Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2017
Bij brief van 12 mei 2017 (Kamerstuk 34 483, C) heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Eerste Kamer
geïnformeerd over zijn veronderstelling dat het bij het wetsvoorstel in verband met
de totstandkoming van het implantatenregister (Kamerstuk 34 483) aangenomen amendement van de Tweede Kamerleden Agema en Gerbrands (PVV) (Kamerstuk
34 483, nr. 10) in strijd is met Europese regelgeving. In de brief heeft hij verder bericht dat,
mocht blijken dat zijn veronderstelling juist is, hij overweegt voor te stellen om
een novelle in procedure te brengen.
Bij dezen kan ik u berichten dat nadere bestudering van de vraag of het amendement
in overeenstemming mag worden geacht met Europees recht heeft geleid tot een bevestiging
dat het amendement inderdaad in strijd is met Europese regelgeving. De Landsadvocaat,
die ik hierover om advies heb gevraagd, komt tot een gelijkluidend oordeel. U vindt
zijn advies als bijlage bijgevoegd1.
Gelet op deze conclusie kan het wetsvoorstel in zijn huidige vorm niet in werking
treden. Daarom zal ik een novelle in procedure brengen. Met deze novelle wil ik het
gehele amendement laten vervallen. Want, hoewel ik besef dat het amendement door uw
Kamer is aangenomen, meen ik dat hetgeen primair beoogd wordt met het amendement en
waarvoor ik sympathie heb, namelijk een versnelling van invoering van uniforme codering,
ook anders bereikt kan worden, maar dan zonder de nadelige effecten van het amendement.
Ik licht dit hieronder toe.
Het belangrijkste effect van het amendement is dat het waarschijnlijk tot vertraging
van het hele wetsvoorstel zal leiden. Het amendement bevat immers een zogenoemd technisch
voorschrift dat moet worden genotificeerd bij de Europese Commissie en de andere lidstaten.
Het is voorstelbaar dat deze notificatie zal leiden tot een standstill periode van een half jaar tot een jaar. Ook kan de Commissie of één of meer lidstaten
besluiten dat het wetsvoorstel ontoelaatbaar is. Een dergelijke vertraging is gelet
op het belang van de traceerbaarheid van implantaten zeer onwenselijk, zoals ook de
indieners van het amendement tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer op 11 april
2017 duidelijk hebben gemaakt (Handelingen II 2016/17, nr. 66, item 17). Met uw Kamer ben ik van mening dat dit traject lang genoeg geduurd heeft; reden
waarom ik niet het risico op vertraging wil lopen.
Bovendien wil ik er op wijzen dat het doel van het amendement reeds wordt bereikt
doordat partijen op 21 juni jl. het «Afsprakendocument eenduidige codering medische
hulpmiddelen» hebben ondertekend in mijn bijzijn.
Dit document ziet op versnelde implementatie van eenduidige codering vanaf 1 juli
2018 (dus vooruitlopend op het van toepassing worden van de verordening 2017/745/EU
over medische hulpmiddelen in mei 2020). Dit is gelijktijdig met de voorziene datum
van inwerkingtreding van het wetsvoorstel met betrekking tot het landelijk implantatenregister.
Daarbij wordt van start gegaan met dezelfde implantaten als waarvoor genoemd wetsvoorstel
bij inwerkingtreding zal gelden.
Onderdeel van het amendement is dat de identificatiecode deel zal moeten uitmaken
van de gegevens die in het landelijk implantatenregister worden opgenomen. Daar kan
ik het uiteraard niet mee oneens zijn. Daarom zal ik in de bij AMvB te bepalen gegevensset
óók opnemen dat de zogenoemde unique device identifier (UDI) onderdeel zal vormen
van de gegevens die geregistreerd en aangeleverd moeten worden ten behoeve van het
Landelijk Implantatenregister Wel zal dat momenteel nog afhangen van of deze reeds
beschikbaar is; vanaf het van toepassing worden van de bepalingen uit de Europese
verordening die hierop betrekking hebben, wordt dit een verplicht gegevensveld. Een
concept van de AMvB zal ik voor de zomer met de betrokken partijen delen, zoals de
Staatssecretaris tijdens het plenaire debat heeft toegezegd. Kortom, deze ontwikkelingen
maken duidelijk dat op het terrein van de door de indieners van het amendement gewenste
barcodering reeds de gewenste stappen worden gezet en een wettelijk verbod, behalve
onwenselijk, ook niet nodig is.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers