34 436 Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)

Nr. 7 AMENDEMENT VAN DE LEDEN GEURTS EN DIK-FABER

Ontvangen 1 juli 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

Aan het vierde lid van artikel 174 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onder opstal in dit artikel worden geen waterkeringen als bedoeld in de Waterwet verstaan.

Toelichting

Op grond van art. 6:174 BW rust op de bezitter van een waterkering thans een (zware) risicoaansprakelijkheid voor het onverhoopte falen van waterkeringen. De Hoge Raad (en eerder de rechtbank en het gerechtshof) heeft in het bekende Wilnisarrest (HR 17 december 2010, NJB 2011/47 en NJ 2012/155) namelijk bepaald dat een dijk als een opstal moet worden beschouwd. Het wetsvoorstel bevat met artikel III een voorziening voor bezitters niet zijnde beheerders van waterkeringen. Voorgesteld wordt om deze, doorgaans particuliere organisaties of personen, niet langer aansprakelijk te laten zijn en deze aansprakelijkheid bij de (publieke) beheerder van de waterkering te leggen.

Het amendement strekt ertoe om ook op de bezitter die tevens beheerder is van een waterkering (veelal waterschappen) niet langer een risicoaansprakelijkheid te leggen. Die leidt er namelijk ongewild toe dat ingeval bijvoorbeeld dijken nog niet aan de nieuwe waterveiligheidsnormen voldoen, maar zelfs ook als de dijken daaraan wél voldoen, de beheerder voor een onverhoopt falen van die waterkering in beginsel aansprakelijk is. Door het uitzonderen van waterkeringen van het begrip «opstal» in artikel 6:174 BW wordt de risicoaansprakelijkheid voor beheerders opgeheven. Over de betekenis van het begrip waterkering bestaat overigens geen onduidelijkheid, het wordt gebruikt in diverse artikelen van de Waterwet, onder andere de artikelen 1.3, 2.6 (primaire waterkeringen), 2.4, 2.5 (andere dan primaire waterkeringen) en 5.1 (primaire en andere dan primaire waterkeringen) van de Waterwet. Aldus wordt tegelijkertijd een voorziening geboden voor de positie van bezitters niet zijnde beheerders.

Weliswaar komt door het amendement op hen ook de «normale» schuldaansprakelijkheid te rusten, doordat het hen verboden is beheer- en versterkingsmaatregelen aan dijken te treffen – die opdracht ligt uitsluitend bij de beheerders – moet het uitgesloten worden geacht dat zij voor dijken aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Op de waterkeringbeheerder is net als elders in het waterbeheer de «normale» schuldaansprakelijkheid van artikel 6:162 BW van toepassing. Dit betekent dat de rechter in een eventuele procedure de aansprakelijkheid niet langer min of meer automatisch bij de beheerder zal neerleggen, maar zal nagaan of de beheerder voldaan heeft aan «wat in de gegeven situatie en omstandigheden van een goede beheerder mag worden verwacht».

Geurts Dik-Faber

Naar boven