34 431 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, en het Protocol daarbij; Jakarta, 29 januari 2002; Jakarta, 30 juli 2015

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 maart 2016.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 april 2016.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal

Den Haag, 11 maart 2016

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 30 juli 2015 te Jakarta tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, en het Protocol daarbij; Jakarta, 29 januari 2002 (Trb. 2015, 121).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

I.1. Inleiding

Het onderhavige Protocol (Trb. 2015, 121; hierna aangeduid als: «het Wijzigingsprotocol») brengt een aantal wijzigingen aan in het op 29 januari 2002 tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2002, 33; hierna aangeduid als: «het Verdrag»).

Het Wijzigingsprotocol valt binnen de kaders van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (hierna: «NFV 2011»). In onderdeel I.8 van deze toelichtende nota is het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen.1

I.2. Aanleiding en verloop van de onderhandelingen

Aanleiding voor de totstandkoming van het voorliggende Wijzigingsprotocol is de wens van Indonesië tot aanpassing van de vrijstelling van bronheffing op interest betaald ter zake van leningen met een looptijd van meer dan twee jaren alsmede op interest die wordt betaald in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, die in het Verdrag is opgenomen in artikel 11, vierde lid (hierna aangeduid als: «de vrijstelling»).

Kort na de inwerkingtreding van het Verdrag op 1 januari 2004, liet Indonesië weten de vrijstelling niet te kunnen toepassen zonder een gezamenlijk overeen te komen uitvoeringsregeling («Mode of Application») over de teruggaaf van teveel ingehouden bronbelasting. Indonesië wees daarbij op artikel 11, vijfde lid, van het Verdrag, waarin is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van beide landen in onderlinge overeenstemming de uitvoeringsregeling van, onder meer, de vrijstelling zullen vaststellen. Opname van een dergelijke bepaling in belastingverdragen is niet ongebruikelijk, maar het ontbreken van een uitvoeringsregeling tussen Nederland en Indonesië doet naar de mening van Nederland nog niet af aan de werking van de vrijstelling.2 Desalniettemin was Nederland bereid zodanige uitvoeringsvoorschriften op te stellen. Hiertoe heeft op ambtelijk niveau een aantal onderhandelingsrondes plaatsgevonden in de periode 2005 tot en met 2011. Tevens is de kwestie bij gelegenheid op ministerieel niveau besproken en via diplomatieke weg aan de orde gesteld.

Een complicerende factor voor het bereiken van een overeenstemming over de toepassing van de vrijstelling bleek de verschuiving te zijn van een relatief beperkte discussie over de te treffen uitvoeringsvoorschriften naar een veel bredere discussie over het begrip «uiteindelijk gerechtigde» («beneficial owner»). Zoals internationaal gebruikelijk komt alleen de «uiteindelijk gerechtigde» tot de interest in aanmerking voor de toepassing van de onderhavige vrijstelling van artikel 11, vierde lid, van het Verdrag. Indonesië bleek bevreesd voor oneigenlijk gebruik van de vrijstelling voor interest op langlopende leningen en meende dit (veronderstelde) oneigenlijke gebruik te kunnen bestrijden door middel van een eigen interpretatie van het begrip «uiteindelijk gerechtigde» en nadere invulling daarvan in de uitvoeringsvoorschriften bij het Verdrag. Tot dergelijke gezamenlijk overeen te komen uitvoeringsvoorschriften bij het Verdrag is het uiteindelijk niet gekomen.

Ondertussen publiceerde Indonesië in het najaar van 2009 nationale uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van in de door Indonesië gesloten belastingverdragen opgenomen vrijstellingen van bronheffingen. In deze nationale uitvoeringsvoorschriften stelt Indonesië de facto – niet in het Verdrag opgenomen – additionele voorwaarden op het punt van de uiteindelijk gerechtigdheid voor de toepassing van de verdragsvoordelen. Nederland was niet betrokken bij het opstellen van deze unilaterale regelingen en heeft aangedrongen op de toezegging van Indonesië dat deze unilaterale voorschriften niet zouden gelden in relatie tot het Verdrag.

Uiteindelijk is tijdens de laatste onderhandelingsronde in mei 2011 overeenstemming bereikt over aanpassing van de in het Verdrag opgenomen vrijstelling van bronbelasting op interest. Kort gezegd, houdt de aanpassing in dat de in het Verdrag overeengekomen uitsluitende woonstaatheffing op interest bij langlopende leningen wordt vervangen door een bronheffing van 5%. Tevens zijn nog enkele additionele wijzigingen overeengekomen. In paragraaf I.4. wordt een overzicht gegeven van deze wijzigingen.

Van belang is dat Indonesië tijdens de onderhandelingen heeft bevestigd dat de bepalingen van het Verdrag, zoals aangepast bij dit Wijzigingsprotocol, voorrang hebben op nationale wetgeving. Mocht een verschil van inzicht optreden tussen beide Staten over de interpretatie van het begrip «uiteindelijk gerechtigde», dan zullen de bevoegde autoriteiten trachten via schriftelijke weg tot een oplossing te komen, indien nodig via de onderlinge overlegprocedure van artikel 27 van het Verdrag.

I.3. Ontwikkelingen na de onderhandelingen

Nadat de onderhandelingen waren afgerond, zijn de voorbereidingen in gang gezet voor de ondertekening van het Wijzigingsprotocol. Met name de Indonesische vertaling van het te ondertekenen Wijzigingsprotocol leidde tot uitvoerige afstemming, voordat de definitieve versie tussen beide partijen kon worden geaccordeerd.

Daarnaast heeft het Kabinet, nadat de onderhandelingen over het onderhavige Wijzigingsprotocol waren afgerond, in het kader van het mondiale vraagstuk over belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven in zijn reactie van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden aangegeven dat met 23 ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van anti-misbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten belastingverdragen.3 Indonesië is één van deze 23 ontwikkelingslanden en in dat kader heeft Nederland ook aan Indonesië een voorstel gedaan om in het voorliggende Wijzigingsprotocol nog hiermee rekening te houden. Indonesië heeft evenwel inmiddels de voorkeur uitgesproken eerst het Wijzigingsprotocol af te ronden, zonder opneming van de door Nederland voorgestelde anti-misbruikbepaling. Vervolgens zal Indonesië het Nederlandse voorstel over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het Verdrag bezien. Tegen de achtergrond van de hiervoor uiteengezette ontstaansgeschiedenis van het Wijzigingsprotocol acht het Kabinet het daarom opportuun nu voort te gaan met de afronding van het voorliggende Wijzigingsprotocol.

I.4. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

I.4.1. Algemeen

In het Wijzigingsprotocol is het volgende overeengekomen:

  • De vrijstelling van bronheffing op interest betaald ter zake van een lening met een looptijd van meer dan twee jaren alsmede op interest die wordt betaald in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting wordt vervangen door een bronheffing van 5%;

  • Het algemene bronheffingtarief voor dividenden van 10% wordt vervangen door een drieledig tarief:

    • 5% voor dividenden op deelnemingen van ten minste 25%;

    • 10% voor dividenden ontvangen door pensioenfondsen;

    • 15% voor overige dividenden;

  • Artikel 28 inzake de uitwisseling van informatie wordt geactualiseerd conform de standaard van artikel 26 OESO-modelverdrag, tekstversie 2005. Verder is vastgelegd dat uitgewisselde informatie tevens kan worden gebruikt bij de uitvoering van de inkomensgerelateerde regelingen (toeslagen);

  • Toegevoegd wordt een artikel inzake bijstand bij invordering voor claims groter van € 1.500 of meer;

  • In het Protocol bij het Verdrag wordt een bepaling opgenomen, inhoudende dat de Staten het commentaar bij het OESO-modelverdrag – op dynamische wijze – zullen hanteren bij de uitleg van de verdragsbepalingen die inhoudelijk overeenstemmen met de bepalingen van het OESO-modelverdrag. Dat geldt in het bijzonder, doch niet uitsluitend, voor de term «uiteindelijk gerechtigde»;

  • In het Protocol bij het Verdrag wordt expliciet bepaald dat een uitvoeringsregeling niet vereist is voor de toepassing van de artikelen 10, 11 en 12 van het Verdrag.

