Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel Q, vervalt.
Toelichting
Artikel I, onderdeel Q, betreft de toevoeging van een vierde lid aan artikel 17 van
de Wet explosieven voor civiel gebruik (hierna: Wecg). Op grond van deze bepaling
zouden werknemers van een bedrijf waarvan de leidinggevende houder is van een erkenning
niet meer afzonderlijk over een erkenning hoeven te beschikken. Omdat deze beperking
op de erkenningenplicht zou kunnen leiden tot een ongewenste verlaging van het niveau
van beveiliging kondigde de regering in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wecg een ministeriële regeling aan. Deze regeling zou leidinggevenden
verplichten om zich ervan te verzekeren dat hun werknemers betrouwbaar zijn door van
hen een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG-explosieven) te eisen. Interdepartementaal
overleg heeft echter recent alsnog het inzicht opgeleverd dat de eis van een VOG-explosieven
geen gelijkwaardig niveau van beveiliging zou kunnen opleveren.
Bovendien geeft nadere analyse aanleiding om het standpunt in te nemen dat handhaving
van het bestaande Nederlandse erkenningensysteem niet zal leiden tot ernstige verschillen
van inzicht met de Europese Commissie over de juiste implementatie van richtlijn 2014/28/EU.
De bevestiging hiervan kan mede gevonden worden in het anti-terrorismebeleid van de
Europese Unie, zoals onder meer neergelegd in het «EU-Actieplan ter verhoging van
de beveiliging van explosieven», dat gericht is op de verscherping van het toezicht
op personen die met explosieven werken.
Gegeven de dreiging van terrorisme heb ik daarom besloten het bestaande erkenningsysteem
ongewijzigd te laten. Ook werknemers van een bedrijf dat explosieven maakt, invoert,
uitvoert, verhandelt, opslaat, gebruikt of vervoert, zullen dus verplicht blijven
om een erkenning te hebben. Voor de betrokken bedrijven betekent dit dat de in het
vooruitzicht gestelde kostenbesparing – een VOG is iets goedkoper dan een erkenning
– niet wordt verwezenlijkt. Ik ben echter van mening dat de derving van dit toekomstige
bescheiden voordeel valt te rechtvaardigen met het oog op de handhaving van het huidige
niveau van beveiliging.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma