34 469 Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen (PbEU 2014, L 158) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158) (Implementatiewet wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen)

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2016

Op 20 juni jl. heeft het wetgevingsoverleg met uw Kamer plaatsgevonden over de implementatiewet wettelijke controles jaarrekeningen. Naar aanleiding hiervan heeft het lid De Vries van de VVD-fractie een amendement ingediend ten aanzien van het voorgestelde artikel 58 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) (Kamerstuk 34 469, nr. 9). Omdat er geen plenair afrondend debat zal plaatsvinden, treft u in deze brief mijn reactie aan ten aanzien van het amendement.

In artikel 58 Wta is geregeld dat de Autoriteit financiële markten (AFM) de bevoegdheid krijgt om te bepalen dat een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een organisatie van openbaar belang deze wettelijke controleopdracht neer moet leggen bij ernstige overtredingen, te weten een overtreding van hetgeen bij of krachtens de Wta of de EU-verordening is bepaald die op grond van artikel 55 beboetbaar is met een boete van de derde categorie. Het amendement van het lid De Vries past dit artikel zo aan dat de AFM niet zelf kan besluiten dat een accountantsorganisatie de wettelijke controleopdracht neer moet leggen, maar hiertoe een verzoek kan indienen bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, die op dat verzoek zal beslissen.

Het belangrijkste bezwaar dat is geuit tegen het toekennen van de betreffende bevoegdheid aan de AFM is dat er onvoldoende rechtsbescherming zou zijn tegen een dergelijk besluit van de AFM. Naar aanleiding van het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State zijn echter extra waarborgen toegevoegd in artikel 58 die de rechtsbescherming verbeteren. Geregeld is dat de gevolgen van het besluit, niet eerder in werking treden dan na afronding van de bezwaartermijn en/of op het verzoek door een rechter in een voorlopige voorzieningenprocedure is beslist. Het is dus altijd mogelijk een beslissing van de rechter te krijgen, voordat de gevolgen intreden.

Hiermee is voorzien in een oplossing die recht doet aan het nationale systeem van bestuursrechtelijke rechtsbescherming en die tevens strookt met hetgeen de richtlijn beoogt.

De indiener heeft voorgesteld het ontzeggen van de bevoegdheid om de accountantsfunctie uit te oefenen bij een organisatie van openbaar belang neer te leggen bij een civiele rechter. Het kabinet heeft er voor gekozen deze bevoegdheid neer te leggen bij de AFM in combinatie met een rechtsgang bij de bestuursrechter, conform andere bevoegdheden van de AFM ten aanzien van het toezicht op accountantsorganisaties.

De bestuursrechtelijke rechtsgang bij een besluit tot oplegging van deze maatregel biedt bovendien adequate rechtsbescherming.

Indien een accountantsorganisatie het niet eens is met een besluit van de AFM, staat hiertegen allereerst bezwaar open. Voor toezicht- en handhavingsbesluiten die de AFM op grond van de Wta neemt, geldt een volledige heroverweging indien door een betrokken partij bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit. Bij een volledige heroverweging worden in beginsel alle feiten en omstandigheden meegewogen zoals die op het moment van heroverweging gelden. De volledige heroverweging wordt gedaan door werknemers van de AFM die niet bij het ter heroverweging voorliggende besluit betrokken zijn geweest.

Tijdens de bezwaar- of (hoger) beroepsprocedure kan de accountantsorganisatie de bestuursrechter verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen (bijvoorbeeld om het besluit te schorsen tot de bodemuitspraak). Tegen de AFM-beslissing op bezwaar staat beroep open bij de bestuursrechter (rechtbank Rotterdam) en daarna eventueel hoger beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Voor het beroep en hoger beroep tegen een besluit geldt in beginsel dat de bestuursrechter terughoudend toetst, door te beoordelen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bestuurlijke boetes worden doorgaans echter indringend getoetst. Zeker in het geval de AFM een bestuurlijke boete heeft opgelegd naar aanleiding van een door haar geconstateerde overtreding van een open norm, zal de bestuursrechter zelf beoordelen of die norm inderdaad is overtreden. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State heeft in haar advies ten aanzien van de implementatiewet opgemerkt dat de bestuursrechter de proportionaliteit van besluiten tot toepassing van deze bevoegdheid van de AFM indringend zal toetsen. De bestuursrechter zal het besluit ook toetsen aan de andere eisen van het recht, waaronder die van een deugdelijke motivering en het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat de rechter de verhouding tussen de ernst van de verweten overtreding en de zwaarte van de opgelegde maatregel beoordeelt.

Gelet op het bovenstaande ontraad ik het amendement.

In het wetgevingsoverleg heb ik toegezegd uw Kamer voor de behandeling van het wetsvoorstel aanvullende maatregelen accountantsorganisaties een brief te sturen over de rechtsbescherming ten aanzien van het toezicht op accountantsorganisaties. Mochten de resultaten van de verkenning hiertoe aanleiding geven zal ik uiteraard aanpassing van wetgeving overwegen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven