34 436 Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 26 april 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

       

I.

Algemeen deel

2

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Aanleiding en achtergronden

2

 

3.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3

 

4.

Nieuwe wijze van normeren

4

 

5.

Signaleringsnorm en ondergrens

5

 

6.

Beoordeling van de veiligheid

6

 

7.

Prioriteren en programmeren van de uitvoering van versterkingsmaatregelen

7

 

8.

Overgang van oude naar nieuwe normen

7

 

9.

Bekostiging en subsidiëring

7

 

10.

Evaluatie

8

 

11.

Effectbeoordeling

9

 

12.

Consultatie, uitvoerbaarheidstoets en handhaafbaarheidstoets

9

 

13.

Overige

10

       

II.

Artikelsgewijs deel

10

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Waterwet. Zij delen de mening van de regering dat nieuwe veiligheidsnormeringen gerechtvaardigd zijn met het oog op bodemdaling en een stijgende zeespiegel. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen). De leden van de CDA-fractie onderkennen het belang van de wettelijke verankering van de nieuwe normering en de beoordeling op basis van deze normering van alle waterkeringen. Over dit wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt te komen tot nieuwe normen voor waterveiligheid. Genoemde leden onderschrijven de belangrijkste wijziging, het overstappen van een norm gebaseerd op overschrijdingskansen naar een norm gebaseerd op overstromingskansen. Zij hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

2. Aanleiding en achtergronden

De leden van de VVD-fractie lezen dat een overschrijding van de signaleringswaarde gemeld moet worden aan de Minister van Infrastructuur en Milieu ten behoeve van het in beeld brengen van de versterkingsopgave. Hoe hangt dit samen met de planningssystematiek van het Deltaprogramma en de projecten die daarin reeds zijn opgenomen?

De verwachting bestaat dat een aanzienlijk deel van de keringen nog niet aan de nieuwe normering zal voldoen. Kan deze verwachting worden uitgedrukt in een percentage van het totale oppervlak aan keringen?

De leden van de VVD-fractie willen weten of met dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheidsverdeling inzake de zorg voor dijktrajecten tussen waterschappen en Rijkswaterstaat wordt gewijzigd. Zo ja, wat wordt er gewijzigd en met welke consequenties?

De leden van de PvdA-fractie lezen in paragraaf 2.4.3 van de memorie van toelichting dat de technische eisen waaraan een dijktraject moet voldoen, nog nader moeten worden uitgewerkt, en dat deze worden opgenomen in een ministeriële regeling. Wanneer verwacht de regering deze ministeriële regeling te kunnen publiceren?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat Nederland gebaat is bij een snelle en efficiënte inwerkingtreding van deze wetswijziging en hechten veel waarde aan een volledige beoordeling van de waterbeschermingswerken binnen de gestelde periode. Zij merken op dat het, gezien de omvang van de Nederlandse dijktrajecten, een grote opgave is om alle dijken tijdig te keuren. Volgens de leden van de PvdA-fractie is het van groot belang dat de nieuwe normering daadwerkelijk op 1 januari 2017 in werking treedt, zodat de waterschappen dijken tijdig kunnen beoordelen volgens de nieuwe normen en inzichten. In dat kader vragen deze leden in hoeverre het nu voorliggende wetsvoorstel nodig is om vanaf 1 januari 2017 te kunnen werken met de nieuwe normen. In hoeverre zou inwerkingtreding met terugwerkende kracht hiervoor een oplossing kunnen bieden? Wat zijn de risico’s indien bij de eerstvolgende landelijke beoordelingsronde reeds gewerkt wordt met de nieuwe normen, terwijl deze wet nog niet in werking is getreden?

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor de wenselijkheid van inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2017. Maar waarom wordt de wijziging van de Waterwet dan pas in april aan de Kamer voorgelegd? Het spreekt naar de mening van deze leden van realiteitszin dat het halen van die datum inmiddels wensdenken is. Los van alle zorgvuldigheid en de gewenste medewerking van de Kamer, gaat de Eerste Kamer over haar eigen agenda.

De leden van de SP-fractie staan afwijzend tegenover het feit dat voorgesteld wordt om de wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Zij zouden graag een aantal alternatieven voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht zien. In 2011 is via het Bestuursakkoord Water afgesproken dat de volgende beoordelingsronde zou worden uitgesteld in afwachting van de totstandkoming van een nieuw normenstelsel. Er is met deze wet weliswaar een nieuw normenstelsel, maar belangrijke zaken als het beoordelingsinstrumentarium ontbreken vooralsnog. De inwerkingtreding met terugwerkende kracht wordt in de memorie van toelichting toegelicht met verwijzing naar het begin van de eerste periodieke toetsingsronde van primaire waterkeringen. De duur of ingangsdatum daarvan is echter niet in de wet bepaald. In beginsel wordt inwerkingtreding met terugwerkende kracht alleen toegepast wanneer daar een bijzondere reden voor is en wordt deze niet aan belastende regelingen toegekend. De stelling dat beheerders van keringen tot wie de normen primair gericht zijn, geen nadeel van een eventuele inwerkingtreding ondervinden, voelt niet goed. Dat nadeel komt immers pas in beeld nadat het wettelijke beoordelingsinstrumentarium ontwikkeld is. Ook verhoudt de inwerkingtreding met terugwerkende kracht zich naar de mening van de leden van de SP-fractie niet tot het feit dat provincies tot 2019 de tijd krijgen om een norm voor de kering vast te stellen. De leden van de SP-fractie vragen of er alternatieven voor de terugwerkende kracht zijn overwogen. Zo ja, welke zijn dat? Waarom is niet gekozen voor het eenmalig uitstellen van de rapportageverplichting (op grond van artikel 2.12, derde lid van de Waterwet)?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een basis bevat voor subsidieverstrekking voor waterstaatkundige projecten vanaf het moment waarop een kering niet meer aan de signaleringsnorm voldoet. Kan deze procedure stapsgewijs worden toegelicht? Hoe hangt deze samen met de systematiek van het Deltafonds?

In de Omgevingswet is geregeld dat het Rijk omgevingswaarden vaststelt voor een aantal specifieke onderwerpen, waaronder de veiligheid van primaire waterkeringen. Kan de regering aangeven of zowel de signaleringswaarden als de ondergrenzen per dijktraject, zoals die in voorliggend wetsvoorstel geregeld worden, opgenomen worden in het Besluit kwaliteit leefomgeving?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel kosten bespaard worden door het schrappen van het provinciale goedkeuringsvereiste van de kostentoedelingsverordening. Wat gebeurt er in de techniek wanneer provincies geen goedkeuring meer geven aan de verschillende categorieën heffingsplichtigen? Hoe en bij wie kan dan nog bezwaar gemaakt worden?

De SP-fractieleden staan achter de keuze die destijds is gemaakt om de vierde beoordelingsronde, met nieuwe normen als uitgangspunt, begin 2017 in te laten gaan en daarom te kiezen voor een separaat wetsvoorstel. Zij begrijpen dat met dit wetsvoorstel is gekozen voor de systematiek van de Omgevingswet, maar stemmen niet op voorhand in met het opnemen van de rijksomgevingswaarden in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), te weten het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Zij stellen prijs op een uitgebreide behandeling van alle AMvB’s alvorens in te stemmen met verdere invulling van de Omgevingswet.

4. Nieuwe wijze van normeren

De leden van de VVD-fractie lezen dat de grenzen van de betrokken dijktrajecten of betreffende normen na het gereedkomen van projecten of nieuwe ontwikkelingen moeten worden aangepast. Waarom is er in dit verband voor gekozen om de grenzen van de dijktrajecten in de bijlage bij de wet vast te leggen in plaats van in lagere regelgeving, waarmee deze grenzen sneller zijn aan te passen?

De leden van de PvdA-fractie lezen in paragraaf 4.2.2 van de memorie van toelichting dat het, na gereedkomen van projecten of nieuwe ontwikkelingen, mogelijk noodzakelijk is om de grenzen van de betrokken dijktrajecten en eventueel ook de normen aan te passen. Is voor aanpassing hiervan een wetswijziging noodzakelijk? Zo ja, is dit wenselijk?

De leden van de PvdA-fractie lezen in paragraaf 4.3.2 van de memorie van toelichting dat wordt overgestapt van de dijkringgedachte naar dijktrajecten. Wordt met het kiezen voor dijktrajecten de dijkringgedachte volledig losgelaten, of wordt binnen de dijkringen (per traject van de dijk) nu gespecificeerd naar risico’s, maar blijven de dijkringen als zodanig wel functioneren?

Als gevolg van deze wet verliezen sommige hoge gronden en c-keringen hun waterstaatkundige functie. De leden van de PvdA-fractie vragen welke trajecten dit betreft. Ook is onduidelijk of deze keringen niet meer worden onderhouden en daarom definitief hun oorspronkelijke functie verliezen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de toekomstige ligging van trajecten of de normen voor het betrokken traject opnieuw worden bepaald en wettelijk worden vastgelegd. Hoe zijn daarbij burgerparticipatie, inspraak, bezwaar en beroep geregeld?

De SP-fractieleden vernemen graag op welke wijze zorg wordt gedragen voor een zorgvuldige communicatie en een werkbaar beoordelingsinstrumentarium. Zij vragen aandacht voor de hoge gronden in verband met het afschaffen van het begrip «dijkring». Met het loslaten van de dijkringgedachte vervult een deel van de hoge gronden geen rol meer bij de waterveiligheid. Andere hoge gronden vervullen die rol nog wel. De leden van de SP-fractie constateren dat de komende tijd in beeld gebracht zal worden welke hoge gronden dat zijn en wat er nodig is om ervoor te zorgen dat deze gronden hun functie kunnen blijven vervullen. Wordt daarbij ook naar de juridische gevolgen gekeken? Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken? Zijn de toetsingsronden niet te ruim ingesteld om na te gaan of de ligging en aansluitpunten van de primaire kering op hoge grond nog actueel zijn?

De leden van de SP-fractie vragen of, vanwege het loslaten van de dijkringgedachte, ook in kaart wordt gebracht welke c-keringen hun waterstaatkundige functie verliezen. Geldt voor c-keringen die hun functie verliezen in het primaire systeem geen normering meer en verliezen zij daarmee ook de instandhoudingsdoelstellingen? Wie is verantwoordelijk voor de instandhouding? Is het mogelijk dat andere overheidslagen hierin nieuwe verantwoordelijkheden krijgen?

Naar aanleiding van paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting, over buitenlandse keringen met belang voor Nederlands beschermingsniveau, vragen de leden van de SP-fractie of de regering een uitgebreidere toelichting kan geven op de verschillen in de normeringsmethoden van Nederland en Noordrijn-Westfalen. Sluit de Nederlandse Waterwet voldoende aan op die van Duitsland? Is er op onderdelen sprake van juridische onduidelijkheid bij het ontstaan van eventuele schade?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat bij de nieuwe normen het risico op overlijden en de mogelijke economische schade een centrale rol spelen. Zij vragen in hoeverre ook de duur van de overstroming oftewel de tijd die nodig is om schade te herstellen en water weg te pompen wordt meegewogen. Voorts zijn deze leden van mening dat niet alleen de overstromingskans van belang is maar ook de mate waarin deze te voorzien is en de mate waarin de dijk ook bij overstroming stand houdt (overslagbestendige dijk). De schade en risico’s van plotselinge overstromingen zijn immers groter en deze zijn ook groter indien de dijk doorbreekt. Genoemde leden vragen in hoeverre deze aspecten zijn meegenomen in de nieuwe normeringen. Het concept «Deltadijk» probeert een antwoord te geven op deze vraagstukken. Genoemde leden vragen in hoeverre dit concept past binnen het nieuwe wettelijke stelsel.

5. Signalering en ondergrens

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij sommige trajecten bij het bepalen van de norm het lokaal individueel risico (LIR) maatgevend is geweest en bij andere trajecten de economische schade op basis van de maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21ste eeuw (MKBA WV21). Wanneer is er gekozen voor normen op basis van het LIR en wanneer op basis van de MKBA WV21 en waarom?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat als gevolg van afronding de signaleringswaarde en de ondergrens in dezelfde klasse kunnen vallen. Zij vragen of dit wenselijk is. Waarom wordt in deze gevallen niet gekozen voor niet-afgeronde waarden, zodat toch signalering kan plaatsvinden voordat direct de norm wordt overschreden?

De leden van de SP-fractie willen graag een toelichting op de vraag wat de juridische gevolgen zijn als een dijktraject niet meer voldoet aan de ondergrens. Volgens de memorie van toelichting hebben deze ondergrenzen een juridische functie, maar dat zegt niets over de mogelijke juridische gevolgen, ook voor derden, van het niet meer voldoen aan de ondergrens.

Ook de leden van de CDA-fractie vragen de regering om te verduidelijken welke juridische betekenis de ondergrens of het niet voldoen daaraan heeft, zoals eerder naar voren gebracht door de Raad van State (Kamerstuk 34 436, nr. 4, onder 2a, iii).

De leden van de SGP-fractie merken op dat de Raad van State aangeeft dat het onduidelijk is wat de juridische gevolgen zijn wanneer dijktrajecten niet aan de ondergrens voldoen. De leden van de SGP-fractie vinden de toelichting op dit punt onvoldoende. Deze leden horen graag een nadere reactie op de kritiek van de Raad van State. Wat zijn de juridische gevolgen als dijktrajecten niet aan de ondergrens voldoen?

6. Beoordeling van de veiligheid

De leden van de VVD-fractie lezen dat het beoordelingsinstrumentarium, dat wordt geregeld bij ministeriële regeling, gelijktijdig met de wetswijziging in werking zal treden. Hoe hangt dit samen met de eventuele inwerkingtreding met terugwerkende kracht, mocht inwerkingtreding per 1 januari 2017 niet gehaald worden?

Los daarvan willen de leden van de VVD-fractie weten of het beoordelingsinstrumentarium überhaupt voor 1 januari 2017 klaar zal zijn en of er voor inwerkingtreding mee kan worden proefgedraaid.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de correcte naleving van de wettelijke voorschriften bij de beoordeling van de primaire waterkeringen door de beheerders. Heeft de ILT daarvoor voldoende kennis en expertise in huis?

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de gevolgen van het niet halen van de wettelijke normen (ondergrens). Kan de regering nader ingaan op de verplichtingen die vanaf de inwerkingtreding uit deze wet voortvloeien? In hoeverre is de regering verplicht alle dijken in 2050 aan de geldende normen te laten voldoen? Kan de regering hierop worden aangesproken? Zo ja, door wie (waterschappen, lagere overheden, burgers)?

De leden van de SP-fractie lezen dat het nieuwe beoordelingsinstrumentarium per ministeriële regeling wordt vastgesteld voor twaalf jaar (artikel 2.3, tweede lid, Waterwet (nieuw)). Op welke wijze wordt er, naast elke beoordelingsronde, voor gezorgd dat er voldoende alertheid is op en tussentijds gehoor wordt gegeven aan de nieuwste inzichten over hydraulische belasting? Op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?

Wordt voor de beoordeling van de veiligheid nog steeds gebruikgemaakt van een normstellende afvoer van 18.000 m3/s, die het land binnenkomt bij Lobith? Klopt het dat de normstellende afvoeren tot op heden afgeleid zijn van statistische extrapolaties en minder van causale relaties met klimaatverandering? Kan de Kamer ruim op tijd voor de verdere behandeling van deze Waterwet de Analyse van de wetenschappelijke onderbouwing van de Maatgevende Afvoer (Universiteit Wageningen) ontvangen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen of en, zo ja, wanneer de navolgende stukken aan de Kamer zijn of worden gezonden:

  • Rapportage klimaateffecten tussen 2050 en 2100;

  • Update van KNMI'14-klimaatscenario's;

  • Rapport Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW);

  • Brief aan de Kamer over de berekeningen die ten grondslag liggen aan de genoemde 18.000 m3/s bij Lobith en de daarbij betrokken relevante rapporten.

De leden van de SP-fractie vragen of de ILT, met het toenemend aantal taken, voldoende menskracht heeft om toe te zien op correcte naleving van de wettelijke voorschriften bij de beoordeling van de primaire waterkeringen. Wordt daarbij door de ILT fysiek werk verricht en niet uitgegaan van de verslagen van de beheerders? De leden van de fractie van de SP vernemen daarnaast graag de frequentie van de periodieke verslaglegging door de Minister.

De leden van de SP-fractie vragen of bij het voldoen aan de nieuwe normering per 2050 de beschikbaarheid aan middelen en uitvoeringscapaciteit leidend is geweest. Hoe schaars is de uitvoeringscapaciteit? Naar de mening van deze leden levert het versneld toewerken naar de nieuwe normering werkgelegenheid op. Kan er een lijstje komen met zaken die nodig zijn om de normering te versnellen in tijd?

De leden van de CDA-fractie vragen, in verband met de opmerking van de ILT dat de voorbereidingstijd voor de inrichting van het proces van de veiligheidsbeoordeling en de totstandkoming van het wettelijk beoordelingsinstrumentarium erg beperkt is, of de regering kan aantonen dat hiermee grote voortgang is gemaakt. Kan de regering de zorgen hierover bij deze leden wegnemen door haar overtuiging dat het wettelijk beoordelingsinstrumentarium in een dusdanig stadium is dat dit gelijktijdig met de wetswijziging in werking kan treden, te staven?

7. Prioriteren en programmeren van de uitvoering van versterkingsmaatregelen

De leden van de SP-fractie vragen op welk moment de maatregelen die worden aangemeld voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) een juridische status hebben.

8. Overgang van oude naar nieuwe normen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de huidige plannen mogelijk niet bijdragen aan het halen van de nieuwe normen. Acht de regering de kans groot dat nu genomen maatregelen niet bijdragen aan het voldoen aan de nieuwe normen? Acht de regering dit wenselijk en welke gevolgen heeft dit voor nog niet uitgevoerde projecten?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of er concrete projecten zijn waarvoor nog geen subsidie mogelijk is omdat zij nog niet zodanig zijn ontworpen dat zij voldoen aan de huidige norm. Wat wordt bedoeld met voetnoot 124 in de memorie van toelichting, waarin staat dat op grond van de geldende wet middelen alleen kunnen worden gebruikt voor maatregelen die nodig zijn vanwege een wijziging van het wettelijk toetsingsinstrumentarium (WTI) en dus niet als de wettelijke veiligheidsnormen zijn gewijzigd? Wat is het verschil? Klopt het dat het WTI verwordt tot WBI (wettelijk beoordelingsinstrumentarium)? Zo ja, per wanneer?

Naar aanleiding van paragraaf 8.4 van de memorie van toelichting vragen de leden van de SP-fractie of er keringen zijn die nog niet eerder zijn genormeerd. Is er bekend hoeveel en welke provincies tot 1 januari 2019 nodig hebben om een norm voor een kering vast te stellen?

Is in kaart gebracht of er woningen en bedrijven zijn die eerst binnendijks lagen, maar door de overgang naar regionale normering buitendijks zijn komen te liggen? Wat wordt verstaan onder gevolgbeperkende maatregelen tegen eventuele wateroverlast? Neemt de frequentie van (mogelijke) wateroverlast toe langs het Veerse Meer?

9. Bekostiging en subsidiëring

De leden van de VVD-fractie lezen dat tot 2028 eventuele vrijvallende middelen uit het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP2) worden toegevoegd aan het budget voor het nieuwe HWBP, zodat in de periode tot 2028 extra investeringsruimte ontstaat in het HWBP. In 2023 wordt bezien of aanvullende afspraken nodig zijn. Hoe staat dit in verhouding tot de motie-Harbers c.s. (Kamerstuk 34 300, nr. 50), waarin de regering wordt verzocht met een visie te komen op de verlenging van het Deltafonds?

Kan nader worden toegelicht hoe bij de maatwerkaanpak voor een slimme combinatie wordt gewerkt met de nieuwe normen?

Om het tot stand komen van een slimme combinatie financieel mogelijk te maken, wordt geregeld dat het bedrag dat daardoor wordt bespaard op dijkversterkingsmaatregelen kan worden gebruikt voor de bekostiging van de slimme combinatie. Hoe wordt die besparing precies berekend en door wie?

De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat het verstandig is om bij grote investeringen gebruik te maken van slimme combinaties. Zij merken echter dat bij de keuze van die slimme combinaties de mogelijkheid bestaat dat door provincies en gemeenten zaken worden voorgesteld die economisch discutabel zijn (bijvoorbeeld de aanleg van jachthavens, nieuwe recreatiewoningen etc.). Deze leden vernemen graag op welke wijze hier tot besluitvorming wordt gekomen. Worden plannen medebeoordeeld door de Minister?

De leden van de SP-fractie krijgen vaak uitleg over de stelling dat «de Waterwet onvoldoende basis biedt voor maatregelen in de ruimtelijke inrichting of rampenbeheersing». Kan tevens worden uitgelegd wat er aan slimme combinaties buiten de reikwijdte van de Waterwet valt? Er wordt gesteld dat opname van een eventuele wettelijke voorziening in de Omgevingswet voor de hand ligt. Is het gevolg hiervan dat er tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet geen slimme combinaties aangemeld of gerealiseerd kunnen worden?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe geborgd wordt dat bij slimme combinaties de ruimtelijke oplossing eenzelfde veiligheid biedt. Kan dit gezien worden als een experimenteerbepaling? Hoe wordt deze mogelijkheid gemonitord? Verwacht de regering dat er veel van deze mogelijkheid gebruikgemaakt zal worden? Hoe gaat het verlagen van de wettelijke normen eruitzien bij slimme combinaties? Hoe kan worden geborgd dat de middelen die worden ingezet voor slimme combinaties vervolgens niet alsnog nodig zijn voor dijkversterkingsmaatregelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat artikel 7.23 van de Waterwet wordt gewijzigd om te bereiken dat waterstaatkundige projecten kunnen worden gesubsidieerd vanaf het moment waarop een kering niet meer aan de signaleringswaarde voldoet. Deze leden hebben daarbij de indruk dat opname in het programma van de Minister niet meer de enige noodzakelijke voorwaarde is voor alle maatregelen, maar dat voor elke maatregel ook moet gelden dat er een signaleringswaarde moet zijn bereikt. Deze leden vragen of hiermee het werk-met-werk maken niet te veel wordt belemmerd. Zij vragen of het denkbaar is dat er een dijk is met tien dijkvakken waarvan negen dijkvakken de signaleringswaarde overschrijden, maar één nog net niet. Kan het in zo’n geval zijn dat voor dit laatste dijkvak de beheerder geen financiering krijgt van het Rijk, ook als aantoonbaar is dat een integrale aanpak van de hele dijk het meest kosteneffectief is?

10. Evaluatie

De leden van de SP-fractie kunnen niet meegaan in de stelling dat een evaluatie van de Waterwet niet doelmatig is omdat wetgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving voor een groot deel zal opgaan in de Omgevingswet. De leden hechten aan de toegezegde evaluaties. Dit was een toezegging aan de Kamer, waardoor naar mening van de leden van de SP-fractie ingestemd kon worden met de toen voorliggende voorstellen. Daarnaast hechten zij aan een goede afronding en een warme overdracht van een nieuwe Waterwet met een nieuwe werkwijze. «Eerst gedegen afronden» is het devies. De Omgevingswet gooit veel wetgeving overhoop. De waterveiligheid is naar mening van de leden van de SP-fractie van een dusdanig groot belang, dat niet het idee van een «reorganisatie binnen een reorganisatie» mag ontstaan. Indien toch, met een democratische meerderheid, wordt besloten om de evaluatie later plaats te laten vinden, stellen de leden van de SP-fractie voor deze in ieder geval wel ver voor 2025 te laten plaatsvinden. Meer dan tien jaar niet evalueren voelt niet verantwoord.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om te verduidelijken waarom wordt gekozen voor de voorgestelde evaluatiemomenten. Waarom worden de specifieke bepalingen die worden vermeld in artikel 10.4, tweede lid van de Waterwet (nieuw) niet geëvalueerd in het jaar nadat alle beoordelingen zijn afgerond, te weten in 2023, in plaats van het nu voorgestelde jaar 2025 (zie hoofdstuk 10.1 van de memorie van toelichting)?

Waarom wordt voor de twaalfjaarlijkse evaluatie van de aannames die ten grondslag liggen aan de normering (zie hoofdstuk 10.2 van de memorie van toelichting) niet gerekend vanaf 1 januari 2017, de beoogde datum van inwerkingtreding van de wet en toepassing van de nieuwe normering?

11. Effectbeoordeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de eenmalige bestuurlijke lasten in verband met de veranderingen in het beoordelingsproces van de keringen kunnen worden uitgedrukt in euro's.

Wat is de verwachting ten aanzien van de middelen die tot 2023 zullen vrijvallen in het HWBP2?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de waterschappen zich moeten aanpassen aan nieuwe normeringen en beoordelingsinstrumentaria. Zij constateren dat er in de memorie van toelichting alleen op het gebied van informatievoorziening wordt ingegaan op de bestuurlijke lasten van deze wetswijziging. Ook vragen deze leden de regering om meer duidelijkheid te scheppen over de hoogte en omvang van deze bestuurlijke lasten.

12. Consultatie, uitvoerbaarheidstoets en handhaafbaarheidstoets

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een eerder opgenomen afwijkingsbevoegdheid is geschrapt. Kan de regering de overwegingen om wel of geen afwijkingsbevoegdheid op te nemen nader toelichten?

De leden van de SP-fractie vragen, in het kader van de uitvoerbaarheidstoets door Rijkswaterstaat, wat wordt bedoeld met de zorgplicht en met keringen die op dit moment meer bescherming bieden dan nodig is. Zij vernemen op termijn graag de uitkomsten van het wettelijke beoordelingsinstrumentarium. Op welke wijze krijgt de Kamer informatie over onderliggende regelgeving?

De leden van de SP-fractie vinden het vreemd dat er gesteld wordt dat het wetsvoorstel handhaafbaar en uitvoerbaar is. Veel hangt af van het beoordelingsinstrumentarium dat nog in ontwikkeling is. Voor de inrichting van het proces van de veiligheidsbeoordeling en de totstandkoming van het wettelijke beoordelingsinstrumentarium is de tijd erg beperkt, zoals ook door de ILT is opgemerkt. Ook zijn er risico's voor het gereedmaken van de ICT-infrastructuur. Naar de mening van de leden van de SP-fractie is dit te belangrijk om zomaar aan voorbij te gaan.

Gemeenten, provincies en waterschappen hebben de afgelopen jaren al veel veranderingen van wetten en regels over zich heen gekregen. Na de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Crisis- en herstelwet (Chw) staat nu de Omgevingswet in de steigers. Betrokkenen hebben nauwelijks kans gekregen zich de nieuwe regels eigen te maken en in hun organisatie te implementeren. In de toekomst staan en vallen toegankelijkheid en veiligheid met de mate van automatisering en invulling van ICT-programma’s. De leden van de SP-fractie voelen daarom niets voor het overhaast en met terugwerkende kracht invoeren van deze wet.

13. Overige

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre er in deze wet rekening wordt gehouden met de risico's als gevolg van bodemdaling en aardbevingen in Groningen. Zijn er afspraken gemaakt, ook over financiën, als blijkt dat deze zaken zich voordoen en gerelateerd zijn aan gaswinning? Zo ja, gelden deze afspraken voor alle waterwerken en zit er ook een tijdslimiet aan? Gelden er specifieke voorwaarden qua monitoring en signaleringswaarde? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de waterschappen van Limburg pleiten voor het vaststellen van de ondergrens voor de gehele Limburgse Maas op 1:300. Kan de regering hierop reflecteren?

II. ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel 1

Onderdeel C

De leden van de VVD-fractie vragen of de aanvullende norm voor stormvloedkeringen bovenop de faalkans nader toegelicht kan worden. Kan daarbij de Maeslantkering als voorbeeld genomen worden?

Onderdeel E

De leden van de VVD-fractie vragen of provincies voldoende expertise in huis hebben om nieuwe provinciale normen vast te stellen voor de waterkeringen die niet meer als primair worden aangemerkt en momenteel in beheer zijn bij de waterschappen.

Artikel 3

De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt voorgesteld om de aansprakelijkheid voor schade die wordt geleden omdat een waterstaatswerk niet voldoet aan de eisen, bij de beheerder van dat waterstaatswerk rust. Kan de regering aangeven welke opties er in het kader van aansprakelijkheid zijn verkend? Als deze niet automatisch bij de beheerder van het waterstaatswerk komt te liggen, waar zou deze dan wel komen te liggen en met welke (financiële) consequenties?

De leden van de SP-fractie vragen hoe omgegaan wordt met de voorgestelde wijziging van artikel 6:174, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Door deze wijziging komt de aansprakelijkheid te rusten bij het overheidslichaam dat het waterstaatswerk beheert. Op welke wijze worden particuliere eigenaren geïnformeerd over het feit dat zij geen activiteiten met betrekking tot het waterstaatswerk mogen verrichten? Is het voor overheidslichamen mogelijk zich tegen calamiteiten veroorzaakt door derden te verzekeren?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering voor particulieren een oplossing biedt voor hun aansprakelijkheid als zij bezitter zijn van een opstal op een waterstaatswerk, terwijl zij voorheen aansprakelijk zouden zijn voor schade ten gevolge van het niet voldoen aan de eisen van dit waterstaatswerk. Met de wijziging van het Burgerlijk Wetboek bewerkstelligt de regering dat de aansprakelijkheid komt te rusten bij het overheidslichaam dat het waterstaatswerk beheert. De leden van de CDA-fractie vragen of de waterschappen hierdoor aansprakelijk worden voor het mogelijk niet voldoen aan de eisen van waterstaatswerken. Hoever reikt deze aansprakelijkheid volgens de regering? Betekent dit dat zelfs als het waterstaatswerk aan de nieuwe wettelijke normen voldoet, mogelijke schade door een onverhoopt falen van het waterwerk alsnog bij de beheerder komt te liggen? Gaat deze aansprakelijkheid verder dan schuldaansprakelijkheid door onrechtmatige daad? Zo ja, waarom wordt dan gekozen voor een dergelijke zware aansprakelijkheid? Is de regering bereid het wetsvoorstel zodanig aan te passen, dat op de beheerder de in het waterbeheer normale schuldaansprakelijkheid komt te rusten? Zo nee, is de regering dan bereid de schade ten gevolge van een onverhoopte calamiteit met een waterkering, die de draagkracht van individuele waterschappen te boven gaat, voor de rekening van het Rijk te laten komen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het wetsvoorstel met artikel III een regeling bevat die een oplossing biedt voor de risicoaansprakelijkheid van de bezitter/niet-beheerder van waterkeringen. Aan de risicoaansprakelijkheid van de (publieke) beheerder verandert het wetsvoorstel echter niets. Klopt het dat hierdoor op de beheerder, zelfs voor de dijken die aan de nieuwe wettelijke normen voldoen, een risicoaansprakelijkheid rust? Deelt de regering de mening dat zo’n risicoaansprakelijkheid veel verder gaat dan de gewone schuldaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad? Genoemde leden vragen voorts welke alternatieven hiervoor zijn en hoe de regering deze alternatieven beoordeelt. Hierbij valt te denken aan verzekeringen, een collectieve aansprakelijkheid van alle waterbeheerders of de mogelijkheid dat schade in dergelijke gevallen, die al snel de draagkracht van individuele waterschappen te boven zal gaan, voor rekening van het Rijk zal komen.

De leden van de SGP-fractie willen enkele kanttekeningen plaatsen bij het voorstel om de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek ook van toepassing te verklaren op waterstaatswerken. Zij begrijpen dat de regering ervoor wil zorgen dat bezitters, niet zijnde de beheerders, van waterstaatswerken niet aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het onverhoopt falen van waterstaatswerken. Zij merken echter op dat deze bepaling ook betekent dat dan beheerders van waterstaatswerken aansprakelijk gesteld kunnen worden voor falen met een onbekende oorzaak. Het gaat in veel gevallen om waterschappen, als het beherende bestuursorgaan, en om falen met mogelijk grote (financiële) gevolgen. Deze leden vragen of het gepast is om deze last (geheel) op de schouders van waterschappen te leggen. Hoe gaat de regering voorkomen dat deze risicoaansprakelijkheid de draagkracht van waterschappen te boven gaat?

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Van Dekken

De adjunct-griffier van de commissie, Stijnen

Naar boven