De in het Wijzigingsprotocol neergelegde regelingen weerspiegelen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd, rekening houdend met de belangen van de Indonesische en Nederlandse burgers en bedrijven en met de heffingsbelangen van zowel Indonesië als Nederland.

I.4.2. De positie van Indonesië als laag-inkomensland

Volgens de categorisatie van het Development Assistance Committee van de OESO behoort Indonesië tot de categorie other low-income countries. Voor deze categorie landen is Nederland meer bereid af te wijken van de verdragsinzet die wordt gevolgd in de onderhandelingen met economisch meer ontwikkelde landen. In het onderhavige Wijzigingsprotocol komt deze bereidheid concreet tot uitdrukking in de gewijzigde bronbelastingtarieven voor dividenden en interest. Uiteraard is in bilaterale onderhandelingen ook de inzet van de verdragspartner zelf bepalend voor het te bereiken eindresultaat.

I.5. Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

De budgettaire gevolgen van het Wijzigingsprotocol en de eruit voortvloeiende administratieve lasten zullen naar verwachting neutraal tot zeer beperkt zijn.

I.6. Inbreng van derden

In een nieuwsbericht van 24 mei 2006 heeft het Ministerie van Financiën kenbaar gemaakt met Indonesië in onderhandeling te zijn over een wijzigingsprotocol en belanghebbenden verzocht om voor hen van belang zijnde aangelegenheden te melden. In de jaren daarop zijn deze onderhandelingen op gezette tijden in nieuwsberichten onder de aandacht gebracht. Enkele belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt die zijn gebruikt bij de (voorbereiding van de) onderhandelingen.

I.7. Koninkrijkspositie

Het Verdrag is in 2002, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, aangegaan voor het in Europa gelegen deel daarvan. Het Wijzigingsprotocol brengt daarin geen verandering.

I.8. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid

Het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is hieronder opgenomen. In de rechter kolom van het toetsschema zijn de paragraafnummers uit deze toelichting opgenomen die corresponderen met de desbetreffende onderdelen van het schema. Aangezien dit Wijzigingsprotocol een beperkte wijziging betreft van het Verdrag zijn veel elementen van de Nederlandse verdragsinzet die in de NFV 2011 zijn toegelicht in dit schema onder het kopje «n.v.t.» vermeld.

NFV 2011

Inzet

Ja

Deels

Nee

N.v.t.

Zie par.

 

Algemeen

         

IV

Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd

X

     

I.1

1.2.6

Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik bestaat

     

X

 

1.3.5

Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van Nederland

     

X

 

III

Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd

     

X

 
 

Specifieke elementen Verdragstoegang en -voordelen

         

2.2.1

Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die staat heeft

     

X

 

2.2.1

De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking1

     

X

 

2.2.1/II.2

Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen

     

X

 

2.2.2

Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding opgenomen

     

X

 

2.3

Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien van hybride (rechts)vormen opgenomen

     

X

 

2.4

Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset poolinginstrument

     

X

 

2.5

Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

X

 
 

Ondernemingswinsten

         

2.6.2

Definitie «vaste inrichting» in overeenstemming met OESO-beginselen

     

X

 

2.6.3

Specifieke bepaling in artikel inzake «vaste inrichting» ter behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden buitengaats opgenomen

     

X

 

2.6.4

Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7 OESO-modelverdrag

     

X

 

2.6.4

Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties over winsttoerekening en verrekenprijzen

     

X

 

2.6.5

Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de onderneming

     

X

 

2.6.5

Terugvaloptie: Beperkte bronstaatsheffing scheep- en luchtvaartwinsten

     

X

 

2.6.5

Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en vrachtvervoer

     

X

 
             
 

Vermogensinkomsten en -winsten

         

2.7.1

Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden

   

X

 

II.1

2.7.2

Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%

X

     

II.1

2.8.1

Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s

   

X

 

II.2

2.8.1

Terugvaloptie: Uitzonderingen bronheffingsrechten

X

     

II.2

2.9.3

Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen

     

X

 

2.9.3

Zo nodig: Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien verdragspartner waardeaangroei niet belast

     

X

 

2.9.4

Zo nodig: Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast

     

X

 

2.9.5

Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst door het dividendartikel

     

X

 
 

Arbeid

         

2.10

183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking

     

X

 

2.11.1

Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen, onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat

     

X

 

2.11.2

Indien Ja: Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke pensioenen indien bronstaatheffing

     

X

 

2.11.1

Terugvaloptie: Beperkt bronheffingsrecht

     

X

 

2.11.5

Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non- discriminatieartikel

     

X

 

2.12

Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten uit onderneming of dienstverband

     

X

 

2.12

Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd

     

X

 

2.13

Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten

     

X

 
 

Voorkomingsmethodiek

         

2.15.1

Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen

X

     

II.3

2.15.2

Geen tax sparing credit opgenomen

     

X

 
 

Administratieve samenwerking en overig

         

2.16.1

Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op verzoek

X

     

II.4

2.16.2

Invorderingsbepaling opgenomen

X

     

II.5

2.17.1

Arbitragemogelijkheid opgenomen

     

X

 

2.17.1

Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve gerechtelijke uitspraak is gedaan

     

X

 

2.21

Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet was overeengekomen

     

X

 
 

Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

         

2.20.1

Indien aansluiting is gezocht bij nationale antimisbruikleerstukken is consultatie en/of onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen

     

X

 

2.20.2

Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen

X

     

II.3

 

Ontwikkelingslanden

         

2.6.2

Uitgebreidere definitie «vaste inrichting»

     

X

 

2.7.1

Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan

X

     

II.1

2.8.1

Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan

X

     

II.2

 

Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

X

     

I.3 en II.6

II.2

Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland

     

X

 
X Noot
1

Kamerstuk 25 087, nr. 13.

Toelichting

In bovenstaand toetsschema met standaardcriteria voor het sluiten van belastingverdragen zijn de standaardcriteria opgenomen zoals geformuleerd en toegelicht in de NFV 2011. Dit schema biedt tevens uitvoering aan de motie-Van Vliet5 en zal gevoegd worden bij elke toelichting bij nieuwe belastingverdragen. Per onderdeel zal worden aangegeven of de inzet geconcretiseerd is in het verdrag en zal worden verwezen naar de relevante passage in de toelichting.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1. Bronheffing op dividenden (artikel 1 van het Wijzigingsprotocol)

In artikel 10, tweede lid, van het Verdrag is een bronheffingtarief opgenomen van 10% voor alle dividenden. Dit algemene tarief wordt met dit Wijzigingsprotocol vervangen door een drieledig tarief. Voor dividenden betaald in verband met aandelenbelangen van ten minste 25% wordt het bronheffingtarief verlaagd van 10% naar 5%. Dividenden ontvangen door erkende en gereguleerde pensioenfondsen blijven onderworpen aan een bronheffing van 10%. Het tarief voor overige dividenden wordt verhoogd naar 15%, hetgeen overeenkomt met het Nederlandse statutaire tarief van de dividendbelasting en in lijn is met het beleid zoals neergelegd in de NFV 2011.

II.2. Bronheffing op interest (artikel 2 van het Wijzigingsprotocol)

Aanleiding voor de totstandkoming van het Wijzigingsprotocol is de in het Verdrag opgenomen vrijstelling van bronheffing op interest die wordt betaald op leningen met een looptijd van meer dan twee jaren en op interest die wordt betaald in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting. Deze vrijstelling is thans opgenomen in artikel 11, vierde lid, van het Verdrag. Overeengekomen is deze vrijstelling te vervangen door een bronheffingtarief van 5%. De onderhavige bepaling strekt hiertoe.

II.3. Vermijding van dubbele belasting (artikel 3 van het Wijzigingsprotocol)

Nu ingevolge artikel 2 van het Wijzigingsprotocol de vrijstelling van artikel 11, vierde lid, van het Verdrag wordt vervangen door een bronheffing van 5%, is het noodzakelijk te voorzien in een door Nederland te verlenen vermindering ter vermijding van dubbele belasting. Met letteronderdeel b van artikel 3 van het Wijzigingsprotocol wordt dit bewerkstelligd door in artikel 24, vierde lid, van het Verdrag een verwijzing op te nemen naar artikel 11, vierde lid, waarin de bronheffing van 5% op interest is opgenomen. Voor de goede orde zij er daarbij opgemerkt dat artikel 24, tweede lid, van het Verdrag al voorziet in een zodanige door Indonesië spiegelbeeldig te verlenen vermindering, zij het dat het praktische belang daarvan relatief is aangezien Nederland geen bronbelasting op interest kent (en er slechts in bijzondere gevallen sprake is van buitenlandse inkomsten- of vennootschapsbelastingplicht voor vanuit Nederland ontvangen interest).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een omissie in artikel 24, derde lid, van het Verdrag te herstellen. Ten onrechte was in dit artikellid geen verwijzing opgenomen naar artikel 16, derde lid, van het Verdrag, met betrekking tot de inkomsten uit werkzaamheden aan boord van een schip of vliegtuig in internationaal verkeer. Nederland past, zoals gebruikelijk, voor deze inkomsten de vrijstellingsmethode toe. Door in artikel 24, derde lid, van het Verdrag een verwijzing op te nemen naar artikel 16, derde lid, van het Verdrag, wordt dit nu uitdrukkelijk vastgelegd in het Verdrag.

II.4. Uitwisseling van informatie (artikel 4 en artikel 7 van het Wijzigingsprotocol)

Artikel 28 van het Verdrag biedt de Staten de mogelijkheid om, op verzoek, automatisch of spontaan, informatie uit te wisselen. Met artikel 4 van het Wijzigingsprotocol wordt dit artikel in lijn gebracht met het informatie-uitwisselingsartikel uit het OESO-modelverdrag volgens de tekstversie 2005. Met de recente toevoeging aan het tweede lid van artikel 26 OESO-modelverdrag dat de OESO op 17 juli 2012 heeft gepubliceerd kon tijdens de onderhandelingen geen rekening worden gehouden, omdat de onderhandelingen, zoals vermeld in paragraaf I.2, plaats vonden in de periode 2005 tot en met 2011. Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken bevat overigens wel deze OESO-conforme toevoeging. Zowel in Nederland als Indonesië is dit multilaterale verdrag van toepassing.

In het eerste lid wordt het bereik van de informatie-uitwisseling bepaald. Volgens de tweede volzin is de informatie-uitwisseling niet beperkt tot inwoners van de Staten en evenmin tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Het tweede lid regelt hoe de Staat die informatie ontvangt van de andere Staat met deze informatie dient om te gaan en ziet daarmee tevens op de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van de inlichtingen. Zoals het tweede lid bepaalt, dient informatie, verkregen van een Staat, alleen ter kennis te worden gebracht aan personen of autoriteiten die in de andere Staat betrokken zijn bij de in het tweede lid vermelde situaties.

In het derde lid wordt aangegeven onder welke omstandigheden een Staat geen informatie hoeft te verstrekken aan de andere Staat.

Het vierde lid brengt expliciet tot uitdrukking dat de aangezochte Staat de gevraagde informatie niet kan weigeren op grond van het feit dat het deze informatie niet nodig heeft voor de eigen belastingheffing.

Tot slot bepaalt het vijfde lid dat het enkele feit dat informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een andere financiële instelling of een zaakwaarnemer, of de informatie betrekking heeft op eigendomsverhoudingen, geen reden is voor de aangezochte Staat om de gevraagde informatie niet te verstrekken aan de verzoekende Staat.

Op verzoek van Nederland wordt (door middel van artikel 7 van het Wijzigingsprotocol) de informatie-uitwisseling uitdrukkelijk uitgebreid tot de Nederlandse inkomensgerelateerde regelingen (toeslagen), waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst6. Hierdoor mag voor de Nederlandse inkomensgerelateerde regelingen niet alleen de voor fiscale doeleinden verkregen informatie worden aangewend, maar mag ook rechtstreeks informatie worden opgevraagd voor de toepassing van deze inkomensgerelateerde regelingen, ook al is deze informatie niet relevant voor de belastingheffing.

II.5. Bijstand bij de invordering van belastingen (artikel 5 van het Wijzigingsprotocol)

Dit artikel voegt een nieuw artikel 28A inzake de bijstand bij invordering van belastingvorderingen toe aan het Verdrag. Dit artikel stemt in hoofdzaak overeen met artikel 27 van het OESO-modelverdrag, tekstversie 2010, met enkele geringe afwijkingen die voortvloeien uit het gepubliceerde Nederlandse fiscale verdragsbeleid.

Het eerste lid bevat de verplichting tot het verlenen van de bijstand. Net als het geval is bij de uitwisseling van informatie, is de bijstand bij invordering niet beperkt tot inwoners van de Staten en evenmin tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. In het eerste lid is in afwijking van het bepaalde in artikel 27 van het OESO-modelverdrag een drempel opgenomen van € 1.500. Dit betekent dat voor bedragen kleiner dan € 1.500 geen bijstand bij invordering wordt verleend. Deze drempel, die is opgenomen uit doelmatigheidsoverwegingen, stemt overeen met de drempel die is opgenomen in de EU-Invorderingsbijstandsrichtlijn7 en is in lijn met het destijds vigerende Nederlandse verdragsbeleid zoals ook is neergelegd in de NFV 2011.

Het tweede lid bepaalt wat voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een «belastingvordering». Het gaat om belastingvorderingen met betrekking tot alle soorten belastingen, met inbegrip van bijkomende kosten. Vorderingen die betrekking hebben op belastingen geheven op een wijze die in strijd is met het Verdrag zelf of met andere verdragen waarbij de Staten partij zijn, worden van de invorderingsbijstand uitgezonderd. Bijkomende kosten die onder de invorderingsbijstand vallen, zijn: interest, bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen.

Het derde lid bepaalt voorts dat de bijstandverplichting geldt voor belastingvorderingen die in rechte invorderbaar zijn in de verzoekende Staat en die – in beginsel – niet meer worden bestreden. Anders evenwel dan het OESO-modelverdrag maakt het onderhavige derde lid, gebaseerd op de in onderdeel 2.16.2 van de NFV 2011 neergelegde uitgangspunten, onderscheid tussen belastingvorderingen verschuldigd door een inwoner van de verzoekende Staat en een niet-inwoner van die Staat. In geval van een inwoner kan een verzoek om bijstand worden gedaan wanneer de belastingvordering niet meer wordt bestreden. Voor een verzoek ten aanzien van een niet-inwoner zijn de voorwaarden voor het doen van een verzoek strenger. Het is niet voldoende dat de belastingvordering niet meer wordt bestreden maar er mogen ook geen mogelijkheden meer zijn om de belastingvordering te bestrijden.

Het vierde lid ziet op het nemen van conservatoire maatregelen. De aangezochte Staat dient voor de invordering van een buitenlandse belastingschuld dezelfde conservatoire maatregelen te nemen die deze Staat zou nemen voor de invordering van een binnenlandse schuld. De aangezochte Staat zal reeds ingaan op een verzoek om conservatoire maatregelen te nemen, ook al is de belastingschuld nog niet invorderbaar of nog vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het vijfde lid bevat twee voorbehouden op het in het derde en vierde lid neergelegde verzoek voor de aangezochte Staat om de buitenlandse belastingschuld in te vorderen als ware het een binnenlandse belastingschuld. Ten eerste gelden de nationale regels met betrekking tot verjaring van de invordering van belastingschulden niet voor buitenlandse belastingvorderingen. Ten tweede is bepaald dat aan buitenlandse belastingvorderingen geen voorrang wordt verleend. Op verzoek van Nederland is aan het vijfde lid toegevoegd dat invordering niet kan worden geëffectueerd door middel van inhechtenisneming, tenzij de bevoegde autoriteiten anders overeenkomen.

Ingevolge het zesde lid kunnen procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verzoekende Staat niet voor een rechterlijke instantie of administratiefrechtelijk lichaam van een aangezochte Staat worden gebracht.

Uit het zevende lid volgt dat wanneer niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor het doen van een verzoek tot invordering, bijvoorbeeld omdat een vordering niet langer invorderbaar is in de verzoekende Staat, de verzoekende Staat de aangezochte Staat onverwijld op de hoogte dient te brengen van deze gewijzigde omstandigheden.

In het achtste lid is een aantal beperkingen opgenomen van de verplichting van de aangezochte Staat om aan een bijstandsverzoek van de verzoekende Staat te voldoen.

II.6. Toepassing van het OESO-commentaar (artikel 6 van het Wijzigingsprotocol)

Op verzoek van Nederland is een nieuw artikel «Algemeen» aan het Protocol bij het Verdrag toegevoegd. Dit artikel betreft de toepasbaarheid van het commentaar bij het OESO-modelverdrag bij de interpretatie van de bepalingen van het Verdrag. Hoewel Indonesië geen lid is van de OESO, maar wel een «key partner» daarvan, is Indonesië het met Nederland eens dat voor de interpretatie van de bepalingen van het Verdrag het commentaar bij het OESO-modelverdrag van grote betekenis is en dat dit commentaar dynamisch dient te worden toegepast. In het nieuwe artikel «Algemeen» van het Protocol is daarom als uitgangspunt nadrukkelijk vastgelegd dat beide Staten zich eraan verbinden dat alle bepalingen van dit Verdrag die gelijk of in wezen gelijksoortig zijn aan de bepalingen van het OESO-modelverdrag worden geïnterpreteerd overeenkomstig het OESO-commentaar daarop op het moment van de toepassing van het Verdrag. Uitzondering hierop vormen eventuele voorbehouden, opmerkingen of standpunten bij of ten aanzien van het OESO-modelverdrag of het commentaar daarbij van één of beide Staten. Het voorgaande wordt in de laatste zin van de toegevoegde bepaling nog eens benadrukt voor de interpretatie van het begrip «uiteindelijk gerechtigde».

II.7. Verzoek om teruggaaf en geen onderlinge overeenstemming vereist over de wijze van toepassing van de artikelen 10, 11 en 12 (artikel 8 van het Wijzigingsprotocol)

Met artikel 8 van het Wijzigingsprotocol wordt artikel VIII van het Protocol bij het Verdrag gewijzigd. Het eerste lid van artikel 8 handhaaft de oorspronkelijke tekst van artikel VIII waarin de gebruikelijke termijn is opgenomen waarbinnen een teveel aan ingehouden bronbelasting ingevolge artikel 10, 11 en 12 kan worden teruggevraagd.

Nieuw is het tweede lid van artikel VIII van het Protocol bij het Verdrag. Het tweede lid bepaalt dat de bevoegde autoriteiten van de Staten uitvoeringsvoorschriften kunnen vaststellen, maar onderlinge overeenstemming over de wijze van toepassing van de artikelen 10, 11 en 12 is niet vereist voor de toepassing van deze artikelen. Dit lid is opgenomen op verzoek van Indonesië, omdat zonder een dergelijke bepaling in Indonesië geen uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 10, 11 en 12 van het Verdrag als er geen uitvoeringsregeling tussen de bevoegde autoriteiten is overeengekomen. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen aangegeven dat, wat Nederland betreft, de Universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften inzake belastingverdragen van toepassing zijn.8

II.8. Inwerkingtreding (artikel 10 van het Wijzigingsprotocol)

Het Wijzigingsprotocol treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de onderscheidenlijke regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun Staten vereiste (grond)wettelijke vereiste formaliteiten zijn vervuld. De bepalingen vinden vervolgens toepassing op bedragen die zijn betaald of betaalbaar gesteld op of na de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 25 087, nr. 7.

X Noot
2

Uiteraard kunnen er wel eenzijdige uitvoeringsregelingen zijn voor de praktische uitvoering van het Verdrag.

X Noot
3

Kamerstuk 25 087, nr. 60.

X Noot
5

Kamerstuk 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

X Noot
6

Zoals omschreven in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Stb. 2005, nr. 344).

X Noot
7

Richtlijn 2010/24/EU van 16 maart 2010 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen, (PbEU 2010, L 84).

X Noot
8

Momenteel de Universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2015 inzake belastingverdragen, uitgezonderd het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, en de Belastingregeling Nederland Curaçao, (Stcrt. 2015, nr. 43413).

Naar boven