Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2020
Op 1 oktober 2019 heeft uw Kamer de moties van de leden Wiersma c.s. (Kamerstuk 34 349, nr. 26) en van der Molen c.s. (Kamerstuk 34 349, nr. 21) aangenomen en heeft u gevraagd om te berichten over de uitvoering van deze moties
(Handelingen II 2019/20, nr. 7, item 20). Vanwege de inhoudelijke samenhang wordt ook motie van het lid Van Aalst (Kamerstuk
35 300 XII, nr. 51) meegenomen. Mede namens de ministers van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat stuur
ik u deze brief.
De moties verzoeken het kabinet om:
-
– Kamerstuk 34 349, nr. 26: met de uitvoerende sectoren uit te werken hoe binnen de al bestaande taken en bevoegdheden,
zoals door de uitvoerende sectoren zelf vastgelegd in gebruikersovereenkomsten en
huisregels, het aanspreken op en handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding
door alle instellingen waarop het verbod van toepassing is kan worden verzekerd;
-
– Kamerstuk 34 349, nr. 21: in overleg met de vervoerbedrijven te onderzoeken of bij overtreding van het GBK
verbod de toegang tot het OV geweigerd kan worden en de Kamer zo nodig voorstellen
voor te leggen voor aanpassing van het Besluit personenvervoer 2000.
-
– Kamerstuk 35 300 XII, nr. 51: in overleg te treden met de ov-bedrijven om tot een betere naleving van het boerkaverbod
te komen
De motie-Wiersma c.s.
De wet is sinds 1 augustus 2019 van kracht. Ook vanaf de inwerkingtreding staan verschillende
departementen in doorlopend contact met de sectoren en koepels bij de overheid, de
zorg, het openbaar vervoer. In de contacten over de ervaringen met de wet wordt steeds
gevraagd naar eventuele verdere behoefte van de sectoren en koepels rondom de implementatie
van de wet. Hiermee houdt het kabinet zicht op ontstane praktijksituaties en opgedane
kennis met betrekking tot de naleving en de handhaving. Indien de praktijk dat vergt,
zijn en worden deze overleggen benut voor het maken van nadere (werk)afspraken, dit
is bijvoorbeeld gebeurd tussen de OV-sector en de politie. Het kabinet ziet en begrijpt
uw zorgen over een aantal van deze praktijksituaties. De inzet van het kabinet is
om deze zorgen weg te nemen.
Gelet hierop bestaat uitvoering van de motie-Wiersma c.s. dan ook mede uit het blijven
voeren van dit overleg waarin uw opmerkingen over de praktijksituaties worden meegenomen.
De recente praktijkervaringen zijn en worden betrokken bij het gesprek over hoe de
nieuwe norm, die de wet stelt, zijn vertaling vindt in de bedrijfsprocessen van de
betrokken instellingen, waarbij de vertaling van de norm op het proces en de praktijksituatie
in de instelling zijn toegesneden. Het toerusten en ondersteunen van de medewerkers
die mensen op het verbod aanspreken is daarbij ook van belang. Een aantal instellingen
heeft aangegeven hiervoor de gesprekshandleidingen te gebruiken en/of dit mee te nemen
in (bestaande) trainingen. De in de motie aangegeven verwachting en uitwerking heeft
het kabinet in het reguliere contact met de sectoren en koepels gewezen, bijvoorbeeld
in het overleg tussen de OV-sector, politie, IenW, BZK en JenV dit najaar en in het
Strategisch Beraad Veiligheid tussen gemeenten, VNG, BZK en JenV. Ook bij het doorlopende
contact met de sectoren en koepels bij de overheid, de zorg en het onderwijs wordt
gevraagd naar eventuele verdere behoefte van de sectoren en koepels rondom de implementatie
van de wet.
De moties-Van der Molen c.s. en Van Aalst
De motie van het lid Van der Molen c.s. en de motie van het lid Van Aalst adresseren
specifiek de situatie in het openbaar vervoer. De ministeries van IenW, BZK en JenV
zullen in overleg met vervoerders en politie onderzoeken of er maatregelen zijn, zoals
genoemd in de motie met Kamerstuk 34 349, nr. 21, die het OV-personeel kunnen helpen bij het naleven de wet, inclusief de mogelijk
gewenste of ongewenste gevolgen hiervan. Daarbij wordt uitgegaan van de algemene werkwijzen
in het openbaar vervoer en de afspraken over de sociale veiligheid en handhaving in het openbaar vervoer. In verband met de zorgvuldigheid en het overleg met
vervoerbedrijven en politie vraagt dit enige tijd en daarna wordt u nader over de
uitkomst geïnformeerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops