34 454 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2018

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders, op 15 september 2016, heeft de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst toegezegd om de Tweede Kamer een rapportage te sturen waarin is aangegeven in welke gemeenten de voorrang van vergunninghouders in de huisvestingsverordening is geschrapt1. Daarbij zou een beeld gegeven worden van de mate waarin van de wetswijziging gebruik wordt gemaakt en hoe gemeenten er mee omgaan.

Bij brief van 13 oktober 20172 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven om u medio 2018 verslag te doen van het aantal gemeenten dat gebruik maakt van een voorrangsregel in de huisvestingsverordening en hoe deze door gemeenten wordt gehanteerd.

Met bijgaande rapportage van het onderzoeksbureau RIGO Research en Advies BV3 geef ik uitvoering aan bovengenoemde toezegging.

Overeenkomstig de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten ervoor kiezen om in de huisvestingsverordening urgentiecategorieën op te nemen. De gemeenteraad kan zelf bepalen welke groepen zij voorrang wil geven en de manier waarop zij dit vormgeeft (dat betreft onder meer de wijze van toetsing, verdeling en volgordebepaling). Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld huishoudens die in een noodsituatie verkeren, woningzoekenden met een medische of sociale indicatie of huurders die vanwege sloop of renovatie moeten verhuizen. De gemeenteraad is vrij om urgentiegroepen aan te wijzen in huisvestingsverordening. Wel stelt de Huisvestingswet daarbij de voorwaarde dat er naast de door de gemeente gekozen urgentiecategorieën twee urgentiegroepen verplicht moeten worden opgenomen, namelijk mensen die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang vanwege relationele problemen (uitstromers uit blijf-van-mijn-lijfhuizen) en mantelzorgers- en ontvangers.

Tot 1 juli 2017 waren ook vergunninghouders in de Huisvestingswet opgenomen als verplichte urgentiecategorie. Met het in werking treden van de «Wet tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders» 4 zijn de vergunninghouders als verplicht urgente categorie uit de Huisvestingswet geschrapt. Daardoor is de gemeenteraad, ingeval zij urgentiecategorieën in de huisvestingsverordening heeft opgenomen niet meer verplicht om vergunninghouders hierin op te nemen. De gemeenteraad heeft echter nog steeds de mogelijkheid om vergunninghouders als urgentiecategorie te benoemen in de huisvestingsverordening. Het vervallen van de wettelijke verplichting om vergunningshouders als urgentiecategorie aan te merken laat onverlet dat gemeenten moeten voldoen aan hun taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders. Op grond van de taakstelling (artikel 28 van de Huisvestingswet 2014) zijn gemeenten eraan gehouden om vergunninghouders van woonruimte te voorzien. De provincie, als toezichthouder op dit dossier, ziet hierop toe.

RIGO heeft het onderzoek uitgevoerd door middel van een bureaustudie van alle vastgestelde huisvestingsverordeningen en online-enquête onder de gemeenten met een verordening. Uit het rapport van RIGO blijkt dat van de 380 Nederlandse gemeenten 187 gemeenten een huisvestingsverordening hebben vastgesteld, ofwel 49%. Van deze 187 gemeenten met een verordening, hebben 176 gemeenten een urgentieregeling in de huisvestingsverordening opgenomen.

Op dit moment worden in 174 van de 176 gemeenten met een urgentieregeling vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie, ofwel in 99% van de gevallen. Eén gemeente (Alkmaar) heeft de urgentiecategorie «vergunninghouders» geschrapt naar aanleiding van de wetswijziging. Om in de taakstelling voor de huisvesting van de vergunninghouders te voorzien heeft deze gemeente prestatieafspraken met de woningcorporaties gemaakt die op basis daarvan woningen aan vergunninghouders ter beschikking stellen.

Aanvullend op het bureauonderzoek is aan de gemeenten die een huisvestingsverordening hebben vastgesteld een online-enquête toegestuurd over de doorwerking van de wetswijziging. Hieruit blijkt dat van de 108 gemeenten die de vragen hierover beantwoorden, 107 gemeenten vergunninghouders nog steeds als urgentiecategorie in de urgentieregeling hebben opgenomen. Van deze 108 gemeenten heeft 56% geen aanpassingen gedaan in de huisvestingsverordening. Vier gemeenten zijn voornemens vergunninghouders als aparte urgentiecategorie te schrappen. 43% van de 108 gemeenten heeft de huisvestingsverordening tekstueel gewijzigd als gevolg van de wetswijziging, maar vergunninghouders als urgentiecategorie behouden.

Geconcludeerd kan worden dat de wetswijziging niet heeft geleid tot het op grote schaal schrappen van de vergunninghouders als urgentiecategorie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Handelingen II 2015/16, nr. 112, item 16.

X Noot
2

Kamerstuk 29 453, nr. 459.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven