34 378 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 april 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel A, komt onderdeel 2 te luiden:

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Instemming is eveneens niet vereist voor zover ter zake van een aangelegenheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, sprake is van verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

2

In artikel I, onderdeel A, komt onderdeel 3 te luiden:

3. Het zevende lid komt te luiden:

7. Onder regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede verstaan regelingen opgenomen in een

uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een uitvoeringsreglement als bedoeld in onderdeel b van de definitie van uitvoeringsreglement in artikel 1 van de Pensioenwet, die van invloed zijn op de pensioenovereenkomst waaronder in ieder geval worden begrepen: regelingen over de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld, de maatstaven voor en de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt en de keuze voor onderbrenging bij een bepaalde pensioenuitvoerder, pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet.

3

In artikel I, onderdeel A, vervalt onderdeel 4.

4

In artikel I, onderdeel B wordt in artikel 31f «uitvoeringsovereenkomst of een uitvoeringsreglement als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet» vervangen door: uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een uitvoeringsreglement als bedoeld in onderdeel b van de definitie van uitvoeringsreglement in artikel 1 van de Pensioenwet.

Toelichting

Onderdeel 1

In dit onderdeel wordt de toevoeging aan artikel 27, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) redactioneel aangepast. Uitgangspunt blijft dat er geen instemming vereist is voor aangelegenheden waarbij de ondernemer geen zeggenschap heeft en waarbij derhalve geen sprake kan zijn van een voorgenomen besluit van de ondernemer. Dit wordt in het derde lid expliciet gemaakt voor de situatie dat sprake is van verplichte deelneming aan een bedrijfstakpensioenfonds. Voor de ondernemer wiens werknemers verplicht deelnemen aan een (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds (op grond van verplichtstelling of wet) is de keuze voor het bedrijfstakpensioenfonds niet instemmingsplichtig, voor de ondernemer die zich vrijwillig wil aansluiten wel. Ook de latere intrekking van een vrijwillige aansluiting is instemmingsplichtig, aangezien die op basis van een besluit van de ondernemer geschiedt. Indien een ondernemer vanwege zijn gebondenheid als werkgever aan een cao, de uitvoering moet onderbrenging bij een (vrijwillig) bedrijfstakpensioenfonds is eveneens geen instemming vereist, maar dan op grond van het huidige derde lid.

Voor wijziging van de pensioenregeling geldt in beginsel hetzelfde. Er is geen instemmingsrecht indien de ondernemer geen mogelijkheden heeft om zelfstandig de regeling te wijzigen. Er kan in dat geval immers geen sprake zijn van een voorgenomen besluit van de ondernemer. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de regeling onder de verplichtstelling valt of in een cao is opgenomen. Is er in een situatie van vrijwillige aansluiting nog steeds invloed op onderdelen van de regeling, bijvoorbeeld ten aanzien van het opbouwpercentage, de franchise, dan is er wel instemmingsrecht voor zover er sprake is van een voorgenomen besluit van de ondernemer tot wijziging van die elementen.

Onderdeel 2 en 4

Artikel 27, zevende lid, van de WOR wordt op een aantal punten gewijzigd.

Ten eerste wordt het uitvoeringsreglement beperkt tot het uitvoeringsreglement dat door de pensioenuitvoerder wordt opgesteld voor de uitvoering van pensioenovereenkomsten voor zijn eigen personeel. Een uitvoeringsreglement wordt verder opgesteld bij bedrijfstakpensioenfondsen indien de ondernemer verplicht deelneemt (op grond van verplichtstelling, wet of gebondenheid aan de cao) en in de situatie dat de werkgever ontbreekt. In deze situaties is er geen beslissingsruimte voor de ondernemer of er is geen ondernemer en zal er dus ook geen sprake kunnen zijn van een instemmingsrecht en is het niet nodig hiervoor een regeling te treffen. Ook bij de informatieverplichting in artikel 31f van de WOR wordt het uitvoeringsreglement beperkt tot het uitvoeringsreglement dat door de pensioenuitvoerder wordt opgesteld voor de uitvoering van pensioenovereenkomsten voor zijn eigen personeel.

Verder wordt in artikel 27, zevende lid, van de WOR het woord «direct» geschrapt omdat dit adjectief tot verwarring kan leiden. Instemming kan dus vereist zijn voor alle aangelegenheden in de uitvoeringsovereenkomst of uitvoeringsreglement die invloed hebben op de arbeidsvoorwaarde pensioen.

Tenslotte wordt de keuze van de ondernemer voor onderbrenging bij een bepaalde uitvoerder toegevoegd aan de (niet limitatieve) opsomming van onderwerpen opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst die van invloed zijn op de pensioenovereenkomst. Daarbij gaat het om de keuze voor een specifieke uitvoerder waarbij op grond van artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet de pensioenovereenkomst kan worden ondergebracht. Dan kan het gaan om een pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet (dus een pensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar met zetel in Nederland), een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland.

Onderdeel 3

In dit onderdeel wordt geregeld dat het voorgestelde achtste lid van artikel 27 van de WOR vervalt. Zoals bij het tweede onderdeel is aangegeven valt de keuze voor een uitvoerder onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad. Het voorgestelde achtste lid dat een instemmingsrecht regelde voor onderbrenging bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland kan daardoor vervallen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven