstrekking». Dat betekent ofwel «verlening» voorafgaand aan vaststelling, ofwel de beschikking waarbij verlening en vaststelling samenvallen. Het intrekken of wijzigen van een verleningsbeschikking voorafgaand aan vaststelling is niet aan een termijn gebonden. Voor het intrekken of wijzigen van een vaststellingsbeschikking geldt ingevolge de Awb een termijn van vijf jaar. Het intrekken of wijzigen van een verleningsbeschikking na vaststelling is niet mogelijk. Artikel 5, derde lid, van de Kaderwet bepaalt dat de subsidieverlener niet gebonden is aan de termijn van vijf jaar, die uit art. 4:49, derde lid, Awb voortvloeit bij de intrekking van een beschikking houdende verstrekking van een subsidie. Dat betekent dat artikel 5, derde lid, alleen maar effect kan hebben op beschikkingen waarin verlening en vaststelling samenvallen. De reikwijdte van deze bepaling is dus beperkt, en gelet op de bestaande BZ-subsidiepraktijk waarin vrijwel geen beschikkingen waarin verlening en vaststelling samenvallen worden gegeven, praktisch nihil. Voorts is tot dusverre niet gebleken van enige noodzaak om toepassing te geven aan deze bevoegdheid. Daar komt bij dat de belangrijkste overweging om de bepaling in het leven te roepen werd ingegeven door de wenselijkheid om een titel voor terugvordering van onrechtmatige staatssteun te vestigen. Juist daarvoor is een wetsvoorstel terugvordering staatssteun in procedure gebracht: de internetconsultatie vond in de loop van 2016 plaats. Dit wetsvoorstel zal, eenmaal wet geworden, voorzien in de behoefte waarvoor artikel 5, derde lid, in het leven werd geroepen. In het licht van de voortgang van het wetsvoorstel terugvordering staatssteun zal worden bezien in hoeverre met handhaving van artikel 5, derde lid, nog een doel is gediend.

Ga na of BZ bevoegd is om art. 4:49, derde lid, Awb niet van toepassing te verklaren, omdat de Awb op dit punt stellig is geformuleerd.

De wetgever heeft de bevoegdheid om art. 4:49, derde lid, Awb niet van toepassing te verklaren. De wetgever heeft art. 5 van de Kaderwet vastgesteld als een lex specialis bij de Awb.

Ga na wat de reden is geweest om bij art. 31 van het Subsidiebesluit of in de standaardtekst van de beschikkingen geen termijn te bepalen om een subsidie ambtshalve te kunnen vaststellen (de Awb biedt deze mogelijkheid in art. 4:47 onder a).

Naar aanleiding van deze aanbeveling zal de standaardtekst van de beschikkingen worden aangevuld met een termijn voor ambtshalve vaststelling.

Breng de artikelen 25c en 28 van het Subsidiebesluit (liquiditeitsprognoses per 12 maanden) in lijn met art. 33 (liquiditeitsprognose voor de hele looptijd).

Deze aanbeveling wordt niet overgenomen. Weliswaar dient reeds bij de subsidieverlening het voorschotritme voor de gehele looptijd van de beschikking te worden vastgesteld, maar het is bij meerjarige subsidies niet doenlijk om de behoefte aan liquiditeit over de volledige looptijd met voldoende mate van zekerheid te voorspellen. Vandaar dat een tussentijdse prognose nuttig kan zijn, teneinde te kunnen bepalen of aanpassing van de beschikking tot wijziging van het voorschotritme nuttig of nodig is.

Pas in overleg met DDE afdeling 7 van de Subsidieregeling aan, zodat een kapstok bestaat voor het PSD-beleid, en de PPP’s niet langer «onder art. 10.1 worden geschoven».

Aan een aanpassing van afdeling 7 blijkt geen behoefte te bestaan, aangezien elders in de regeling, anders dan in art. 10.1, reeds een grondslag bestaat voor het genoemde beleid.

Overweeg herintroductie van een standaardmodel voor een toekenningsbeschikking van een instellingssubsidie waarin de bepalingen van de Awb afdeling 4.2.8 zijn verwerkt en waarin in elk geval een bepaling ter voorkoming van fondsvorming is opgenomen (art. 4:71 lid 1 onder g).

Deze aanbeveling wordt overgenomen.

Overweeg of het nuttig is als DJZ wordt betrokken bij de evaluatieprogrammering, zodat kan worden bewaakt dat deze programmering voldoet aan art. 4:24 Awb. Daarnaast moet worden bedacht dat in de programmering wel de dekking per sub-artikel wordt meegewogen maar niet de dekking per financieel instrument, waaronder subsidies.

De evaluatie van afzonderlijke subsidies die niet op grondslag van een beleidskader worden verleend, kan plaatsvinden op instigatie van de desbetreffende beleidsdirectie. Aangezien DJZ betrokken is bij de vaststelling van beleidskaders, kan deze directie een signaalfunctie vervullen.

Wijs budgethouders er (nogmaals) op dat aanpassing van de subsidieregeling relatief eenvoudig is te realiseren.

Zorg ervoor dat BZ-budgethouders zich bewust zijn dat zij bij het opschorten van betalingen op grond van art. 4:56 in relatie met art. 4:48 of 4:49 binnen 13 weken de subsidieverlening moeten wijzigen of intrekken omdat ze anders gehouden zijn tot betaling over te gaan.

Treedt in overleg met DSH waarom het onwenselijk is als al te makkelijk gebruik wordt gemaakt van uitzonderingsartikel 10.5.

Deze aanbevelingen worden overgenomen.

Overweeg een periodiek overzicht te publiceren op intranet met alle door BZ verleende instellingssubsidies. Om samenloop van activiteiten- en instellingssubsidies te voorkomen zou dit voor controllers handig zijn.

De huidige financiële systemen zijn er niet op ingericht om aan deze aanbeveling uitvoering te geven. Bij een eerstvolgende update zal worden nagegaan of en op welke wijze deze informatie beschikbaar zal worden gesteld.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven