34 439 EU-voorstel: Richtlijn inzake de herziening van richtlijn 96/71/EG over de detachering van medewerkers COM(2016)1281

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juni 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft kennisgenomen van het EU-voorstel voor een richtlijn inzake de herziening van richtlijn 96/71/EG over de detachering van medewerkers3, het BNC-fiche met de kabinetsreactie hierop4 en het door de Tweede Kamer geplaatste parlementair behandelvoorbehoud.

Naar aanleiding hiervan heeft zij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 april 2016 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 13 juni 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 28 april 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft kennisgenomen van het EU-voorstel voor een richtlijn inzake de herziening van richtlijn 96/71/EG over de detachering van medewerkers5, het BNC-fiche met de kabinetsreactie hierop6 en het door de Tweede Kamer geplaatste parlementair behandelvoorbehoud.

Op 19 april jl. vond de stemming plaats over de brief van de Tweede Kamercommissie voor Europese Zaken inzake de beëindiging van het parlementair behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel: Herziening detacheringsrichtlijn (COM (2016) 128).7 Daarmee zijn ook de afspraken over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer vastgelegd. Gezien de ook bij de Eerste Kamercommissie voor SZW bestaande interesse in dit dossier, verzoekt de commissie u om de Eerste Kamer op dezelfde wijze (schriftelijk) te informeren.

In dit stadium leggen de leden van de fracties van VVD en SP u vast graag enige vragen voor.

De leden van de VVD-fractie beperken zich daarbij in eerste instantie tot de vraag of er een duidelijker beeld kan worden gegeven van de effecten van deze richtlijn op de loonontwikkeling, de werkgelegenheid en de concurrentiepositie van Nederland.

De Europese Commissie stelt dat de voorgestelde richtlijn als gevolg zal hebben dat er minder op arbeidskosten en meer op kwaliteit van dienstverlening zal worden geconcurreerd. De leden van de SP-fractie vernemen graag of u deze zienswijze deelt en op welke wijze de regering dit beoogde effect voor Nederland zal evalueren.

Uit het BNC-fiche blijkt dat de regering de door de Commissie voorgestelde limiet van 24 maanden voor de duur van detachering ondersteunt. Na 24 maanden moet de gedetacheerde verplicht toetreden tot de arbeidsmarkt in het land waarin deze persoon is gedetacheerd. Gedurende twee jaar blijven sociale zekerheid en pensioenen voor de gedetacheerde geregeld via het land van herkomst. Daarmee blijven gedetacheerden goedkoper dan lokale werknemers. Bent u het met de leden van de SP-fractie eens dat er per gedetacheerde voor een periode van twee jaar oneerlijke loonconcurrentie kan blijven plaatsvinden met de lokale werknemer? Acht u de schaal waarop dit zal blijven gebeuren wenselijk?

Lidstaten kunnen bepalen dat werknemers van onderaannemers dezelfde beloning moeten krijgen als werknemers van de hoofdaannemer, wanneer wel of geen algemeen verbindend verklaarde cao geldt. In Nederland is de geldigheid van niet algemeen verbindende cao's voor onderaannemers afhankelijk van de cao in die sector. In het BNC-fiche staat: ««De uitbreiding van de werkingssfeer van de harde kern van arbeidsvoorwaarden van niet ge-avvde cao-bepalingen naar onderaannemers zou een uitbreiding vereisen van de Wet op collectieve arbeidsovereenkomst. Het zal wel extra inspanning van Nederland vergen om de transparantie van de toepasselijke cao-bepalingen te waarborgen.» Betekent dit dat de regering bereid is om deze extra inspanningen te verrichten, of is dit niet het geval? Graag krijgen de leden van de SP-fractie hierop een nadere toelichting.

Het onderhavige voorstel maakt geen einde aan de mogelijkheid van uitzendbureaus die middels een schijnconstructie een vestiging openen vanuit een lagelonenland en van daaruit Nederlandse arbeidskrachten inhuren en deze in Nederland aan het werk zetten. Erkent de regering dit probleem? Daarnaast vindt oneerlijke concurrentie plaats via de A1-regeling, waarbij buitenlandse werknemers tijdelijk gedetacheerd worden in het buitenland en in eigen land pensioen en verzekeringen blijven opbouwen. Via deze constructie is een werkgever minder loonkosten kwijt voor werknemers uit Oost-Europa, dan voor werknemers uit West-Europa. De leden van de SP-fractie vernemen graag of en in hoeverre de voorgestelde richtlijn bijdraagt aan een oplossing voor het misbruik van de A1-regeling.

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze bij voorkeur binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2016

Naar aanleiding van het EU-voorstel voor een richtlijn inzake de herziening van richtlijn 96/71/EG over de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, het BNC-fiche met de kabinetsreactie hierop en het door de Tweede Kamer geplaatste parlementair behandelvoorbehoud, hebben enkele leden van de Eerste Kamer enkele vragen gesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een duidelijker beeld kan worden gegeven van de effecten van deze richtlijn op de loonontwikkeling, de werkgelegenheid en de concurrentiepositie van Nederland.

De effecten van het commissievoorstel zijn niet in concrete cijfers weer te geven. Echter, een treffend voorbeeld van de noodzaak maatregelen te nemen zoals de Commissie voorstelt, is de casestudy Eemshaven die in het SER-advies over arbeidsmigratie is opgenomen. Deze casestudy laat zien hoe de nationale arbeidsmarkt wordt verstoord als concurrentie niet plaatsvindt op basis van gelijke arbeidsvoorwaarden. Tijdens de bouw van de twee elektriciteitscentrales zijn 23.000 buitenlandse arbeidskrachten werkzaam geweest, waarvan de meeste uit andere EU-lidstaten. Dit terwijl het noorden van Nederland in verband met de hoge werkloosheid was aangewezen als bouwlocatie. In de praktijk zijn echter nauwelijks werklozen bij de bouw ingezet.

De leden van de SP-fractie vernemen graag of ik de zienswijze van de Europese Commissie deel, dat de voorgestelde richtlijn tot gevolg zal hebben dat er minder op arbeidskosten en meer op kwaliteit van dienstverlening zal worden geconcurreerd en op welke wijze de regering dit beoogde effect voor Nederland zal evalueren.

Ik ben het met de Commissie eens dat de maatregelen in het commissievoorstel tot gevolg zullen hebben dat concurrentie op loonkosten plaats zal maken voor concurrentie op kwaliteit. Dat is belangrijk omdat de toekomst van Europese economie ligt in haar innovatieve karakter. Zeker op lange termijn zal Europa niet kunnen concurreren op loonkosten met de economieën van de opkomende regio’s. Concurrentie op kwaliteit en innovatie hangt zowel binnen als buiten de EU uiteraard af van meerdere factoren. Een evaluatie van sec de bijdrage daaraan van de maatregelen uit het commissievoorstel lijkt mij niet mogelijk.

De leden van de SP-fractie vragen of ik onderschrijf dat er per gedetacheerde voor een periode van twee jaar oneerlijke loonconcurrentie kan blijven plaatsvinden met lokale werknemers. En of ik de schaal waarop dit zal blijven gebeuren wenselijk acht.

Allereerst merk ik op dat de periode van 24 maanden geen betrekking heeft op de duur van de werkzaamheden door de gedetacheerde, maar op de duur van de terbeschikkingstelling. Bij terbeschikkingstellingen voor diensten waarvan van te voren vaststaat dat zij langer dan 24 maanden duren, is vanaf de eerste dag de arbeidswetgeving van de ontvangende staat op de werknemer van toepassing (waarbij een uitzondering geldt voor werknemers die in het kader van die verrichte dienst korter dan zes maanden worden uitgezonden).

Daarnaast wordt in het commissievoorstel niet langer uitgegaan van het concept minimum rates of pay, maar van dat van renumeration. Dit betekent het dat loonverschil tussen de gedetacheerde werknemer en zijn lokale collega aanzienlijk kleiner wordt.

Niettemin zullen er bij diensten korter dan 24 maanden verschillen in loonkosten blijven bestaan tussen gedetacheerde werknemers en werknemers in dienst van een in Nederland gevestigd bedrijf. Dit komt onder meer omdat de gedetacheerde werknemers hun afdrachten voor sociale zekerheidspremies in hun woonland blijven doen. Over de omvang van deze verschillen is nu nog geen uitspraak te doen.

Lidstaten kunnen bepalen dat werknemers van onderaannemers dezelfde beloning moeten krijgen als werknemers van de hoofdaannemer, ook als er geen sprake is van een algemeen verbindend verklaarde cao. Het is voor buitenlandse onderaannemers dan wel noodzakelijk om te weten welke arbeidsvoorwaarden precies moeten worden toegepast. De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is een extra inspanning te leveren om de vereiste transparantie van cao-bepalingen te waarborgen.

Voor Nederland is de maatregel om werknemers van onderaannemers dezelfde arbeidsvoorwaarden toe te kennen als werknemers van de hoofdaannemer van minder belang, omdat de meeste cao’s van sectoren waar veel detachering plaatsvindt algemeen verbindend (avv) zijn verklaard. In Nederland zijn onderaannemers in veel sectoren door avv immers al gehouden aan de arbeidsvoorwaarden die de aannemer eveneens hanteert. Indien blijkt dat er toch sectoren zijn zonder avv’de cao waarin veel buitenlandse onderaannemers actief zijn, dan zal ik zeker niet schromen gebruik te maken van de mogelijkheid die het commissievoorstel biedt.

Ten aanzien van de vereiste transparantie benoemt de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (verduidelijkt in de implementatiewet van de handhavingsrichtlijn) welke loonelementen tot de harde kern moeten worden gerekend. De Stichting van de Arbeid heeft cao- partijen bovendien opgeroepen om in de cao expliciet duidelijk te maken welke loonelementen door buitenlandse dienstverrichters moet worden uitbetaald.

De leden van de SP-fractie constateren dat het onderhavige voorstel geen einde maakt aan de mogelijkheid van uitzendbureaus om met een schijnconstructie Nederlandse arbeidsvoorwaarden te ontduiken. Zij vragen of ik dit probleem erken.

Het bestrijden van malafide uitzendbureaus en de aanpak van schijnconstructies zijn belangrijke onderdelen van mijn beleid om decent work te bevorderen. Over de aanpak van schijnconstructies heb de Tweede Kamer geïnformeerd met de vierde voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies (1 oktober 2015).

Verder vragen de leden van de SP-fractie of en in hoeverre de voorgestelde richtlijn bijdraagt aan een oplossing voor het misbruik van de A1-regeling.

Het commissievoorstel bevat geen concrete maatregelen om misbruik van A1-verklaringen te bestrijden. Wel heeft een ad hoc werkgroep van de Administratieve commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels onder Nederlands voorzitterschap een rapport uitgebracht waarin een groot aantal maatregelen staan beschreven die misbruik van A1-verklaringen moet terugdringen. Het is nu aan de Administratieve commissie om de vervolgstappen te bepalen zijn die nodig zijn om de aanbevelingen in het rapport te realiseren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Zie dossier E160003 op de www.europapoort.nl

X Noot
2

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vicevoorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)

X Noot
3

COM(2016)128, d.d. 8 maart 2016.

X Noot
4

Kamerstukken II 2015/16, 22 112, nr. 2104.

X Noot
5

COM(2016)128, d.d. 8 maart 2016.

X Noot
6

Kamerstukken II 2015/16, 22 112, nr. 2104.

X Noot
7

Kamerstukken II 2015/16, 34 439, nr. 3.

Naar boven