34 550 IIB Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar 2017

Nr. 4 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2016

In het kader van een zorgvuldige behandeling van de Rijksbegroting voor 2017 is voor uw Kamer het volgende van belang.

Normaliter bevat de memorie van toelichting op begrotingshoofdstuk IIB artikel 2 Algemene Rekenkamer de definitief door de Algemene Rekenkamer vastgestelde en aangeleverde toelichting, conform de geldende beheersafspraken.1 Deze beheersafspraken zijn gebaseerd op de bijzondere staatsrechtelijke positie van de Hoge Colleges van Staat. Ze dienen er onder meer toe dat een verschil van mening over de begroting «expliciet inzichtelijk» wordt gemaakt in de begrotingstoelichting.

Het nu voorliggende begrotingsvoorstel geeft naar onze mening niet het volledige beeld van de budgettaire situatie van de Algemene Rekenkamer. In deze brief geven wij daarom de door ons gewenste toelichting.

Op basis van de regeerakkoorden van de kabinetten Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bij brieven van 9 maart 2011 en 13 december 2013 ons gevraagd de volgende inspanningsverplichtingen op ons te nemen:

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018 structureel

Rutte I

800.000

1.100.000

1.600.000

1.726.000

1.821.000

1.900.000

Rutte II

     

504.000

1.008.000

1.176.000

Totaal

800.000

1.100.000

1.600.000

2.230.000

2.829.000

3.076.000

Het totaal van de beide door het kabinet voorgestelde taakstellingen loopt daarmee op tot bijna 11% structureel ten opzichte van het begrotingsbedrag 2016 van € 28,5 miljoen.

Omdat van alle overheidsorganisaties een bijdrage mocht worden verwacht in financieel zware tijden, hebben we in 2012 volgens eerder genoemde beheersafspraken eigenstandig besloten een inspanningsverplichting van € 1,9 miljoen op ons te nemen. Hierop hebben we stevige maatregelen genomen. Naast bezuinigingen op de materiële uitgaven, is de personeelsformatie (komend van 318 fte in 2001) verder gedaald van 301 fte in 2009 naar 273 fte in 2015. Daarnaast hebben we een groot deel van de voor ons beschikbare kantoorruimte op de departementen afgestaan. Dit leverde eveneens een aanzienlijke besparing op voor het Rijk. Tegelijkertijd is onze begroting in het verleden niet meegegroeid met de stijgende rijksuitgaven, waarop onze grondwettelijke controletaak van toepassing is. Het is ook daarom, anders dan het kabinet stelt, niet vanzelfsprekend dat we voluit meedelen in generieke taakstellingen.

In een brief aan de Minister van BZK van 26 februari 2013 hebben we al expliciet aangegeven dat het na 2015 moeilijk zou gaan worden de door het kabinet voorgestelde extra inspanningsverplichting te realiseren. Dat heeft niet geleid tot aanpassing van de voorgestelde taakstelling, oplopend tot € 1,2 miljoen vanaf 2018, zoals u in de ontwerpbegroting voor 2017 kunt zien.

We benadrukken dat een stabiel budget van belang is voor een adequate en kwalitatief gewaarborgde uitvoering van onze (grond)wettelijke taken, gericht op een gezond systeem van checks & balances in het functioneren van de rijksoverheid. Essentiële investeringen in kennis- en personeelsontwikkeling kunnen zo niet worden gerealiseerd. Opnieuw zal in dat geval een formatiereductie moeten worden doorgevoerd, die de kwaliteitseisen die u aan onze organisatie mag stellen, onder druk zal zetten.

Dit staat op gespannen voet met de toegenomen en verder toenemende complexiteit van de financiering en uitvoering van de publieke dienstverlening. Daarbij worden van ons extra inspanningen verwacht door de wetgever in het kader van het toezicht op de financiële sector. En is de laatste jaren sprake van een toenemend aantal verzoeken tot onderzoek vanuit het parlement en het kabinet.

Wij vinden het dan ook niet verantwoord onder deze omstandigheden de extra inspanningsverplichting van € 1,2 miljoen te realiseren. Het vanaf 2013 gevoerd bestuurlijk overleg tussen de Minister van BZK en de Algemene Rekenkamer heeft niet tot overeenstemming geleid. De Algemene Rekenkamer is de controleur van het kabinet en het gevoerde kabinetsbeleid, die daarover aan het parlement rapporteert. Het is nu aan uw Kamer om op basis van uw budgetrecht een besluit te nemen over de begroting bij de behandeling van begrotingshoofdstuk IIB Hoge Colleges van Staat.

Algemene Rekenkamer

drs. A.P. (Arno) Visser, president

dr. E.M.A. (Ellen) van Schoten RA, secretaris


X Noot
1

Deze afspraken zijn gemaakt tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Hoge Colleges van Staat op 4 maart 2009, en in het kader van de Comptabiliteitswet met de Minister van BZK in 2009 opnieuw vastgesteld.

Naar boven