Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In het in artikel I, onder C, voorgestelde artikel 13c wordt in de laatste zin van
het eerste lid, na «artikel 13b» ingevoegd: , eerste lid,.
2
In het in artikel I, onder E, voorgestelde artikel 16c, vijfde lid, wordt «vijf jaren»
vervangen door: twee jaren.
3
Het in artikel I, onder K, voorgestelde artikel 64g vervalt.
4
Artikel IV komt te luiden:
ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor
groepen personen met een pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste
of tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, verschillend kan worden vastgesteld.
Toelichting
Onderdeel 1.
Dit betreft herstel van een technische omissie.
Onderdeel 2.
De AOW-uitkering kan maximaal twee jaar eerder worden aangevraagd in plaats van vijf
jaar ten opzichte van de spilleeftijd. De reden is dat dit het budgettair effect en
de overheidsfinanciën ten goede komt. Het nieuwe budgettaire overzicht en een doorrekening
van het CPB dat hierbij hoort, volgt nog separaat.
Onderdelen 3 en 4.
Het eerder in artikel 64g voorgestelde invoeringspad wordt aangepast. Dat houdt deels
verband met de in artikel 16c voorgestelde kortere periode waarover de uitkering kan
worden vervroegd. Daarnaast dient de Sociale Verzekeringsbank voldoende voorbereidingstijd
te hebben om de uitvoering ter hand te nemen. Echter, dan nog zal de SVB niet op de
eerste dagen na inwerkingtreding een grote toevloed van aanvragen kunnen verwerken.
Dat betekent dat naast het bepalen van de eerste datum van inwerkingtreding, ook wordt
geregeld dat de mogelijkheid om het verzoek te doen om het ouderdomspensioen geheel
of gedeeltelijk eerder te laten ingaan dan de pensioengerechtigde leeftijd gefaseerd
per geboortecohort wordt ingevoerd.
Deze twee overwegingen brengen mee dat de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel,
zoals neergelegd in artikel IV, wordt aangepast.
Klein