34 362 Rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2016

Tijdens het debat met uw Kamer van 16 december 2015 inzake het rapport van de Commissie Oosting verzocht het lid Pechthold (D66) mij na te gaan of met het overboeken van het bedrag van de ontnemingsschikking sprake is geweest van witwassen en daarmee ook onder de wetgeving van voor 2001 een strafbaar feit is gepleegd, te bezien of het opnemen van de passage over de Belastingdienst in de schikkingsovereenkomst alsnog strafbaar is, te bezien of er reden is om volgens artikel 69 Algemene inzake wetrijksbelastingen (Awr) alsnog aangifte te doen en voorts te bezien of er iets van het belastinggeld kan worden teruggekregen.(Handelingen II 2015/16, nr. 38, item 12, blz. 17) Voorts verzocht het lid Pechtold (D66) mij mijn ambtsgenoot van BZK te vragen om de Kamer nader te informeren over de wijze waarop bij het openbaar maken van stukken omgegaan wordt met de «persoonlijke beleidsopvatting» van ambtenaren. Met onderhavige brief doe ik deze toezeggingen gestand.

In het onderzoek van de Commissie Oosting is de vraag aan de orde geweest of door de in de schikkingsovereenkomst gekozen constructie – waarbij het Openbaar Ministerie geldbedragen van Luxemburgse bankrekeningen naar een Nederlandse bankrekening heeft doorgeleid – sprake is geweest van witwassen.1 De Commissie merkt hierover onder meer op dat de strafbaarstelling van witwassen op 14 december 2001 in werking is getreden terwijl op die datum de schikkingsovereenkomst reeds was afgewikkeld. In de periode voorafgaand aan 14 december 2001 werd, zoals ook de Commissie toelicht, bij de bestrijding van witwasgedragingen gebruik gemaakt van de strafbaarstelling van heling. Schuldig aan heling is onder andere hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed wist dan wel had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Voor heling is derhalve vereist, zoals de Commissie in haar rapport opmerkt, dat sprake is van «een door misdrijf verkregen goed». De Commissie heeft er in dat verband op gewezen dat waar het gaat om de herkomst van de in de schikking betrokken Luxemburgse bankrekeningen, die herkomst niet door een rechter is beoordeeld. Doordat de ontnemingsprocedure niet meer ter zitting is aangebracht voor nadere inhoudelijke behandeling, heeft de strafrechter geen oordeel uitgesproken over de herkomst van deze bedragen. Ik sluit me aan bij deze bevindingen van de Commissie en merk daarbij voorts op dat de Commissie in haar rapport in algemene zin heeft aangegeven dat zij geen aanwijzingen heeft voor niet-verjaarde strafbare feiten.2

De geheimhoudingsclausule hield onder meer in dat partijen zich jegens elkaar verplichtten om uiterste inspanningen te doen om volstrekte geheimhouding over deze schikking te betrachten en in dat verband geen mededelingen aan derden, waaronder de Belastingdienst, te doen. Ten aanzien van de in de schikkingsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsclausule wil ik nogmaals onderstrepen dat ik met de Commissie van oordeel ben dat er geen enkele rechtvaardiging was om de Belastingdienst niet te betrekken bij de afwikkeling van de ontnemingsschikking. Te meer omdat het College van procureurs-generaal daartoe expliciet opdracht gaf.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij een eerdere gelegenheid aangegeven dat er geen gegevens zijn aangetroffen bij de Belastingdienst over Cees H. over de bewuste periode.3 Bij gebrek aan gegevens kan niet meer worden vastgesteld of aan Cees H. in 2001 belastingaanslagen hadden kunnen worden opgelegd, laat staan of er door het opnemen van de passage over de Belastingdienst in de schikkingsovereenkomst strafbare feiten zijn gepleegd.4 Het aspect van de strafrechtelijke verjaring doet daarmee niet ter zake. Voorts is gezien het voorgaande het «terugkrijgen van belastinggeld» evenmin aan de orde.

Voor wat betreft de wijze waarop bij het openbaar maken van stukken omgegaan wordt met de «persoonlijke beleidsopvatting» van ambtenaren kan ik opmerken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een actualisering in voorbereiding heeft van de notitie uit 2002 over artikel 68 Grondwet. Daarin zal ook uitdrukkelijk aandacht worden besteed aan het verstrekken van informatie aan de Kamer over persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad én aan het verband met de Wet openbaarheid bestuur. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties streeft ernaar, zoals reeds door mij aangegeven in het debat in januari over prof. Maat, om de notitie voor de zomer aan uw Kamer aan te bieden.

Met deze brief meen ik te hebben voldaan aan mijn toezeggingen aan de heer Pechtold (D66) zoals gedaan tijdens het debat met uw Kamer van 16 december 2015 inzake het rapport van de Commissie Oosting.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Het rapport van de onderzoekscommissie ontnemingsschikking, p. 265 e.v.

X Noot
2

Het rapport van de onderzoekscommissie ontnemingsschikking, p. 103.

X Noot
3

(Handelingen II 2013/14, nr. 63, item 10, blz. 28 e.v.)

X Noot
4

Zie ook het rapport van de onderzoekscommissie ontnemingsschikking, p. 268 t/m 270, bijlage bij Kamerstuk 34 362, nr.

Naar boven