34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet

Nr. 55 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2017

Op 24 januari 2017 heb ik Kamervragen van het lid Karabulut (SP) en het lid Voortman (GL) beantwoord. Het betreffen de antwoorden op de volgende Kamervragen.

  • Van het lid Karabulut (SP) over «de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake ongehuwd samenwonenden, waarvan de één voor de ander zorgt, niet zonder meer mogen worden beschouwd als stel en de uitkering niet zonder meer mag worden gekort (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1026)».

  • Van het lid Voortman (GL) «over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 december jongstleden over een zorgbehoevende bijstandsgerechtigde die samenwoont met haar zorgverlener (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1025)».

In de beantwoording van de Kamervragen heb ik aangegeven welke gevolgen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 6 december 2016 voor de uitvoering van de Participatiewet door gemeenten heeft, namelijk dat de gemeenten gehouden zijn om in voorkomende individuele gevallen rekening te houden met de genoemde CRvB uitspraak en voorts dat de Participatiewet aanpassing behoeft. Omdat uit nieuwe informatie is gebleken dat de betrokken gemeente tegen de uitspraak van de CRvB beroep in cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (HR), behoeven de gegeven antwoorden op bovengenoemde Kamervragen een correctie.

In verband met het cassatieberoep bij de HR is de genoemde uitspraak van de CRvB opgeschort totdat de HR hierop een beslissing heeft genomen. Een en ander betekent dat de gemeenten – in tegenstelling tot mijn eerdere antwoorden op genoemde Kamervragen – gehouden blijven uitvoering te geven aan de huidige wettelijke regeling en dus alléén tweedegraads bloedverwanten die een gezamenlijke huishouding voeren én voldoen aan het criterium van «zorgbehoefte» uit te zonderen van de gehuwden norm. Volgens de eerdere beantwoording van de Kamervragen zou de uitzondering namelijk ook op alle andere ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren én voldoen aan het criterium van «zorgbehoefte» van toepassing worden.

Ik zal in de eerstkomende verzamelbrief de gemeenten informeren dat zij in afwachting van de beslissing in het cassatieberoep door de Hoge Raad, gehouden zijn uitvoering te geven aan de huidige wettelijke regeling inzake samenwonende tweedegraads bloedverwanten die een gezamenlijke huishouding voeren én voldoen aan het criterium van «zorgbehoefte».

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven