34 326 Initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk: Op naar de nieuwe universiteit: voorstellen voor hoogwaardig en democratisch onderwijs en onderzoek

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

Inleiding

Een paar honderd studenten bezetten op 25 februari 2015 het Maagdenhuis in Amsterdam. Zij verenigen zich onder de naam «De Nieuwe Universiteit» en strijden voor meer inspraak en democratie in het onderwijs. De lokale omroep AT5 zendt een livestream uit van de bezetting: het worden legendarische beelden van studenten die democratisch hun besluiten nemen.

Met name de rol van (oud-)bestuursvoorzitter Louise Gunning is ontluisterend. Ze eist dat de studenten onmiddellijk «haar gebouw» verlaten. Het zou pas weken later gebeuren, op 11 april.

De bezetting werkt als een wake-up-call voor het universitair onderwijs in binnen- en buitenland. Wat in eerste instantie nog een lokaal conflict leek over bezuinigingen op de faculteit Geesteswetenschappen, werd al snel een universiteitsbrede beweging van studenten, docenten, hoogleraren en sympathisanten. Het protest dat begon op de Universiteit van Amsterdam (UvA) staat volgens de indiener voor een breed gedeeld onbehagen over het gebrek aan democratie in het onderwijs. Bestuurders zijn oppermachtig; studenten en docenten hebben het nakijken. Het kabinetsbeleid is teveel gebaseerd op rendementsdenken, waardoor scholen en universiteiten te zeer op prestaties en diploma’s worden afgerekend in plaats van op kwaliteit. De protesten maken volgens de indiener duidelijk dat velen willen afrekenen met deze cultuur.

Volgens de indiener zal het meer moeten gaan om kritische vorming en verdieping. De indiener ziet de universiteit niet als bedrijf, maar als broedplaats voor kritische studenten en onderzoekers. De wetenschap moet autonome beslissingen kunnen nemen over wat wordt onderzocht en onderwezen.

Al snel volgen enkele successen van de bezetters (of beter: bevrijders) van het Maagdenhuis. Wat na jarenlang praten en onderhandelen niet lukte, slaagt nu binnen enkele weken. Zo komt begin april een gezamenlijke verklaring naar buiten van bestuurders en de protesterende studenten en medewerkers. Twee commissies gaan zich buigen over de financiële situatie

van de UvA en haar toekomstige organisatiestructuur. Dat vertrek is onvermijdelijk geworden na alle protesten.

Het opstappen van Gunning mag volgens de indiener echter niet symbolisch zijn. Het gaat om ander beleid: meer inspraak en minder doorgeslagen rendementsdenken. Het nieuwe bestuur moet binding hebben met studenten en docenten, want dat is onvoldoende. Het zou goed zijn als de UvA aan de slag gaat met een democratisch gekozen opvolger. Daarnaast moeten er volgens de indiener politieke maatregelen worden genomen. Want universiteiten opereren binnen de kaders van de wet.

Historie

De redenen voor de bezetting in 2015 lijken sterk op de eisen van Maagdenhuisbezetters in 1969. Ook toen ging het om meer inspraak en democratie. Gevolg van het studentenprotest toen was dat studenten en medewerkers medebestuur kregen. Het kwam erop neer dat studenten en medewerkers gezamenlijk een beslissende stem kregen in het universiteitsbestuur. Het college van bestuur had sindsdien voor beslissingen goedkeuring nodig van de universiteitsraad. Die machtsverhouding is vergelijkbaar met die tussen regering en Tweede Kamer. In 1972 werd de democratisering wettelijk vastgelegd in de Wet op het Universitaire Bestuur (WUB).

Aangemoedigd door het neoliberale tij dat onder Thatcher en Reagan terrein won, worden de verworvenheden van de studentenraden vanaf de jaren tachtig stapje voor stapje worden teruggedraaid. Marktwerking, deregulering en verzelfstandiging doen hun intrede. Toenmalig Minister Jo Ritzen (PvdA) aan een «slagvaardiger bestuur» te willen en «modernisering» ervan. Ritzen wil af van het medebestuur. Universiteiten zijn volgens de oud-minister «onbestuurbaar» geworden.1 Zijn «modernisering» houdt in dat de macht uit handen van hoogleraren wordt overgedragen aan colleges van bestuur. Managers en professionele bestuurders krijgen de macht. De echte professionals (de docenten) en studenten houden slechts marginale invloed over. Het toezicht op bestuurders wordt – net als in het bedrijfsleven – overgeheveld naar raden van toezicht, die een paar keer per jaar vergaderen met de bestuurders. De medezeggenschap wordt grotendeels beperkt tot een adviesrecht. Deze wet (Wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie, MUB) wordt in 1997 door het parlement goedgekeurd.

Net als elders in de publieke sector, waar de overheid «op afstand» kwam te staan, gingen managers zich steeds meer gedragen als CEO’s van grote bedrijven. Bedrijfsmatig denken en managementconcepten domineren sindsdien. Bestuurders introduceren bedrijfsmatige concepten op de universiteit, die in de industrie waren ontwikkeld voor technische procesverbetering. Het zijn concepten die wezensvreemd zijn aan de universiteit, waar het gaat om het «menselijke kapitaal», kritische reflectie en het waarborgen van het primaire proces van onderwijs en wetenschap. Veel van de bestuurders hangen juist sterk aan de kwantitatieve processen, niet in de laatste plaats omdat ze zelf weinig hebben met het primaire proces: «Een invloedrijk deel van de moderne universiteitsbestuurders heeft nooit college gegeven, in een laboratorium gewerkt, een Spinozapremie gekregen of een grote onderzoeksopdracht binnengehaald.»2

Volgens de indiener zijn voor deze onderwijsbestuurders hoogleraren en onderzoekers niet langer het referentiepunt. Ze spiegelen zich liever aan bestuurders van andere organisaties met een vergelijkbare omzet. Dat uit zich onder andere in riante salarissen. Het waren veelal oud-politici die de baantjes verdeelden en deze salarissen opstreken. Vele tientallen bestuurders overschreden de Balkenendenorm. Terwijl de bestuurders meer gingen verdienen, kregen de wetenschappelijk medewerkers minder.

De indiener is van mening dat de actie in het Maagdenhuis het doorgeslagen rendementsdenken en het gebrek aan inspraak met succes aan de kaak heeft gesteld. Een groot compliment is op zijn plaats. Universiteiten zijn ver afgedreven van hun oorspronkelijke taak: zorgen voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.3

Beslispunten

Deze nota bevat in totaal 40 beslispunten. De beslispunten staan telkens aan het slot van de paragraaf waarop zij betrekking hebben.

Om de weg vrij te maken naar een Nieuwe Universiteit waar het draait om democratie en kwaliteit zonder top-down bestuur en doorgeslagen rendementsdenken wil de indiener:

1. Op weg naar hoogwaardig onderwijs

Vanaf de invoering van de MUB in 1997 ontstaat er steeds meer een bedrijfsmatige bestuurscultuur teneinde het wetenschappelijke onderwijs efficiënter in te richten en kosten beheersbaar te houden. De bekostiging blijft achter ten opzichte van het groeiende aantal studenten. Er wordt sterk ingezet op output-indicatoren zoals diploma’s, publicaties, promoties en studentenaantallen.

Ten opzichte van het jaar 2000 werden in 2013 met iets minder personeel 52 procent meer studenten opgeleid en 38 procent meer artikelen gepubliceerd. Er kwamen steeds minder docenten per student. Deze «rendementen» werden grotendeels bereikt door jonger, goedkoper en vooral meer tijdelijk personeel in te zetten, zoals promovendi, postdocs en docenten zonder

onderzoekaanstelling. Dit proces heeft de kwaliteit van het onderwijs zwaar aangetast.4 Meer studenten zou gepaard moeten gaan met meer bekostiging. Zolang de bekostiging blijft achterlopen, kampen universiteiten welhaast met een onmogelijke opdracht.5

Onderwijs en onderzoek wordt vaak van elkaar gescheiden. Het is financieel aantrekkelijk voor de bestuurders om het werk te laten doen door jong (tijdelijk) wetenschappelijk personeel in de lagere functieschalen, zoals docenten en postdocs. Voor goed wetenschappelijk onderwijs is de verwevenheid van onderwijs en onderzoek echter noodzakelijk. Om dat te waarborgen is voldoende academisch personeel nodig in vaste dienst, dat zowel een onderwijs- als onderzoeksaanstelling heeft.

Er zijn meer negatieve gevolgen van het doorgeslagen rendementsdenken. Door bezuinigingen en maatregelen voor «meer rendement» maken steeds meer universiteiten en hogescholen gebruik van vormen van selectie aan de poort. Dat is volgens de indiener verspilling van talent. Het vorige kabinet wilde opleidingen via prestatieafspraken aansporen tot minder uitval en meer «studiesucces», waarbij het grootste deel van de studenten binnen vier jaar moet afstuderen. Minister Bussemaker zet deze lijn door. Gevolg is dat steeds meer opleidingen strenger gaan selecteren.

Maar selectie aan de poort is omstreden. Eindexamencijfers zeggen weinig over de kwaliteit van een toekomstig student. Sociale vaardigheden geven een beperkt beeld. Een motivatiebrief kan met hulp van anderen worden geschreven. En het blijkt buitengewoon lastig om vooraf te bepalen of een student geschikt is voor een opleiding. Een kwakkelende vwo’er kan, eenmaal op de universiteit, ineens het licht zien. Uit onderzoek blijkt dat talent verloren gaat, omdat studenten nog geen goed beeld hebben van de opleiding. Motivatie en kwaliteit ontwikkelen zich veelal tijdens de studie. Met selectie aan de poort wordt daaraan voorbijgegaan.

In plaats van selectie aan de poort, is indiener voorstander van een vorm van «matching aan de poort», zoals is geregeld in de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid. Deze vorm van matching bestaat uit het voeren van één of meerdere gesprekken waarbij de student wordt voorgelicht over de opleiding. Het gros van de studenten zal op grond hiervan beslissen om wel of niet aan een opleiding te beginnen. Omdat geen sprake is van harde selectie, wordt voorkomen dat een gemotiveerde student onnodig de deur wordt gewezen. Ook de zogenaamde «studiebijsluiter» werkt goed als alternatief voor selectie aan de poort. Hierin staat informatie over perspectieven na de opleiding, hoe lang het duurt voordat je een baan vindt en de mate waarin een studie wordt gewaardeerd. Dit draagt bij aan eerlijke en transparante voorlichting.

De indiener wil dat jongeren met het juiste diploma de kans krijgen om hoger onderwijs te volgen. Uiteraard moeten hoge eisen worden gesteld tijdens de opleiding. Maar dat is iets anders dan studenten op onduidelijke gronden bij de ingang afwijzen.

Tenslotte is het collegegeld voor een tweede studie volgens de indiener totaal uit de hand gelopen. Universiteiten krijgen geen overheidssubsidie meer voor de tweede studie. Om toch kostendekkend te zijn, vragen zij soms duizenden euro's per jaar meer dan het wettelijk collegegeld voor de eerste studie. Voor sommige studies moeten tienduizenden euro’s worden betaald. Hiermee wordt ambitie bestraft in plaats van beloond. De indiener wil voor een tweede studie niet meer dan het wettelijke collegegeld rekenen.

Ook het collegegeld voor een excellente studie (topstudies) kan plotsklaps vijf keer zo hoog uitpakken. Ook dat vindt de indiener ongewenst.

Beslispunt 1

Elke student heeft recht op uitstekend onderwijs met voldoende docenten en begeleiding. Het Nederlandse onderzoek zal van hoge kwaliteit moeten blijven om internationaal mee te kunnen (blijven) tellen. De regering maakt daarom een meerjarig plan voor extra investeringen, waarmee de kwaliteit van onderzoek en onderwijs verbeterd kan worden zonder de toegankelijkheid van het onderwijs te verminderen.

Beslispunt 2

De regering neemt maatregelen om de overhead en management op universiteiten fors te reduceren, evenals het budget voor marketing en public relations. Het hiermee bespaarde geld gaat naar onderwijs en onderzoek.

Beslispunt 3

De regering streeft na dat het onderwijs op universiteiten wordt verzorgd door een wetenschappelijke staf met zowel een onderwijs- als een onderzoekaanstelling, zodat lopend onderzoek en nieuwe inzichten terugkeren in de onderwijsprogramma’s.

Beslispunt 4

Wettelijk wordt selectie aan de poort voor studies onmogelijk gemaakt. Er kan een Bindend Studieadvies gelden aan het eind van het eerste jaar, mits haalbaar en redelijk. De regering schrapt de mogelijkheid tot het geven van een bindend studieadvies in het tweede jaar en stopt met experimenten daartoe.

Beslispunt 5

Het wettelijke collegegeld geldt ook voor tweede en derde studies en zogenaamde topstudies.

2. Verkiezing van het bestuur en afschaffing van de raad van toezicht

Sinds de invoering van de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie (MUB) is het college van bestuur hét orgaan dat alle macht in handen heeft. Tegenmacht lijkt nauwelijks aanwezig. De colleges van bestuur moeten eigenlijk worden gecorrigeerd door de Raden van Toezicht, maar in de praktijk gebeurt dit vrijwel niet.

Minister Bussemaker wil nu dat de medezeggenschap «adviesrecht krijgt bij benoeming en ontslag van bestuurders en adviesrecht op de openbare profielen op basis waarvan de benoemingen plaats moeten gaan vinden».6 Dat is volgens de indiener onvoldoende om personeel en studenten als tegenmacht in positie te brengen.

Het college van bestuur richt zich bij het opstellen van het beleid op de decanen en de raad van toezicht. Daar vindt het overleg plaats over het beleid. Hoogleraren, docenten en studenten staan buitenspel. Universiteitsraden en faculteitsraden zijn teveel machteloze adviesorganen. Zij zijn vooralsnog onvoldoende toegerust om tegenspel te bieden.

Minister Bussemaker meent dat het college van bestuur niet gekozen moet worden, omdat het besturen van een universiteit «een professionele aangelegenheid» is. Daarmee toont de Minister volgens de indiener een gebrek aan vertrouwen in universiteiten alsmede in de toekomstige generatie hogeropgeleiden.

Sinds de invoering van de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie zijn de onderlinge relaties ingrijpend veranderd. Na de invoering van de MUB werden in 1997 ook wijzigingen aangebracht in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Ook hier waren deregulering en een meer bedrijfsmatige werkwijze de toverwoorden. Deze deregulering moest mede vorm krijgen door

het instellen van raden van toezicht (RvT) tussen het ministerie en de universiteiten. Deze raden van toezicht worden benoemd door de Minister van OCW. Op haar beurt benoemt de raad van toezicht het college van bestuur. De raad van toezicht heeft ook de bevoegdheid de leden van het college van bestuur te schorsen of te ontslaan. De colleges van bestuur hoeven dus niet meer rechtstreeks aan de Minister verantwoording af te leggen.

Hoewel de colleges van bestuur gecontroleerd én gecorrigeerd moeten worden door de raden van toezicht, gebeurt dit in de praktijk vrijwel nooit. Het opbouwen van hoge schulden en desastreuze vastgoedplannen, dalende kwaliteit van onderwijs en onderzoek, het sluiten van opleidingen: de besturen kunnen hun gang gaan.

Het bedrijfsmatige raad van toezicht-model heeft gefaald. De leden hebben hun plek te danken aan schimmige benoemingen in het «old boys network». Als gevolg daarvan houden deze toezichthouders geen toezicht, ze zijn eerder deel van het probleem. Het zijn volgens de indiener vooral vriendjes van de bestuurders.

Beslispunt 6

Wettelijk wordt vastgelegd dat studenten en personeel elke vier jaar het bestuur van hun universiteit (college van bestuur) of faculteit (faculteitsbestuur) kiezen. Iedereen werkzaam binnen de universiteit mag zich kandideren, waarna de medezeggenschapsraad (voor de universiteit als geheel) of faculteitsraad (voor de faculteit) een voordracht kan doen. 7 Het bestuur zal zich op deze manier rechtstreeks moeten verantwoorden aan studenten en medewerkers. Er ontstaat binding tussen personeel en bestuur. De directeur bedrijfsvoering is geen lid meer van het faculteitsbestuur.

Beslispunt 7

Wettelijk wordt vastgelegd dat falende bestuurders bij financieel of inhoudelijk wanbestuur kunnen worden weggestuurd door de medezeggenschapsraad.

Beslispunt 8

Wettelijk wordt vastgelegd dat de taken van de raad van toezicht worden overgeheveld naar de medezeggenschapsraad. De taakuren, ondersteuning en scholing van de raad zullen daartoe moeten worden vergroot. Bij evident wanbestuur is de Minister rechtstreeks aanspreekbaar en kan zij – naast de medezeggenschapsraad – falende bestuurders ontslaan.

3. Decentralisering van bevoegdheden en versterking van de inspraak

Binnen universiteiten heeft volgens de indiener in de afgelopen decennia een centralisering en hiërarchisering van het bestuur plaatsgevonden. Universiteiten worden top-down aangestuurd. Steeds minder mensen krijgen steeds meer te zeggen over de inhoud en organisatie van het universitaire onderwijs en onderzoek. De constante stroom van top-down maatregelen werkt enorm demotiverend voor medewerkers.

«Medezeggenschap is geen gunst, maar een recht», stelt het Platform H.NU terecht.8 De positie van de medezeggenschap moet volgens de indiener worden verbeterd. Het huidige beperkte adviesrecht (dat zich vooral richt op rechtspositionele aspecten) moet worden omgezet naar een substantieel instemmingsrecht ten aanzien van de aard en organisatie van het dagelijks werk van medewerkers en studenten. Tegelijkertijd zal medezeggenschap sterker gekoppeld moeten worden aan de financiering. Naast instemmingsrecht op belangrijke onderdelen van de begroting, waaronder het interne verdeelmodel (allocatie), zal er instemmingsrecht moeten komen ten aanzien van de begroting op het niveau van de faculteiten en afdelingen.

Volgens Minister Bussemaker is het wettelijke kader van de medezeggenschap goed op orde en ligt het probleem vooral bij de «medezeggenschapscultuur». Dat is volgens de indiener een vertekening van de werkelijkheid. Studenten en personeel beschikken doorgaans alleen over adviesrecht, hoogleraarsbenoemingen gaan vaak buiten de academische staf en studenten om. Versterking van de juridische positie van medezeggenschap is noodzakelijk om een cultuurverandering te bereiken.

De problemen zijn niet van vandaag alleen. Al kort na de invoering van de MUB werd na onderzoek (2001) geconstateerd dat de relatie tussen het college van bestuur en de medezeggenschapsraden zich vaak «kenmerkt door wantrouwen, onbegrip en onwennigheid».9

Er zijn tal van voorbeelden waaruit blijkt dat de macht van de medezeggenschap tekortschiet. Zo wilde de Universiteit Utrecht masteropleidingen met een instroom van minder dan 20 studenten afschaffen, zonder rekening te houden met de medezeggenschapsraad. Een universiteitsraad werd op het matje geroepen nadat zij kritische persberichten had uitgebracht. Bij de UvA werd alvast een decaan aangesteld voor een faculteit, die er moest komen na een voorgenomen bètafusie van de UvA en de Vrije Universiteit (VU). De bestuurders waren vergeten dat de medezeggenschap instemmingsrecht had op een mogelijke fusie. De rechten van de medezeggenschap bieden weinig mogelijkheden om in te grijpen als het bestuur niet functioneert.

Medezeggenschap kan niet verworden tot «inspraak voor de vorm», een soort ceremoniële zeggenschap. Een universiteitsraad is geen klankbordgroep, die zo nu en dan «ja en amen» kan zeggen. Het is een officieel orgaan, dat is bedoeld om studenten mee te laten beslissen over het beleid op hun instelling.10 De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is echter soms dusdanig vaag, dat het voor veel raden een raadsel is waar zij in de praktijk wel of geen inspraak over hebben. Zo heeft een universiteitsraad adviesrecht over «aangelegenheden, die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen».11 De vraag is wanneer dat het geval is. Met duidelijkere rechten voor de medezeggenschap kunnen bestuurders niet meer domweg hun gang gaan en wordt het evenwicht tussen bestuur en inspraak hersteld.

Door de medezeggenschap meer rechten te geven op alle niveaus (universiteit, faculteit, afdeling), wordt de kwaliteit van het onderwijs naar een hoger niveau getild. Want: wie anders heeft meer baat bij een goed functioneren van de onderwijsorganisatie dan het personeel en de studenten?

Binnen de afdelingen hebben zogenaamde opleidingscommissies van docenten en studenten de taak de onderwijskwaliteit van de opleiding te waarborgen. De opleidingscommissie heeft als taak advies uit te brengen over de onderwijs- en examenregeling.

Er zijn echter nog steeds opleidingen zonder opleidingscommissie. Waar deze wel bestaat, functioneert deze lang niet altijd goed. Ook hun invloed is nog beperkt. Vaak is een aankomende accreditatie een reden om snel een commissie in te stellen, waarna deze snel in verval raakt.

Beslispunt 9

Wettelijk wordt vastgelegd dat alle vertegenwoordigende medezeggenschapsorganen op centraal niveau en op faculteits- of afdelingsniveau instemmingsrecht hebben op alle belangrijke besluiten voor de universiteit of faculteit. Dat betekent instemmingsrecht voor alle zaken die te maken hebben met de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding12, ambities, prestaties, de begroting (waaronder het verdeelmodel), kwaliteitsafspraken, contracten en verbintenissen met derden (bijv. de catering).13 Het instemmingsrecht geldt ook voor de werklast van personeel.

Beslispunt 10

De wijze waarop de medezeggenschap functioneert krijgt een belangrijker aandeel bij de accreditatie.

Beslispunt 11

De regering neemt maatregelen die ervoor zorgen dat medezeggenschapsraden voor elke beslissingen ruimschoots van tevoren en volledig worden geïnformeerd. Zij moeten genoeg tijd en ruimte hebben zich voor te bereiden en krijgen tevens de mogelijkheid om professioneel advies in te winnen. De medezeggenschap moet betrokken worden bij alle stappen van een nieuw plan, zodat wordt voorkomen dat een plan slechts in de eindfase aan de raad wordt voorgelegd.

Beslispunt 12

Wettelijk wordt vastgelegd dat Medezeggenschapsraden naar de Ondernemingskamer kunnen stappen om voor te leggen of er sprake is van (financieel) wanbestuur. Als dat inderdaad het geval blijkt te zijn, kunnen bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.

Beslispunt 13

Wettelijk wordt vastgelegd dat de Centrale Ondernemingsraad en de Centrale Studentenraad de mogelijkheid krijgen om per direct een referendum uit te roepen over een belangrijke beslissing. Procedurele tijdrovende bezwaren (bijvoorbeeld met betrekking tot instemmingsverzoeken en adviesaanvragen) worden hieraan ondergeschikt gemaakt.

Beslispunt 14

De opleidingscommissie wordt wettelijk opgewaardeerd tot een medezeggenschapsorgaan.14 Dit orgaan krijgt instemmingsrecht op alle zaken die te maken hebben met de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding.15

Beslispunt 15

Wettelijk wordt vastgelegd dat er instemmingsrecht komt van de faculteitsraden op het volledige Onderwijs- en Examenreglement (OER).16 Er komt instemmingsrecht van de opleidingscommissies op het volledige opleidingsspecifieke deel van het Onderwijs- en Examenreglement. Opleidingsdirecteuren worden benoemd op voordracht van de opleidingscommissie.

Beslispunt 16

Er wordt een adviserende afdeling van de landelijke geschillencommissie gecreëerd. Deze kan de medezeggenschapsraden adviseren over de interpretatie van een wet, met als doel een geschil te voorkomen.

4. Financiering op input

Het door de politiek aangestuurde doorgeslagen rendementsdenken zit volgens de indiener diep geworteld in de academische wereld. Universiteiten kennen een sterke outputfinanciering. Daarbij gaat het om procedures waarbij universiteiten of faculteiten een direct financieel belang hebben bij een steeds grotere en snellere productie van studiepunten, diploma’s, proefschriften en publicaties.

Voorbeelden zijn de bonussen voor het aantal afgeronde promotiestudies en de financiële beloning van afdelingen of faculteiten op grond van het aantal behaalde studiepunten of diploma’s. Geregeld worden dergelijke getallen zelfs vooraf als targets in begrotingen vastgelegd.

De risico’s zijn groot. Diplomafraude in het hoger onderwijs werd mede veroorzaakt door de grote nadruk op rendement in plaats van kwaliteit. Het feit dat universiteiten geld krijgen op basis van het aantal nominaal afgestudeerden werkt kwaliteitsverlies in de hand. Het effect van deze outputfinanciering is dat de kwaliteitseisen soms verlaagd worden. Doorgeslagen rendementsdenken in onderzoek kan er zelfs toe leiden dat er te veel wordt voorgesorteerd op verwachte uitkomsten van het onderzoek.

Democratisering van de universiteit is een stap in de goede richting om deze perverse effecten te stoppen. Het zal echter moeilijk zijn voor democratisch gekozen besturen om inhoudelijke keuzes te maken als de perverse financiële prikkels niet weggenomen worden. Onderwijs zou niet gefinancierd moeten worden op basis van perverse prikkels, maar op basis van wat

goed onderwijs daadwerkelijk kost. De bekostiging op basis van rendementsafspraken moet zo snel mogelijk grotendeels worden vervangen door een terugkeer naar inhoudelijke beoordelingen. Dat heeft het voordeel dat recht gedaan kan worden aan belangrijke verschillen in de werkwijze, resultaten en maatschappelijke waarde van de verschillende disciplines.

Beslispunt 17

Wettelijk wordt vastgelegd hoe kleine studies zoveel mogelijk worden beschermd, onder meer door het landelijk vaststellen van een minimumaanbod. De Minister neemt daarbij een regierol. Financiering van studies wordt gedaan op basis van het gewenste aanbod. Er wordt een landelijke commissie van deskundigen ingesteld (docenten, hoogleraren, studenten) die een advies uitbrengt per opleidingsgebied.

Beslispunt 18

Alle vormen van outputfinanciering (zoals diplomafinanciering) en prestatiecontracten worden in de komende 5 jaren afgebouwd, teneinde de wetenschap te vrijwaren van perverse prikkels.

Beslispunt 19

De financiering van universiteiten wordt zo aangepast dat universiteiten een hogere vaste voet ontvangen, zodat de financiering van universiteiten minder afhankelijk wordt van het aantal studenten (variabele voet).

Beslispunt 20

De regering neemt – in samenspraak met docenten en studenten – maatregelen, die ertoe leiden dat er kleinere, overzichtelijke afdelingen komen op de universiteiten.

5. Goed personeelsbeleid

Het doorgeslagen rendementsdenken heeft volgens de indiener geleid tot perverse prikkels in het personeelsbeleid. Zo worden op universiteiten vaste aanstellingen vaak vermeden, om langlopende verplichtingen te voorkomen. Het personeel blijft dan relatief jong en dus goedkoop. In januari 2015 lanceerden 17 organisaties de petitie «Naar een andere universiteit».17 Ook de Vakbond voor de Wetenschap (VAWO) heeft regelmatig aandacht voor dit probleem gevraagd.18 Zij stellen onder andere dat de flexibilisering aan de universiteiten volledig is doorgeschoten. Sinds midden jaren negentig is het aandeel van de universitaire wetenschappers in tijdelijke dienst (exclusief promovendi) bijna verdubbeld tot ruim 40 procent. Dat is twee keer zo veel als het landelijk gemiddelde.

De opstellers van de petitie stellen dat dit grote nadelen met zich meebrengt. De individuele wetenschappers leven langdurig in onzekerheid. Het onderwijs lijdt onder een gebrek aan continuïteit en een daarmee gepaard gaande afname van kwaliteit.

De universiteit als geheel ziet zich geconfronteerd met een onwenselijke, toenemende scheiding van onderwijs en onderzoek. Eén grote groep medewerkers werkt op tijdelijke contracten alleen aan onderzoek, terwijl een tweede grote groep eveneens op tijdelijke basis uitsluitend onderwijs verzorgt.19 Deze uiterst scheve verhouding tussen tijdelijk en vast personeel moet volgens de indiener worden verholpen.

Er is daarnaast een wildgroei van tijdelijke aanstellingen ontstaan. Universiteiten gebruiken allerlei constructies om medewerkers aan het lijntje te houden, zoals eigen uitzendbureaus, time outs of andere vormen. Zo maken zij «eindeloze tijdelijkheid» mogelijk.20 Soms wordt wetenschappelijk personeel aan het einde van de contractperiode tijdelijk overgeplaatst naar

een andere universiteit en omgewisseld met iemand anders die een tijdelijk contract heeft. Aan personeel worden vaak hogere taakstellingen opgelegd dan conform de functie gelden. Onderzoekers moeten zichzelf «inverdienen» of ze kunnen vertrekken («up-or-out»).

Er is een groeiend gebruik om promovendi een beurs te geven in plaats van een salaris. De promovendus wordt beursstudent in plaats van een werknemer met een volwaardig contract en salaris, pensioenopbouw en zwangerschapsverlof. Deze promovendi geven veel colleges, zij schrijven de bulk van de wetenschappelijke artikelen, organiseren congressen, doen

vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, redigeren wetenschappelijke tijdschriften etc 21. Dat alles zou dan «studeren» zijn.

Niet kwaliteit, maar kostenbesparing en winst maken lijken hier het motief te zijn volgens de indiener. De kosten voor toekomstige promotiestudenten zijn laag. En dat terwijl de universiteit voor elk afgerond proefschrift een promotiebonus ontvangt van ongeveer een ton.22

Binnen universiteiten is een vreemde concurrentie tussen onderzoek en onderwijs ontstaan. Veel personeelsleden zijn geplaatst in een apart onderwijs- en onderzoeksinstituut en vallen daarmee onder twee directeuren, die verschillende eisen stellen. Hierdoor zijn afspraken over loopbaanontwikkeling vrijwel niet mogelijk. De achtergrond van de tijdelijke aanstellingen is niet alleen financieel. De dominante gedachte bij de bestuurders is dat excellente wetenschap vooral tot stand komt door permanente competitie om onderzoeksgeld.

Het roer moet om volgens de indiener. De grote aantallen flexwerkers zijn het gevolg van de tijdelijkheid van de middelen uit de tweede en derde geldstroom en Europese gelden (FES-middelen). Dat zijn allemaal tijdelijke trajecten. Een meer stabiele financiering in de eerste geldstroom is daarom noodzakelijk.

Het gevolg van dit alles is een grote toename van de werkdruk. Neem bijvoorbeeld de Universiteit van Maastricht. Tussen 2010 en 2013 steeg het aantal studenten van 14.497 naar 15.571. De academische staf verminderde van 1.873 naar 1.831. Het aantal promovendi (PhD) steeg in die periode van 205 naar 246. De uren die een medewerker kreeg voor supervisie van een proefschrift werd teruggeschroefd van 45 uur (1995) naar 12 uur (2014). Voor het geven van een college kreeg een docent in 1995 nog 10 uur tijd, terwijl in 2014 in totaal 6 uur werden gerekend. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van het lesgeven.23

Managers en marketing

Het aantal managers en ondersteuners van de bestuurders neemt al jaren sterk toe, net als het aantal communicatie- en pr-medewerkers. Het aantal managers in hoge salarisschalen is volgens de indiener te groot. Zo is de situatie ontstaan dat er tegenover iedere wetenschappelijke medewerker bijna één ondersteuner, beheerder of manager staat.24 Op dit moment zijn er drie van deze duurbetaalde managers voor iedere leerstoelgroep, stelt het Platform H.NU.25 Geld zou besteed moeten worden aan het primaire proces: onderwijs en onderzoek. Dat geld moet zo min mogelijk terechtkomen bij overhead, management en consultants.

Na aanhoudende klachten26 over de groeiende bureaucratie en de steeds schevere verhouding tussen wetenschappelijk en ondersteunend personeel, eiste de politiek in 2011 maatregelen. Er moest minder overhead komen. De bestuurders sneden echter niet in het aantal managers, valorisatiemedewerkers of in de dure externe inhuur. Integendeel, wat werd afgebouwd

waren de medewerkers voor onderwijs- en onderzoeksondersteuning. Vooral het zittend personeel moet het ontgelden volgens de indiener. Dat betekent een aanzienlijke verhoging van de werkdruk voor de universiteitsmedewerkers en een extra aderlating voor de kwaliteit.

Beslispunt 21

De regering neemt maatregelen om het aantal tijdelijke aanstellingen drastisch in te perken. De universiteiten nemen meer onderzoekers in vaste dienst. Het percentage tijdelijke banen aan universiteiten en academische kennisinstellingen daalt tenminste tot onder het landelijk gemiddelde.

Beslispunt 22

Promovendi zijn werknemers; het experiment met student-promovendi en promotiebeurzen wordt per direct gestopt.

Beslispunt 23

De regering neemt maatregelen om dure externe inhuur of outsourcing op universiteiten zo veel mogelijk te reduceren. Waar nodig wordt geïnvesteerd in (technische) bijscholing van het personeel.

Beslispunt 24

De regering neemt maatregelen om het budget op universiteiten voor PR en marketing fors te beperken. Het vrijgekomen geld wordt besteed aan het primaire proces van onderzoek en onderwijs.

Beslispunt 25

De CAO Nederlandse Universiteiten (CAO-NU) gaat gelden voor alle universitaire werknemers. Ook alle bestuurders vallen onder de CAO-NU en verdienen onder de Balkenende-norm.

Beslispunt 26

De prestatiebeloning voor zogenaamde «excellente docenten» wordt afgebouwd.

6. Meer geld naar de eerste geldstroom

Door landelijk beleid wordt de autonomie van universiteiten verkleind. De eerste en tweede geldstroom zijn sterk gericht op nationale prioriteiten. Er is een Nationale Wetenschapsagenda die bepaalt welk onderzoeksterrein gestimuleerd moet worden. Er worden thema’s gekozen die zijn gericht op topsectoren. Deze zijn gekozen op basis van economische motieven.

Het kabinet koppelt 95 miljoen euro aan de Wetenschapsagenda. Daarmee kunnen volgens de indiener universiteiten steeds minder zélf bepalen hoe zij de eerste geldstroom inzetten voor de uitvoering van hun publieke taken. De Wetenschapsagenda van de regering wordt te veel gedomineerd door bestuursorganisaties en het bedrijfsleven.

De financiële middelen schuiven van ongebonden fundamenteel onderzoek naar thema-gebonden onderzoek, dat als belangrijkste doel heeft het vergroten van de nationale welvaart. Een groot deel van de onderzoeksgelden wordt besteed aan de topsectoren. Daar staat economische valorisatie (direct economisch of maatschappelijke nut) centraal. De eerste geldstroom wordt steeds kleiner.

Wetenschappers raken zo een flink deel van de autonomie kwijt die tot dusver kwaliteit heeft geleverd, stelt de indiener. Het vrije onderzoek wordt naar de marge verdreven. Door alle nadruk op matching is het vrije onderzoeksdeel geminimaliseerd. Het valoriseren van kennis is een belangrijk gevolg van wetenschappelijk onderzoek. Echter, niet elke vorm van wetenschappelijk onderzoek leidt direct tot resultaat dat omgezet kan worden in beleid. Wetenschappers zouden zelf moeten beslissen welke vorm van wetenschap nuttig is op de korte en lange termijn. In werkelijkheid komen de grootste ontdekkingen voort uit fundamenteel onderzoek. «Wetenschap op bestelling» is een perverse keuze.

Ook het wetenschappelijke onderwijs kenmerkt zich door de implementatie van (ongebonden) wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs. Het is geen goede zaak als we onze onderwijsprogramma’s en de vorming van studenten meer laten bepalen door extern gefinancierd onderzoek, o.a. door het bedrijfsleven. De onafhankelijke en kritische academische vorming komt dan in de knel. De indiener wil dat de gedemocratiseerde universiteiten vergaand autonoom worden. De faculteiten moeten maximale zeggenschap krijgen over de invulling van het beleid.

Beslispunt 27

De regering verhoogt de eerste geldstroom. De helft van het budget voor de tweede geldstroom gaat naar de eerste geldstroom. Hierdoor komt meer geld vrij voor fundamenteel onderzoek en vaste aanstellingen.

Beslispunt 28

Het topsectorenbeleid wordt afgeschaft. Het topsectorenbeleid is economisch beleid, geen onderzoeksbeleid. De overheid stelt zich terughoudend op in het sturen van wetenschappelijk onderzoek.

Beslispunt 29

Er wordt geen extra geld meer onttrokken aan de eerste geldstroom ten behoeve van valorisatie. Dit leidt namelijk niet tot «ondernemerschap» en dringt de bureaucratie niet terug.27

Beslispunt 30

Voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in het kader van de wetenschapsagenda wordt extra budget vrijgemaakt.

Beslispunt 31

Er wordt een onderzoek gestart in hoeverre de extra gelden die bestemd waren voor valorisatie en topsectoren daadwerkelijk bij onderzoekers is terechtgekomen.28

Beslispunt 32

De NWO staat in dienst van de wetenschapper. De plannen voor de «kanteling van de NWO», een onderdeel van de nieuwe Wetenschapsvisie 2025 van deze regering, vinden geen doorgang.

7. Een stop op de vermarkting van onderzoek

Universiteiten gaan zich steeds meer gedragen als semi-commerciële instellingen. Volgens de indiener dient onderzoek onafhankelijk te zijn. Vermarkting – wetenschap in dienst van het bedrijfsleven – is pervers. De nauwe banden tussen wetenschap en bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk worden losgekoppeld.

Door het topsectorenbeleid krijgen sommige onderzoeksgebieden te weinig aandacht. Ook brengt het de onafhankelijkheid van het onderzoek in gevaar.

Verschillende universiteiten hebben private holdings met dochterondernemingen. Democratie en zeggenschap zijn ver te zoeken. Personeel werkzaam onder de UvA-holding valt onder geen enkele cao. In de vorm van detacheringsbureaus worden mensen te werk gesteld bij universiteiten. Werknemers hebben geen rechten, medezeggenschap is niet van toepassing.

Beslispunt 33

De regering stelt een onderzoeksfonds in, waar bedrijven die onderzoek willen laten doen, financiële middelen kunnen storten. Zo kan de industrie wel opdrachten aanbieden, maar wordt de directe band tussen bedrijf en onderzoeker doorgesneden.29

Beslispunt 34

De regering neemt maatregelen om de private activiteiten van universiteiten af te bouwen of deze worden een regulier onderdeel van de universiteiten waarop de cao

en de medezeggenschap van toepassing zijn.

Beslispunt 35

De regering start een landelijk register van bijbanen van hoogleraren, waar de bijbanen van hoogleraren op vermeld moeten worden. Nu heeft 80 procent van de hoogleraren één of meer bijbanen, al dan niet gesponsord. Een derde van de nevenfuncties blijft onvermeld, hoewel melding volgens een gedragscode verplicht is.

Beslispunt 36

De regering neemt maatregelen die ervoor zorgen dat de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW wordt gerespecteerd en actief wordt verspreid en nagevolgd. De invloed van bedrijven op de Wetenschapsagenda wordt beëindigd.

8. Vastgoed naar de Rijksgebouwendienst

Enkele universiteiten hebben volgens de indiener onverantwoord hoge schulden. Zo bedroeg de schuld van de UvA in 2013 ruim 200 miljoen euro. De schuld zal in 2018 bijna zijn verdubbeld. De solvabiliteit (de mate waarin men de schulden op langere termijn kan

aflossen) van de UvA zakt volgens de begroting van 2015 onder de 30 procent en daarmee onder de «signaleringsgrens» van de Onderwijsinspectie.30 Deze financiële tekorten zijn grotendeels een gevolg van risicovolle vastgoedprojecten.

De oorzaak van de schuldenproblematiek ligt in 1995, toen het Rijk de universiteiten eigenaar maakte van de gebouwen. Het gevolg was dat de bestuurders zich gingen gedragen als vastgoedontwikkelaars. De UvA bijvoorbeeld stak zich door deze wijziging voor het eerst in haar bestaan in de schulden met het vastgoed als onderpand. Dat kwam voort vanuit het al snel achterhaalde idee dat de gebouwen steeds meer in waarde zouden stijgen.31

De combinatie van megalomane vastgoedontwikkeling, groeiende schuldenlast en instrumenten als rentederivaten of swaps vormen volgens de indiener een giftige cocktail, die kunnen leiden tot het verleggen van geldstromen voor onderwijs en onderzoek naar schuldaflossing.

De schulden hebben grote consequenties. Zo kondigde het college van bestuur van de UvA al «diepere keuzes aan over een gezonde toekomst van deze faculteiten.»32 Jaarlijks moet zestien miljoen euro meer naar de vastgoedafdeling van de UvA gaan vanuit andere onderdelen van de universiteit.33 Een betrokkene schrijft aan de SP: «Wij moeten dure zalen huren van onze eigen universiteit als we iets willen organiseren. Iedere vierkante meter heeft een prijskaartje, net als iedere «dienst». We zijn consumenten van ons eigen instituut. Dat is een principe dat haaks staat op de noden van een academische gemeenschap.»

Ook landelijk is er sprake van een relatief sterke stijging in de langlopende schuldenpositie van universiteiten. Universiteiten zijn de afgelopen decennia massaal gaan investeren in vastgoed en risicovolle derivaten. Het resultaat: torenhoge schulden en een ongezonde prestatiedrang. De vastgoedtak van universiteiten moet weer onder toezicht van het Rijk worden gebracht, voordat deze de rest van de universiteit domineert.34

Beslispunt 37

De regering maakt de verzelfstandiging van de huisvesting van universiteiten ongedaan. Om te voorkomen dat er door bestuurders wordt gespeculeerd met vastgoed, worden universiteitsgebouwen beheerd door de Rijksgebouwendienst.

9. Terughoudend toezicht

Universiteiten worden steeds meer onderworpen aan een doorgeslagen verantwoordingslast volgens de indiener. Veel universiteitspersoneel klaagt over een wildgroei aan monitorinstrumenten, indicatoren, checklists en controlemechanismen, zoals «toetsmatrijzen», gedetailleerde studiehandleidingen en modulebeschrijvingen. Binnenkort zullen er zogenaamde valorisatie-indicatoren bijkomen. De meetcultuur is volledig doorgeslagen stelt de indiener.

Ruim 140 medewerkers van de VU schreven: «De alsmaar toenemende uniformering en standaardisering van procedures rond onderwijs en onderzoek [...] getuigt van groeiend wantrouwen tegenover professionals, hun beroepsopvatting en hun zelf-organiserend vermogen. Dat is niet alleen duur vanwege de alsmaar uitdijende controletaken, het levert ook slechts schijnzekerheden op. En wat zo mogelijk nog erger is: deze methodieken gaan veelal voorbij aan wat wetenschappers zelf verstaan onder goed onderzoek en goed onderwijs.»35

Het is volgens de indiener tijd om te stoppen met de bureaucratie, het wantrouwen en het afrekenen. Door het wegnemen van perverse rendementsprikkels wordt het risico op kwaliteitsdaling aanzienlijk teruggebracht. Versterking van de inspraak maakt dat een hoge kwaliteit van de opleidingen een gezamenlijke opdracht wordt. Het zal de noodzaak van (externe) verantwoordingslast wegnemen. Gedemocratiseerde universiteiten krijgen in eerste instantie vertrouwen om zelf de kwaliteit van het onderwijs te borgen. Leden van visitatiepanels moeten onbevangen een oordeel kunnen geven over de kwaliteit van de opleiding, zonder zich druk te maken of hun oordeel leidt tot minder geld voor de opleiding. Opleidingen moeten zich onbevreesd kunnen blootgeven aan een visitatiepanel, zonder angst dat dit ten koste gaat van hun financiering. Alleen dan kan volgens de indiener optimaal gewerkt worden aan de kwaliteit van de opleiding.

Beslispunt 38

Overbodige bureaucratie wordt zoveel mogelijk teruggedrongen. De regering introduceert een Kafka-Brigade, waarin docenten, hoogleraren, studenten en bestuurders tijdelijk zitting hebben (roulerend systeem). Zij maken een overzicht van overbodige en tijdrovende bureaucratische procedures en invullijsten. Daar wordt waar mogelijk flink in geschrapt. Er wordt een permanent meldpunt geopend voor overbodige regeloverlast. De meldingen worden jaarlijks door de Minister voorgelegd aan de Tweede Kamer met bij elke melding een voorstel voor handhaving, aanpassing of afschaffing van de regels.

Beslispunt 39

De regering doet voorstellen die ertoe leiden dat de kwaliteit van de medezeggenschap en management een belangrijke rol spelen in de beoordeling van de instelling.

Beslispunt 40

Visitaties worden niet langer door commerciële bedrijven uitgevoerd.

Financiële paragraaf

De beslispunten 23, 24, 25, 26, 29, 32 en 38 leveren geld op of dragen zorg dat er meer geld naar het primaire proces of kwaliteit gaat. Voor de beslispunten 1, 4, 5, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 30, 31, 34, 35 en 37 moet extra worden geïnvesteerd. Alle overige beslispunten kunnen budgettair neutraal worden ingevoerd. Dat zijn de beslispunten 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 18, 27, 28, 33, 36, 39, 40.

De exacte omvang van de financiële consequenties van zowel de beslispunten waarvoor extra investeringen nodig zijn, alswel de beslispunten die geld opleveren, zijn op dit moment onvoldoende bekend. Het is de intentie van de indiener, dat bij het maken van een meerjarig investeringsplan door de regering (beslispunt 1) een reële onderbouwing van de extra kosten van de verschillende beleidsmaatregelen wordt gepresenteerd.

Slotwoord

Met de voorstellen in deze initiatiefnota wordt volgens de indiener recht gedaan aan het breed gedeelde protest van studenten en docenten op de Nederlandse universiteiten. De bezetting van het Maagdenhuis zou een wake-up call moeten zijn voor universiteiten, maar ook voor de politiek.

De voorstellen van de indiener zijn tot stand gekomen in nauwe samenspraak met vele studenten en docenten. Met de voorstellen wil indiener afrekenen met het top-down bestuur, het doorgeslagen rendementsdenken, perverse prikkels zoals prestatiecontracten en wil de indiener studenten en docenten werkelijke invloed teruggeven. De voorstellen zijn ook bedoeld om de commerciële invloeden en sturing vanuit de overheid terug te dringen. Onderzoekers moeten volgens de indiener veel meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen wat zij onderzoeken. Met dit plan wil de indiener het mes zetten in het old boys network, waar de baantjes worden verdeeld. Het aantal tijdelijke aanstellingen zou fors moeten worden teruggebracht. De verzelfstandiging van de huisvesting moet ongedaan worden gemaakt. Gebouwen moeten volgens de indiener in handen komen van de Rijksgebouwendienst, zodat de vastgoedlasten niet langer drukken op onderwijs en onderzoek. De indiener hoopt dat partijen deze voorstellen omarmen, waarmee de weg wordt vrijgemaakt naar een Nieuwe Universiteit waar het draait om democratie en kwaliteit.

Jasper van Dijk


X Noot
1

Uit: Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting

X Noot
2

Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting

X Noot
3

De antropologen Bal, Grassiani en Kirk constateren dat als gevolg van de prestatiebekostiging en de nadruk op excellentie, veel studenten verworden tot calculerende klanten («customers»), die zich eenzijdig richten op het behalen van een titel of diploma «rather than on the process of learning as such.» Uit: Ellen Bal, Erella Grassiani and Kate Kirk, 2014, «Neo-liberal Individualism in Dutch Universities: Teaching and learning anthropology in an insecure environment», Learning and Teaching, Volume 7, Issue 3, Winter 2014: 46–72. ISSN 1755–2273 (Print).

X Noot
4

Brief van de Vakbond voor de wetenschap (VAWO) aan de Commissie van OCW van de Tweede Kamer, 28 april 2015

X Noot
5

In de SP-tegenbegroting 2015 wordt per saldo 450 miljoen extra geïnvesteerd in onderwijs: www.sp.nl/info/sociaal-begroten-lasten-omlaagbetere-zorg#Investeringen

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/2015, 34 251, nr. 2

X Noot
7

De gekozen bestuurder kan bij aanvaarding niet tegelijk contractueel werkzaam zijn binnen de universiteit. Vergelijkbaar met gemeenten, waar op grond van de Gemeentewet het niet is toegestaan dat iemand tegelijkertijd wethouder en ambtenaar is bij dezelfde gemeente (art. 36b, lid 1, onder p, Gemeentewet).

X Noot
8

«De nieuwe universiteit is anders», open brief van het Platform H.NU aan de VSNU, 2015

X Noot
9

De bezinning op de MUB, Een tussenstand, B&A Groep (2001)

X Noot
10

Universiteitsraad is geen klankbordgroepje», Leonie Kuhlmann, Louis Roghair, Esther Crabbendam

X Noot
11

Artikel 9.33a lid 1a, WHW

X Noot
12

Dat werd ook voorgesteld in de aangenomen motie Zijlstra c.s, 31821, no 47

X Noot
13

Vastgoed staat hier niet bij. Zie daarvoor punt 9.

X Noot
14

Zie ook de aangenomen motie Zijlstra c.s., 31821, no 47

X Noot
15

Dat werd ook voorgesteld in de aangenomen motie Zijlstra c.s, 31821, no 47

X Noot
16

Het gaat hier om het volledige artikel 7.13 van de WHW. Op dit moment heeft de medezeggenschap hier instemming op, met uitzondering van de punten a t/m g van het tweede lid. In deze punten wordt juist het centrale deel van de opleiding behandeld, zoals de inhoud van de opleiding, de inhoud van de examens en de studielast van de opleiding.

X Noot
17

Petitie «Naar een andere universiteit» (gezamenlijke organisaties, 2015)

X Noot
19

Petitie «Naar een andere universiteit» (gezamenlijke organisaties, 2015)

X Noot
20

De nieuwe universiteit is anders», open brief van H.NU aan de VSNU, 2015

X Noot
21

Uit: Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting, p 22

X Noot
23

Manifest van The New University Maastricht (NUM)

X Noot
24

Uit: Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting

X Noot
25

«De nieuwe universiteit is anders», open brief van H.NU aan de VSNU, 2015

X Noot
27

Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting, p 25

X Noot
28

Keulen, S., & R. Kroeze, 2012: Baasjes zonder tegenspraak (2) De universiteit is er voor onderwijs en onderzoek, niet voor de winst. S&D 7/8. Wiarda Beckman Stichting, p 25

X Noot
29

Zie ook het SP-plan voor een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek: www.sp.nl/sites/default/files/25medicijnen_1.pdf28

X Noot
30

Universiteit van Amsterdam, Begroting 2015: http://recdeverhuizing.nl/wp-content/uploads/2014/12/Begroting-UvA-2015-vastgestel

door-CvB-1-december.pdf

X Noot
31

«Hoe universiteiten bankiertje gingen spelen», De Correspondent, 30 januari 2015: https://decorrespondent.nl/670/Hoe-universiteiten-bankiertje-gingen-spelen/56667930-afae871b

X Noot
33

«Projectontwikkelaar UvA wel degelijk in problemen», Het Parool, 7 maart 2015 zaterdag,Het Laatste Woord; blz 46, Rodrigo Fernandez

X Noot
34

«Projectontwikkelaar UvA wel degelijk in problemen», Het Parool, 7 maart 2015 zaterdag,Het Laatste Woord; blz 46, Rodrigo Fernandez

X Noot
35

Brief medewerkers VU aan het CvB, maart 2014

Naar boven