Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2020
In zijn laatste vijfjaarlijkse evaluatie van de gelijkebehandelingswetgeving heeft
het College voor de rechten van de mens (het College) zijn zorg uitgesproken over
het feit dat de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland.
In de kabinetsreactie op (onder meer) deze evaluatie van 5 september 2018 heeft de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigd dat de aanbeveling
daaromtrent van het College wordt opgevolgd. Dat houdt in dat een verkenning zal worden
uitgevoerd naar de vraag wat er voor nodig is om de gelijkebehandelingswetgeving en
hoofdstuk 2 van de Wet College voor de Rechten van de Mens (gefaseerd) van toepassing
te verklaren voor de Caribische openbare lichamen.1
Tijdens het Algemeen Overleg over de aanpak van discriminatie van 14 februari 2019
is in antwoord op een vraag van het lid Özütok (GroenLinks) toegezegd dat deze verkenning
eind 2019 aan uw Kamer zou worden toegezonden (Kamerstuk 30 950, nr. 162). De verkenning is echter nog niet gereed.
In het voorjaar van 2019 is een aanvang gemaakt met de verkenning. Deze bestaat uit
twee delen: een bureau-onderzoek naar beschikbare schriftelijke informatie en gesprekken
met relevante spelers.
Het bureau-onderzoek naar een aantal voorvragen is in oktober 2019 opgeleverd door
de Universiteit van Curaçao. De gedachte achter het bureau-onderzoek was dat dit een
beeld zou opleveren van uit openbare bronnen beschikbare informatie over onder meer
de vorm en de frequentie waarin discriminatie voorkomt op de verschillende eilanden,
eventuele vergelijkbare wetgeving in de andere landen van het Koninkrijk en de wettelijke
inrichting van toezichthouders in Caribisch Nederland. De informatie uit het vooronderzoek
dient als basis voor gesprekken met relevante organisaties en personen in Caribisch
en Europees Nederland. Over de aard en omvang van discriminatie op de eilanden zijn
geen gegevens uit openbare bronnen beschikbaar. Die informatie zal nu vooral worden
opgehaald uit de gesprekken met relevante organisaties en personen. Dit zijn onder
meer de betrokken departementen, de Caribische openbare lichamen, gedeputeerden op
de verschillende eilanden, vakbonden, maatschappelijke organisaties en welzijnsinstellingen,
het College voor de rechten van de mens en toezichthouders die actief zijn op de eilanden.
Met de gesprekken is in november 2019 een start gemaakt.
De gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit zes wetten, enkele bepalingen in het Burgerlijk
Wetboek en de Ambtenarenwet en twee besluiten. Onderwerp van de gesprekken zal ook
zijn of deze wetten allemaal één op één van toepassing kunnen worden verklaard of
dat fasering en mogelijk ook aanpassing aan de Caribische situatie noodzakelijk is.
Deze vraag zal samen met de eilanden moeten worden beantwoord en mede worden bezien
in het licht van de bestaande voorzieningen op de eilanden en alle gerelateerde (wetgevings)trajecten
die momenteel al lopen of op korte termijn zullen gaan lopen in Caribisch Nederland.
Daartoe wordt een inventarisatie gemaakt van alle gerelateerde (wetgevings)trajecten,
zoals de invoering van de Arbowetgeving, de regelgeving omtrent zwangerschapsverlof
of de inrichting van een meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook
zal worden bezien hoe dit traject en andere trajecten elkaar kunnen versterken.
In de gesprekken zal daarnaast ook in kaart worden gebracht hoe voorlichting en bewustwording
over het recht op gelijke behandeling en de wetgeving het best kan worden georganiseerd;
hoe kan worden gewaarborgd dat slachtoffers van discriminatie advies en bijstand kunnen
krijgen en hoe een klachtenprocedure zou moeten worden ingericht.
De verwachting is dat na afronding van de gesprekken en na de beantwoording van de
relevante vragen, zo nodig door middel van verdiepend onderzoek, een concrete aanpak
kan worden geschetst voor de invoering van deze wetgeving. Het streven is om die aanpak
in het najaar van 2020 aan uw Kamer te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops