Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2016
Naar aanleiding van een recent interview van de heer Van Straalen waarin hij zich
kritisch heeft uitgelaten over de Wet werk en zekerheid (Wwz) heeft het lid Pieter
Heerma gevraagd om een debat en om het voorafgaand daaraan ontvangen van een brief
met een reactie op de uitspraken van de heer Van Straalen (Handelingen II 2015/16,
nr. 58, Regeling van werkzaamheden). De heer Van Weyenberg heeft verzocht in deze
brief ook antwoord te geven op de vraag of, gelet op het feit dat een van de ondertekenaars
van het sociaal akkoord zich kritisch heeft uitgelaten over de genoemde wet, daarmee
het sociaal akkoord niet langer geldig is.
Om met het laatste te beginnen, dat is niet het geval. In hetzelfde interview en in
latere uitspraken heeft de heer Van Straalen zich volledig geschaard achter de doelstellingen
van het sociaal akkoord, als ook de beoogde doelen van de Wwz, waaronder het bevorderen
van het aangaan van bestendige arbeidsrelaties. Net als ik acht hij die zowel in het
belang van werknemers als van werkgevers. Wel ziet hij een aantal knelpunten bij de
uitwerking van de wet die een belemmering kunnen zijn om de beoogde doelen te realiseren.
Hoewel ik zijn conclusie niet op voorhand deel, en het wat mij betreft echt nog te
vroeg is om een oordeel te vellen over de uitwerking van de Wwz, heb ik uiteraard
wel aandacht voor de zorgen die hij heeft geuit. Het MKB is een belangrijke banenmotor
en alleen al om die reden neem ik de uitlatingen van de heer Van Straalen, en zijn
zorgen, zeer serieus.
Vorige week heb ik dan ook uitgebreid met hem en met de heer Heerts gesproken. In
dat gesprek heeft hij bevestigd dat zijn handtekening onder het sociaal akkoord blijft
staan. In het gesprek bleek ook dat wij nog steeds de uitgangspunten van de wet delen:
bescherming tegen willekeur en zorgen voor meer zekerheid.
Ik heb aangegeven dat ik open sta voor een gesprek over verbeteringen van de wet als
het de doelstellingen dient. We hebben afgesproken dat de heer Van Straalen zijn verbeterpunten
inbrengt in de Stichting van de Arbeid en dat werkgevers en werknemers daarna met
mij in gesprek gaan over eventuele verbeteringen van de wet. Ik ga ervan uit dat die
gesprekken ruim voor de zomer zijn afgerond en zal uw Kamer over het resultaat hiervan
berichten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om uw Kamer ook te informeren over de eerste bevindingen
van de verkenner seizoenarbeid, de heer De Waal. In zijn tussenrapportage van 7 maart
jl. – die als bijlage bij deze brief is gevoegd1 – geeft de heer De Waal aan dat in de gesprekken die hij met sectoren heeft gevoerd
in een beperkt aantal gevallen de cao-besprekingen al bleken te lopen. In de meeste gevallen was het gesprek tussen sociale partners
echter nog niet echt op gang gekomen en in een enkel geval lag het onderhandelingsproces
om andere redenen al enige tijd stil.
De heer De Waal geeft in zijn brief aan dat hij in alle gesprekken heeft aangedrongen
op het starten of hervatten van gesprekken tussen cao-partijen, waarbij hij steeds
heeft aangeboden daarbij behulpzaam te zijn. De heer De Waal is van mening dat het,
net als het geval is in de land- en tuinbouw, ook in andere sectoren mogelijk moet
zijn om in vergelijkbaar constructief cao-overleg tot oplossingen voor de seizoensproblematiek
binnen de Wwz te komen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher