34 311 Initiatiefnota van de leden Van Laar en Kerstens: «Eerlijk werk wereldwijd»

Nr. 8 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 17 maart 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 7 maart 2016 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de initiatiefnota van de leden Van Laar en Kerstens «Eerlijk werk wereldwijd» (Kamerstuk 34 311);

  • de brief van het lid Van Laar d.d. 2 februari 2016 inzake de lijst van vragen en antwoorden over de initiatiefnota van de leden Van Laar en Kerstens «Eerlijk werk wereldwijd» (Kamerstuk 34 311, nr. 4);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 november 2015 inzake de reactie op het verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzake een kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Van Laar en Kerstens «Eerlijk werk wereldwijd» (Kamerstuk 34 311, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: Anne Mulder

Griffier: Koerselman

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Van Laar, Anne Mulder, Vermue en Yücel,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 15.20 uur.

De voorzitter:

Een hartelijk welkom aan de Minister, aan de heer Van Laar, die hier namens de initiatiefnemers aanwezig is, en aan de Kamerleden die op deze maandag zijn gekomen, zij het niet in groten getale. De grootste partijen zijn er nu in ieder geval wel bij. Ikzelf vervang vanmiddag namens de VVD-fractie Fred Teeven, die een ongemak van lichamelijke aard heeft.

Ik geef collega Vermue het woord.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. De fundamentele rechten en principes met betrekking tot werk van honderden miljoenen mensen worden dagelijks geschonden. Zij doen werk dat hen uitput en ziek maakt. Zij worden uitgebuit. Ik wil mijn collega's complimenteren; met hun initiatiefnota nemen zij het voortouw om de positie van deze mensen wereldwijd te verbeteren.

In het boek «Een kwaad leven. De arbeidsenquête van 1887» komen fabrieksdirecteuren, burgemeesters, ambtenaren, pastoors en arbeiders aan het woord. Zij getuigen daarin van de situatie in bijvoorbeeld vlasfabrieken, steenbakkerijen en suikerraffinaderijen in de negentiende eeuw. Hun getuigenissen grijpen je naar de strot. Kinderarbeid, extreem lange werkdagen, vies, gevaarlijk en ziekmakend werk. Vaak trekken bazen zich niets aan van die omstandigheden.

Nu, bijna 130 jaar later, is het van belang om oog te hebben voor de arbeidsomstandigheden mondiaal. Voor ons zijn die niet meer van deze tijd, maar elders zijn ze nog aan de orde van de dag. De hulp- en handelagenda sluit perfect aan bij de politieke en economische druk die vaak nodig is om lokale overheden te committeren aan de nodige arbeidswetgeving en aan de naleving daarvan. Is de Minister bereid om de verschillende instrumenten die daartoe voorhanden zijn, in te zetten? Denk daarbij aan het Generalised System of Preferences Plus (GSP Plus) op EU-niveau en het vaker en gerichter benutten van bilaterale MoU's (memorandums of understanding).

Een leefbaar loon is essentieel voor een fatsoenlijk bestaan. Wij zijn blij dat de Minister zich samen met de International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance (ISEAL) inzet om tot een benchmark te komen voor wat een leefbaar loon zou moeten zijn, in alle sectoren en landen. Kan de Minister aangeven wanneer zij een dergelijke benchmark verwacht te lanceren? Wat zijn haar vervolgstappen om het leefbaar loon internationaal hoger op de agenda te krijgen?

Sociale dialogen komen in veel productielanden moeilijk van de grond. Gezamenlijke druk van het internationale inkopende bedrijfsleven en westerse overheden kan daar verandering in brengen, zo laat de textielsector in Bangladesh met het Bangladeshakkoord zien, evenals het als gevolg van het GSP Plus in dezelfde sector in Pakistan ontstane Buyers Forum. Er bestaan voor het regisseren van deze druk Europese handelsinstrumenten zoals GSP Plus.

Voorzitter: Yücel

Mevrouw Vermue (PvdA):

Op dit moment worden in dergelijke instrumenten geen directe verantwoordelijkheden vastgelegd voor bedrijven. Zouden daarin wel afspraken worden meegenomen waar zowel de inkopende als de producerende kant van de keten zich aan moet houden, dan werd de verantwoordelijkheid niet langer enkel bij de lokale overheid gelegd en verviel het vaak gehoorde argument dat inkopende bedrijven vooruitgang tegenwerken. Is de Minister bereid om de mogelijkheden daartoe binnen EU-verband te onderzoeken?

Om sociale dialogen mogelijk te maken, is het van belang dat Nederland inzet op het bevorderen van zowel vakbonden als werkgeversverenigingen. Wij verzoeken de Minister om binnen haar imvo-beleid Nederlandse bedrijven er nadrukkelijk op te wijzen dat zij zich niet uitsluitend aan de lokale wetgeving moeten houden, maar ook aan bestaande cao's.

Een onafhankelijke en kwaliteitsgetrouwe arbeidsinspectie is van belang voor de ondersteuning van overheden bij het inrichten en de naleving van arbeidswetgeving. Via de internationale arbeidsorganisatie ILO draagt Nederland zijn steentje daar al aan bij, net als vele andere donorlanden, maar de capaciteit van de ILO blijft beperkt. Wij zouden graag zien dat de Minister meer deed. Dat kan bijvoorbeeld door via een MoU de kennis en expertise van de Nederlandse arbeidsinspectie direct aan productielanden aan te bieden. Is de Minister bereid om de mogelijkheden daartoe te onderzoeken?

Wij kijken uit naar de imvo-convenanten die de Minister momenteel met diverse sectoren uitonderhandelt. Wanneer verwacht zij de eerste convenanten te kunnen delen met de Kamer?

Zoals eerder gesteld is de PvdA van mening dat de monitoring van gemaakte afspraken strikt en transparant moet verlopen. Onder meer om die reden hebben wij eerder voor een imvo-toezichthouder gepleit. In de komende maanden verwachten wij de uitkomsten van het onderzoek naar de zorgplicht van bedrijven, op verzoek van de Minister. Op grond daarvan gaan wij graag met de Minister in debat over hoe de verantwoordelijkheid van bedrijven steviger kan worden verankerd in afspraken, met waar nodig wettelijke consequenties.

Mensen met een beperking worden nog altijd slecht bereikt, waardoor zij onverminderd tot de meest kwetsbaren behoren. Het bedrijfsleveninstrumentarium moest bijdragen aan het bereiken van de werelddoelen, die werden gepresenteerd met de slogan «Leave nobody behind». Met die slogan in het achterhoofd verzoeken wij de Minister om bedrijven die met de steun van het Dutch Good Growth Fund gericht werk scheppen voor mensen met een beperking, toe te staan om de kosten die zij maken, bijvoorbeeld voor de aanpassing van werkplekken, te betalen uit de middelen voor technische assistentie. Is de Minister bereid om te onderzoeken of dit mogelijk is? Ik ben ook benieuwd naar de mening van de indieners hierover.

Bedrijven maken wereldwijd winst ten koste van arbeiders. Wij kopen daardoor producten die zijn gemaakt door uitbuiting. De Partij van de Arbeid knokt voor alle arbeiders die geen leefbaar loon krijgen en onder beroerde arbeidsomstandigheden werken. De Partij van de Arbeid wil eerlijk werk voor iedereen, wereldwijd; minder winst, meer loon een eerlijk werk.

De heer Anne Mulder (VVD):

Voorzitter. Om te beginnen spreekt onze fractie graag haar waardering uit voor het feit dat collega's Van Laar en Kerstens dit initiatief hebben genomen. De ervaring leert dat daar voor Kamerleden veel tijd en moeite in gaan zitten. Wat dat betreft verdient dit initiatief dus complimenten.

Tot zover het initiatief zelf, nu inhoudelijk. Ik vrees dat de VVD-fractie daarvoor wat minder complimenten gaat maken. Laat ik er maar niet omheen draaien: wij vinden dat deze nota erg leest als links maakbaarheidsdenken, alsof wij de problemen in heel de wereld in één klap kunnen oplossen. Misschien vindt de heer Van Laar dat geen kritiek, maar juist een compliment. Dat kan natuurlijk, dus laten we het houden op verschillen in inzicht en ambitieniveau op dit punt. Natuurlijk zijn wij het erover eens dat het doel van deze nota sympathiek is. Die begint met een aangrijpend verhaal van een meisje in India, dat streeft naar eerlijk werk. Ik denk dat we daar allemaal wel achter kunnen staan. De vraag daarbij is wel: hoeveel wil en kun je als land op dit terrein doen? Is er meer nodig dan er nu al gebeurt? Anders gezegd: wanneer is het genoeg?

Wij doen al veel op dit terrein. De Minister schrijft zelf ook in haar reactie op de nota dat de Nederlandse overheid zich op verschillende wijzen inzet om tot een zogeheten «leefbaar loon» te komen. De Minister schrijft in haar brief dat Nederlandse bedrijven dat eigenlijk al vanuit zichzelf doen, dus niet gedwongen door wie dan ook. In de initiatiefnota staat letterlijk: «Nederlandse bedrijven lopen voorop in het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Zij introduceerden vakbonden in landen die deze nog niet kenden, betalen hun medewerkers vaak meer dan vergelijkbare bedrijven en hebben oog voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.» Kortom, er gebeurt al veel door het Nederlandse bedrijfsleven. Toch vinden de initiatiefnemers dat niet voldoende. Blijkbaar moet de Nederlandse voortrekkersrol nog sterker worden. Het is de vraag of dat gewenst is. Kan deze maakbaarheidsdrang wel? We moeten namelijk realistisch zijn: als Nederland kunnen we niet alles in de wereld oplossen. We hebben al een aantal prioriteiten. Die staan ook in het regeerakkoord. Arbeidsomstandigheden staan daarbij, maar ook noodhulp, voedselzekerheid en de aanpak van aids. Dat zijn allemaal prioriteiten, maar hoeveel kun je als land doen? Je kunt niet als Atlas het leed van de hele wereld op je schouders nemen, hoe graag je dat misschien ook wel zou willen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Meneer Mulder is van mening dat er al een hoop gebeurt. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft volgens mij belang bij een wereldwijd gelijk speelveld. Laten we eens kijken naar de Nederlandse voorlopers op het gebied van eerlijk werk. Zou er geen belang voor ons zijn om te bekijken hoe dat wereldwijd naar een gelijker niveau kan worden getrokken?

De heer Anne Mulder (VVD):

Zeker, dat is waar. Als Nederland roomser is dan de paus of het te netjes wil doen terwijl anderen dat niet doen, lopen we risico's. Je moet daarbij de vraag stellen hoever je daarin kunt gaan. Natuurlijk moet je proberen om dit te doen. Daarom vraag ik de Minister hoe we hetgeen we al doen, beter en intensiever zouden kunnen doen zonder nieuwe dingen te doen. Ik ben het eens met mevrouw Vermue dat we dat moeten proberen, maar we kunnen niet alles doen. Daarvoor zou je in elk handelsverdrag dat je sluit, allerlei paragrafen erbij moeten laten komen. Wordt het dan niet allemaal te veel? We willen immers ook nog handel drijven. Waar zit de balans, zo vraagt de VVD.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik neem aan dat we wel op een eerlijke manier handel willen drijven, dus dat we in ieder geval zijn voor goede arbeidsomstandigheden wereldwijd. Waar dat niet het geval is, moeten we daarop toezien als handelsinstrumenten daaraan een bijdrage kunnen leveren. Moet er geen standaard zijn in de wijze waarop wij onze handelsinstrumenten toepassen? Hoe kijkt de heer Mulder daartegen aan?

De heer Anne Mulder (VVD):

We delen het uitgangspunt van eerlijk werk en eerlijk loon, maar hoever kun je gaan? Ik denk dat je wel kunt constateren dat Nederland in vergelijking met grote delen van de wereld een paradijs is. We hebben ook zo onze dingetjes met vakbonden, maar op wereldniveau zijn die te overzien. Je kunt niet alles in de wereld in één keer oplossen. Het is gewoon vervelend, maar dan moet je daar alles op inzetten, terwijl je ook nog wilt handelen. Het gaat om de balans. Nederland kan helaas niet alle problemen in de wereld oplossen. Het is de vraag of het lukt en het is ook de vraag of je het moet willen. We kunnen er wel mee beginnen. De Minister en dit kabinet zijn er ook mee bezig, maar we kunnen niet de hele wereld met één druk op de knop helpen. Het spijt me, maar ik denk niet dat dit lukt.

Mijn vraag was – en dan kijk ik naar de Minister – hoe dit initiatief past in de zaken die het kabinet al doet. Past dit hierin? Moet je in plaats van het nemen van nieuwe initiatieven niet bekijken hoe je het huidige beleid kunt verdiepen en uitbouwen, zonder het uit te breiden? Wat ons betreft komen er dus geen geforceerde nieuwe initiatieven, maar bekijken we wat er nu goed gaat en hoe je dat kunt uitbouwen. Hoe kijkt de Minister naar het huidige beleid? Heeft dat effecten?

Dan kom ik op het Dutch Good Growth Fund (DGGF). Mijn collega heeft het al genoemd. De Minister heeft hierop gereageerd in haar reactie op de initiatiefnota, maar hoe zit het met mensen met een beperking? Vindt de Minister dat het Dutch Good Growth Fund hierover voorwaarden moet stellen? Of gaat het eigenlijk vanzelf al goed? We zagen in de initiatiefnota een voorbeeld van een ondernemer die mensen die doofstom zijn, aanneemt en daarbij ook een tolk aantrekt. Daar is hij niet toe gedwongen, dat doet hij gewoon, omdat het maatschappelijk verantwoord is en omdat hij dat wil doen, zonder overheidsregels. Ondernemers zijn dus best sociaal. Ik zie mijn collega van de Partij van de Arbeid knikken. Het mag ook weleens gezegd worden. Laten we dus niet direct aan nieuwe knoppen draaien als de huidige werken.

Mijn PvdA-collega heeft ook een vraag gesteld over arbeidsinspectie in derde landen. Wat moet de Arbeidsinspectie daar precies gaan doen? Hoe groot moet de inspectie zijn? Ik weet dat we in eigen land een discussie hebben over de omvang van de Arbeidsinspectie, namelijk dat die misschien te klein is. Hoe past deze nieuwe prioriteit daarin? Waar moeten we aan denken en wat moet er nog gebeuren?

Tot slot kom ik op kinderarbeid. De Partij van de Arbeid heeft hierover een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd. We zijn zeer benieuwd en kijken met belangstelling uit naar dit voorstel.

De voorzitter:

We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik begrijp dat de heer Amhaouch zich ook had aangemeld, maar die is op dit moment nog niet in de zaal. Daarom vervolgen we met de eerste termijn van de initiatiefnemer en de beantwoording van de Minister. Heeft de heer Van Laar nog behoefte aan een schorsing? Dat is niet het geval. Dan vervolgen we direct. Ik geef het woord aan de initiatiefnemer, de heer Van Laar.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Het gevaar als een partijgenoot het woord voert over een initiatiefnota die je geschreven hebt, is dat er weinig gras meer staat als je aan het woord komt. Ik denk dat mevrouw Vermue heel goed verwoord heeft waarom de indieners deze nota hebben geschreven, namelijk vanuit een verontwaardiging over de arbeidsomstandigheden waaronder mensen wereldwijd werken, onder andere om producten te maken die wij kopen. Wij hebben met zijn allen regels en wetten afgesproken over wat wij acceptabel vinden op het gebied van veiligheid, werktijden en beloning. Nederland houdt zich eraan, maar zodra we over de grens produceren, is het aan de bedrijven zelf om te kijken waarmee ze wegkomen. We zien dus wereldwijd en overigens ook dicht bij huis nog steeds heel treurige werkomstandigheden. Kijk bijvoorbeeld naar de positie van Syrische vluchtelingen in Turkije. Kinderen werken daar in fabrieken en helpen mee met de hazelnootoogst. Die beelden laten ons niet los. Daarom hebben we veel tijd en energie gestoken in deze initiatiefnota, zoals de woordvoerders ook hebben benadrukt. Die is in twee jaar gegroeid tot wat die nu is, juist omdat we ook heel goed moesten bekijken – de heer Mulder benadrukte dat terecht – wat er al gebeurt. Dan kun je pas bepalen wat je nog meer wilt doen.

De heer Mulder begon zijn betoog met een opmerking over het linkse maakbaarheidsdenken. Het is echter de vraag of dit echt links maakbaarheidsdenken is. De standaarden waarnaar wij verwijzen en waarvan wij willen dat ze wereldwijd worden nageleefd, zijn vastgesteld door de ILO (International Labour Organization). De ILO is, zoals de heer Mulder weet, een samenwerkingsverband tussen overheden, werkgevers en vakbonden. Het zijn dus wereldwijde standaarden waarvan zelfs het mondiale verenigde bedrijfsleven vindt dat die gehandhaafd moeten worden.

Wat gaan we dan doen? Gaan we alleen aan Nederlandse bedrijven vragen om die standaarden te handhaven? Wij denken dat dit een goede stap is en dat het terecht is om dat te doen, maar in deze initiatiefnota wordt van landen gevraagd om deze standaarden voor alle bedrijven in te voeren. Nederlandse bedrijven gedragen zich inderdaad goed, maar zij moeten wel concurreren met bedrijven uit bijvoorbeeld India en China, dus met lokale bedrijven die zich niet aan de mondiale normen houden die heel breed zijn omschreven en vastgelegd.

Om die concurrentie eerlijker te maken, vragen wij van de regering om zich in te spannen om andere regeringen te helpen en aan te sporen om die normen in te voeren en aan te scherpen. Wij vragen de regering om wetten handen en voeten te geven om de handhaving van de mondiale normen daadwerkelijk vorm te geven. Dan hoeven Nederlandse bedrijven die vooroplopen niet te concurreren met bedrijven die uitbuiten. Juist daarom hadden wij een positievere reactie van de VVD verwacht. Misschien komt die in tweede termijn nog.

Nederlandse bedrijven lopen voorop. Dit initiatief past goed bij hetgeen we al doen. Dat hebben we ook aangegeven. De instrumenten die we voorstellen, zijn bijna allemaal bestaande instrumenten. Ze zijn al één of meerdere keren toegepast. Er zijn landen waarmee we een MoU, een memorandum of understanding, hebben over het helpen verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Er zijn landen waarin handelsvoordelen worden gekoppeld aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, maar we kunnen dit vaker en beter doen. Op die manier maken we de concurrentie voor Nederlandse bedrijven makkelijker.

Mevrouw Vermue heeft daar een goed punt aan toegevoegd, namelijk de sociale dialoog. In onze nota hebben we die nog te weinig benadrukt. Die sociale dialoog is essentieel, ook op nationaal niveau, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Wat zeiden de vakbonden toen wij deze nota hadden gepresenteerd? Ze zeiden niet: geef ons maar meer geld, dan kunnen we meer doen. Nee, ze zeiden: zorg er nou eens voor dat werkgeversverenigingen versterkt worden. Er zijn namelijk vaak wel vakbonden opgericht en die worden ook ondersteund, maar ze missen een gesprekspartner aan de werkgeverskant. Daarom was het een goed punt van mevrouw Vermue. Juist de werkgeversverenigingen moeten ondersteund worden. Wellicht is dat ook een punt waarin de VVD kan meegaan.

De heer Mulder zei dat het aannemen van mensen met een beperking vanzelf goed gaat. Daar zijn wisselende ervaringen mee, zullen we maar zeggen. Zeker in ontwikkelingslanden is het helemaal geen vanzelfsprekendheid dat mensen met een beperking beoordeeld worden naar het talent dat ze hebben. Vaak wordt er niet verder gekeken dan de beperking. In Nederland hebben we allerlei regelingen die bedrijven in staat stellen om mensen met een beperking toch aan het werk te helpen zonder extra kosten. Denk aan een aanpassing van de werkplek, extra begeleiding et cetera. Het zou mooi zijn als daar in het Dutch Good Growth Fund ook ruimte voor komt en dat het dus niet vanuit het leningenstuk hoeft te worden betaald, maar dat het uit het giftendeel betaald kan worden, omdat bedrijven natuurlijk ook iets extra's doen.

De heer Mulder vroeg wat de Arbeidsinspectie in derde landen moet doen en hoeveel mensen dat moeten doen. De Arbeidsinspectie hoeft dat natuurlijk niet zelf te betalen. Die inzet moet betaald worden vanuit het OS-budget. We moeten bekijken waar men behoefte aan heeft. De ILO ondersteunt al nationale arbeidsinspecties, bijvoorbeeld in Bangladesh, in het verbeteren van hun werkwijze, het aannemen van nieuwe mensen en het trainen van die mensen. Zonder corruptie inspecteren is bijvoorbeeld heel ingewikkeld. Een arbeidsinspecteur wordt al vrij snel geld beloofd als hij bepaalde dingen door de vingers ziet. Nederlandse arbeidsinspecteurs en andere arbeidsinspecteurs hebben veel ervaring in het geven van trainingen hierin. De ILO kan daar dus bij helpen, maar zij kan niet alles. Zij is ook beperkt. Er zijn veel partijen binnen de ILO die meebeslissen over waar wat wordt ingezet. Nederland zou bijvoorbeeld zijn partnerlanden kunnen aanbieden om dat werk te doen als daar behoefte aan is. Dat opperen wij en wij vragen de Minister om dat te verkennen. Ik hoop ook dat de Minister daar positief over zal zijn.

Mevrouw Vermue voegde er nog een mooi punt aan toe, namelijk dat we niet alleen de minimumnormen die we internationaal hebben afgesproken moeten handhaven, maar ook de lokale cao's en de lokale afspraken die bovenop die normen liggen. Inderdaad, die sociale dialoog moet leiden tot die afspraken. Waar ze er al zijn, moeten ze handen en voeten gegeven worden. Ook dat is een heel goede toevoeging. De technische assistentie van het Dutch Good Growth Fund voor mensen met een beperking zou ook een heel mooi idee zijn. Ik hoop dan ook dat de Minister dit overneemt.

De heer Mulder heeft verder gevraagd naar de initiatiefwet tegen producten van kinderarbeid, waar we mee bezig zijn. Die vordert gestaag. Wij hopen voor de zomer de wet in te kunnen dienen en voor advies naar de Raad van State te kunnen sturen. Dan zou die dit jaar nog handen en voeten kunnen worden gegeven.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan Minister Ploumen voor haar reactie namens het kabinet.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Dank aan de heer Van Laar en de heer Kerstens voor de initiatiefnota die zij hebben geschreven. Eerlijk werk zit in het hart van de hulp- en handelagenda van dit kabinet, waarmee enerzijds gezegd is dat wij daar inzet op plegen maar anderzijds ook gezegd moet worden dat elke aanmoediging om daarmee door te gaan, zeer welkom is. We zijn er namelijk nog niet, ondanks dat Nederlandse bedrijven een heel goede en constructieve rol spelen. We zijn nu eenmaal niet alleen op de wereld, dus er moet meer gebeuren.

Wij ondernemen een aantal acties. Het debat over eerlijk werk speelt zich niet alleen af in Nederland maar ook internationaal. Tijdens het afgelopen Word Economic Forum heeft Guy Ryder, de baas van de ILO, een initiatief gepresenteerd om meer te investeren in werkgelegenheid voor jongeren. Het moet dan dus ook gaan om eerlijk werk. Het is goed dat de ILO zich daarvoor zo actief inzet. Ook waar het gaat om de situatie van vluchtelingen die opgevangen worden in de regio, zijn er problemen maar ook kansen wat betreft eerlijk werk. Turkije bijvoorbeeld heeft te maken met een groot aantal vluchtelingen die nu voor een deel informele arbeid verrichten. Helaas zijn er ook veel berichten over kinderarbeid in de textielsector door Syrische vluchtelingenkinderen. Kinderarbeid in die sector was in Turkije eigenlijk vrij goed onder controle. Door de actuele omstandigheden zien we dat dit probleem weer terug is. Dat maakt dus dat zowel van de kant van Turkije en de organisaties ter plekke als van de kant van de modemerken weer extra alertheid geboden is ten aanzien van kinderarbeid.

Ook is het belangrijk om aan te geven dat de consumenten in toenemende mate hechten aan duurzaamheid in de keten. Daar hoort eerlijk werk heel nadrukkelijk bij, of het nu om textiel gaat of om koffie en andere producten.

Nederland betoont zich niet alleen nationaal actief maar ook in EU-kader. We hebben daar een conferentie aan gewijd op 7 december, Sustainability in Global Value Chains. Tijdens die conferentie is nadrukkelijk aandacht besteed aan eerlijk werk. Dat beantwoordt eigenlijk ook meteen de vraag van de heer Mulder wat er nog meer kan worden gedaan om het effectiever en efficiënter te maken zonder dat er allerlei nieuwe initiatieven of nieuwe subthema's behoeven te worden geïntroduceerd. De meeste winst is natuurlijk te behalen door wat wij doen op te schalen naar EU-niveau en op die manier een gelijk speelveld voor de goede Nederlandse bedrijven te creëren en om de impact van de maatregelen verder te vergroten. De EU is het grootste handelsblok ter wereld. Het is dan ook van belang dat wij standaarden op dit terrein realiseren. Dat kan in handelsakkoorden, wat ook al veel gebeurt. Daar is niet iets extra's voor nodig. Het kan ook door het scherp uitvoeren van en het toezien op de naleving van GSP Plus. Sociale dialogen horen daar ook bij. Daar investeert Nederland in via vakbondsmedefinancieringsprogramma's, onder andere via FNV en CNV, maar nadrukkelijk ook lokaal. Het klopt dat werkgeversverenigingen niet allemaal zo «established», zo gevestigd zijn als het geval is bij FNV, CNV en mkb, en zich ook zo in de kijker spelen als belangrijke actoren op deze onderwerpen. Wij horen ook wel van vakbonden het geluid dat de heer Van Laar liet horen, namelijk dat we aan de andere kant van de tafel wel een goede partner moeten hebben. We proberen dat altijd wel te stimuleren. Ik ben er niet per se voor om dat nu uit ODA-gelden te financieren. Bedrijven moeten dat natuurlijk zelf doen. Werkgeversvoorman Hans de Boer heb ik hierbij wel nadrukkelijk aan mijn zijde. Hij roept zijn collega's in de desbetreffende landen op, bijvoorbeeld als we gezamenlijk op handelsmissie zijn, om nadrukkelijk mee te doen aan die sociale dialoog. Ik zie deze nota dus ook meer als een aanmoediging om de opschaling richting de EU steviger ter hand te nemen. Het voorzitterschap biedt daar ook een kans toe. Het is ook onderdeel van de inzet rond de hulp- en handelagenda. Ik zal het zeker ook nog een keer in mijn gesprekken met Hans de Boer opvoeren, omdat ik weet dat ook VNO-NCW daar belang aan hecht.

Nederland houdt zich nadrukkelijk bezig met het onderwerp leefbaar loon. In mei organiseren we samen met Duitsland in Pakistan een conferentie over leefbaar loon voor de textielsector in Azië. Via lopende partnerschappen en programma's met de Fair Wear Foundation, Utz, IDH en ILO zetten we hier nadrukkelijk op in. De imvo-convenanten, vrijwillig maar niet vrijblijvend, worden momenteel uitonderhandeld. Ik verwacht dat er voor de zomer goed nieuws te brengen is, niet alleen hier aan de Kamer maar ook breder. Conform het poldermodel zitten onder auspiciën van de SER daar aan tafel FNV, CNV, ngo's en bedrijven. We hopen dat hierbij geldt: goed voorbeeld doet goed volgen.

In 2016 gaan 21 benchmarks voor leefbaar loon gepubliceerd worden in veertien landen. Ze worden ook voor specifieke sectoren ontwikkeld zodat de keurmerken die per sector actief zijn, daarmee ook uit de voeten kunnen. Daarbij moet dan gedacht worden aan koffie, thee, bloemen, bananen, elektronica, kleding, tapijten, garnalenkweek, schoenen en, niet onbelangrijk voor Nederland, voetballen. Die benchmarks kunnen breder gebruikt worden binnen een regio en ook sectoroverstijgend. ISEAL zal nadrukkelijk voor de verspreiding van de kennis over die benchmarks zorgdragen. Wij delen de resultaten ook met de door Nederland gesteunde «wage indicator». We hopen allemaal dat we op die leefbaarloonconferentie in Pakistan al een aantal voorbeelden ervan zullen zien. Het is echt een ingewikkeld onderwerp. Ik ben dan ook blij dat we zo snel zulke grote stappen kunnen zetten. Die benchmarks maken het natuurlijk ook voor bedrijven aantrekkelijker om hierop in te zetten, omdat een gelijk speelveld van groot belang is.

Het punt van die arbeidsinspecteur vind ik een interessante gedachte vanuit het idee dat ook Nederlandse belastinginspecteurs de belastingdiensten in Rwanda en Uganda gaan helpen versterken. Ik moet erbij zeggen dat de ILO liever experts uit de regio inzet omdat die de dynamiek in de regio beter kennen. Dat wordt ook gedaan in het ILO-programma voor de arbeidsinspectie in Bangladesh. Wij hebben een pilot gedaan vanuit het PUM-programma om te kijken of voormalige arbeidsinspecteurs daarvoor kunnen worden ingezet, maar die pilot verliep buitengewoon moeizaam en is ook stopgezet. Het idee is buitengewoon sympathiek, maar de praktijk is weerbarstig, ook omdat de Nederlandse arbeidsinspectie niet heel ruim in haar capaciteitsjasje zit. Laten we dit idee niet wegkieperen, en ik zal het ook nog eens een keer bij de ILO onder de aandacht brengen, maar gezien de resultaten van de pilot en wat de ILO wil, lijkt dit idee in de theorie effectiever dan in de praktijk. Laten we daar dus niet meteen onze energie in steken.

Er is gevraagd of in de imvo-convenanten afspraken worden gemaakt over eerlijk werk. Een imvo-convenant zonder dergelijke afspraken bestaat niet. Het is immers een van de onderdelen van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

«Kan er nog meer in EU-verband», hoor ik de heer Mulder denken. Hij denkt natuurlijk: als we kunnen opschalen, waarom doen we dat dan niet en wat is er dan mogelijk? Er zijn een paar dingen. We hebben natuurlijk de global goals, de nieuwe agenda om honger en armoede de wereld uit te krijgen. Eerlijk werk zit daar heel nadrukkelijk in. Daarin zit ook de wens van de Europese Commissie om te zorgen dat er banen gecreëerd worden met leefbaar loon en onder goede omstandigheden. We hebben op 2 februari met de Europese handels- en OS-Ministers voor het eerst bij elkaar gezeten. Wij willen het EU-instrumentarium voor de verduurzaming van ketens nadrukkelijk beter en vaker inzetten. Die afspraken worden gemaakt. In de Europese Commissie zijn op dat terrein drie ambities geformuleerd, die wij tijdens ons voorzitterschap en daarna natuurlijk aanmoedigen. Ten eerste het verder ontwikkelen van het beleid rondom responsible management of supply chains, dus ketenmanagement. Ten tweede de trade for all strategy, de strategie die uitgebracht is door Eurocommissaris Malmström. Daarin wordt nadrukkelijk steun uitgesproken voor de beleidscoherentie tussen handel en ontwikkelingssamenwerking. Zij wil heel graag een effectief handelsbeleid dat ook een antwoord is op de toename van mondiale waardeketens. Het versterkt ook de due diligence-initiatieven in de keten. Ten derde is het de ambitie van de Commissie, en Eurocommissaris Malmström zet zich daar zeer voor in, om een effectieve implementatie van duurzaamheidsafspraken in vrijhandelsakkoorden te bereiken. Nederland en Frankrijk hebben een tijd geleden het initiatief genomen om dat te doen. Dat staat er altijd wel netjes in, maar de uitvoering laat nog wel eens te wensen over en aan een dode letter hebben we natuurlijk niets; we moeten echt uitvoeren.

GSP Plus is een van de instrumenten die de EU kan inzetten. Daar hebben we positieve ervaringen mee opgedaan. In de komende maanden staat Pakistan nogal in de spotlights. Er worden daar goede resultaten behaald. De indruk is ook dat die zonder de druk van GSP Plus minder prioriteit gekregen zouden hebben in Pakistan. Het is ook een prioriteit in het kabinet van dat land. Het heeft een rapport aangeleverd waarin de naleving van dat internationale convenant nog eens uit de doeken worden gedaan. Ook op dit punt is de monitoring heel belangrijk, maar wij zijn niet pessimistisch. Ik houd natuurlijk een beetje een slag om de arm, maar er is absoluut vooruitgang geboekt.

Ik heb net een aantal prioriteiten genoemd van Nederland. Wij zijn nog met een paar onderdelen bezig; dat is onderhanden werk. Binnenkort komt een onderzoek uit over de zorgplicht voor bedrijven. Dat is in opdracht van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie gedaan door de Universiteit van Utrecht. Dat onderzoek komt in april uit. Daarna zal de kabinetsappreciatie volgen. In dat kader wordt ook ingegaan op een eventuele meerwaarde van een aparte imvo-toezichthouder. Ik ben het namelijk eens met de heer Mulder: je moet niet iets doen als het geen meerwaarde heeft. Dat is een van de redenen dat we in het onderzoek daarnaar hebben gevraagd. Ik kijk uit naar de resultaten daarvan.

Doen we nu wel genoeg binnen het Dutch Good Growth Fund om de toegang van mensen met een beperking tot banen en bedrijven mogelijk te maken? Dat gaat voor een deel vanzelf; daarvan werd al een voorbeeld genoemd. Voor een ander deel gaat het echter niet altijd vanzelf. Ik zeg dan ook heel graag toe dat de technische assistentie die beschikbaar is voor het Dutch Good Growth Fund om bedrijven te ondersteunen, ingezet wordt om bedrijven en bedrijfsmodellen toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Ook voor hen moet er voldoende werk zijn en moet dat werk ook eerlijk zijn. Ik denk dat bedrijven een goede voorbeeldfunctie kunnen hebben in samenlevingen waarin soms echt nog wel een taboe rust op mensen met een beperking as such, zeker als het gaat om hun deelname aan maatschappelijke activiteiten. Wij weten allemaal hoe ontzettend belangrijk het is – kijk maar hoe wij daar zelf tegenover staan – om in je eigen onderhoud te kunnen voorzien. Eerlijk werk is de emancipatiemachine bij uitstek. Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister Ploumen. Ik wil vijf minuten schorsen voordat wij beginnen aan de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik constateer dat iedereen gereed is en wij kunnen beginnen met de tweede termijn van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Vermue.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezeggingen op het gebied van technische assistentie. In aansluiting op haar reactie over de Arbeidsinspectie hoor ik graag of het mogelijk is om een brief toe te zenden aan de Kamer over de pilot, waar mogelijk met de resultaten en voorziening van de evaluatie, als die al heeft plaatsgevonden.

De Minister geeft aan, de initiatiefnota als een aanmoediging te beschouwen. Om deze aanmoediging nog wat kracht bij te zetten, dien ik drie moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verantwoord ondernemen de overheid een verantwoordelijkheid heeft om mensen te beschermen voor de negatieve effecten van haar bedrijfsleven (responsiblity to protect);

overwegende dat in veel productielanden de overheid nalatig of niet in staat is om toe te zien op de fundamentele rechten en principes op het werk en de afspraken vastgelegd in cao's;

verzoekt de regering, haar inspanningen te vergroten om de fundamentele rechten en principes op het werk in andere landen te realiseren, de Kamer te informeren over de doelen die de regering zichzelf daarbij stelt en de Kamer jaarlijks te informeren over de behaalde resultaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Servaes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34 311).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er geschikte bilaterale en multilaterale instrumenten voorhanden zijn om lage-inkomenslanden te ondersteunen bij het naleven van de fundamentele rechten en principes op het werk;

verzoekt de regering, nationaal en Europees beschikbare handelsinstrumenten én MoU's vaker en gerichter in te zetten om landen ertoe te bewegen de fundamentele rechten en principes op het werk vorm en inhoud te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Servaes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (34 311).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in veel landen actieve vakbonden zijn, maar daar een gesprekspartner in de vorm van een vereniging van werkgevers ontbreekt;

overwegende dat bedrijven zich over de grens, net zoals in Nederland, bovenop het wettelijk minimum aan cao's dienen te houden;

verzoekt de regering, het belang van bestaande cao's in productielanden op te nemen in haar imvo-beleid richting het Nederlands bedrijfsleven;

verzoekt de regering voorts, zich in te spannen voor sociale dialogen waar deze ontbreken en daarbij steun te verlenen aan zowel vakbonden als werkgeversverenigingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Servaes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (34 311).

Het woord is aan de heer Mulder voor een inbreng in tweede termijn.

De heer Anne Mulder (VVD):

Ik kan kort zijn. Ik dank de indiener voor de beantwoording van de vragen. Ik dank ook de Minister voor de beantwoording van de vragen. De VVD vindt het verstandig dat de Minister inzet op EU-beleid, waardoor we dit met meer landen samen doen. Als Nederland nu vooroploopt, is het vooral zaak dat andere landen ook hun verantwoordelijkheid gaan nemen. Daarvoor dus onze hartelijke steun aan de Minister.

De voorzitter:

We gaan nu over tot de tweede termijn van de indiener.

De heer Van Laar (PvdA):

Ook ik kan in deze tweede termijn kort zijn. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn en voor haar uiteenzetting van wat het kabinet al doet. Ik ben blij dat zij de, om het zo maar te zeggen, centrale boodschap van de initiatiefnota omarmt en die als een aansporing ziet. Ik ben blij met de moties van mevrouw Vermue, die deze aansporing goed samenvatten en wat aanvullingen op de huidige nota bieden. Ik kan de moties daarom alleen maar een ondersteuning van het beleid noemen. Maar volgens mij is zoiets aan de Minister, dus laten we even afwachten of dat ook gebeurt.

Minister Ploumen:

Het is goed om te weten dat er steun is in de Kamer voor dit belangrijke onderwerp van eerlijk werk, ook vanuit de gedachte dat wat wij voor onszelf belangrijk vinden ook voor anderen belangrijk is. Maar dit is niet iets wat je in je eentje kunt doen. Niet alleen als overheid; je hebt daar alle sociale partners bij nodig. Ook niet alleen als land; je hebt daar ook de EU voor nodig. Wij hechten groot belang aan het werk van de ILO, waarin werkgevers en werknemers bij elkaar komen en afspraken met elkaar proberen te maken. Zeer veel dank dus daarvoor.

Ik loop kort de zojuist ingediende moties langs. De eerste motie, die op stuk nr. 5, gaat over de OESO-richtlijnen en de «responsiblity to protect». In de motie wordt de regering opgeroepen om haar inspanningen te vergroten om de rechten en principes met betrekking tot werk in andere landen te realiseren en om de Kamer daarover jaarlijks te informeren. Ik zie die oproep als een ondersteuning van het beleid, wat betekent dat ik het oordeel erover aan de Kamer laat. Ik zeg daar wel bij dat het vergroten van de inspanningen in termen van de inzet van additionele financiële middelen niet eenvoudig zal zijn, gezien de druk op het budget en de middelen die Nederland al vrijmaakt. De ervaring leert mij wel dat deze onderwerpen niet altijd te maken hebben met financiële inzet, maar veel meer met het voortdurend agenderen van deze onderwerpen en het zoeken van bondgenoten.

De tweede motie, die op stuk nr. 6, gaat over het vaker en gerichter inzetten van handelsinstrumenten. Dat doet de Europese Commissie. Zij zet die instrumenten in en Nederland steunt dat nadrukkelijk. Ik noemde al de «Trade for All»-strategie. Ook deze motie zie ik dus als ondersteuning van het beleid en ik laat het oordeel erover aan de Kamer. Ik zie de motie overigens ook als een aansporing om in de Trade Policy Committee, het handelspolitieke comité waarvan Nederland nu het voorzitterschap heeft, voortdurend aandacht te blijven vragen voor deze kwesties. Niet alle 28 landen lopen daar namelijk even warm voor.

De derde motie, die op stuk nr. 7, gaat over de sociale dialogen. Ook die motie wil ik zien als ondersteuning van beleid, maar ik wil er wel een klein amendementje op voorstellen. De motie suggereert namelijk dat de uitkomsten van sociale dialogen cao's zijn. Was de wereld maar zo mooi dat alle sociale dialogen in alle landen uitmonden in cao's! Helaas is dat niet zo. Wij hopen natuurlijk dat dit ooit zo ver komt. Als ik dit mag herformuleren tot het opnemen van het belang van de sociale dialoog in het imvo-beleid, zou ik deze motie graag als aanmoediging en ondersteuning zien en het oordeel erover aan de Kamer laten. Als dat mag, heel graag dus. Ik denk dat ik mevrouw Vermue zie knikken.

De voorzitter:

Mevrouw Vermue heeft een interruptie op dit punt.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Dat is in orde.

Minister Ploumen:

Heel goed. Dan ben ik mevrouw Vermue ook nog een antwoord schuldig op haar vraag of de Kamer geïnformeerd kan worden over de pilot van de arbeidsinspecteurs en PUM. Dat doe ik graag. Ik wil er geen aparte brief aan wijden. We proberen zo min mogelijk papier heen en weer te schuiven. Bij een eerstvolgende gelegenheid wil ik het heel graag in een Kamerbrief opnemen.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de initiatiefnemer en het kabinet. De Minister heeft een aantal toezeggingen gedaan. Ik zal ze even voorlezen:

De Minister zal de Kamer naar verwachting voor de zomer informeren over de uitkomst inzake de imvo-convenanten.

De Minister zal de Kamer na verschijning van het onderzoek over de zorgplicht van bedrijven ook de kabinetsappreciatie doen toekomen en daarbij ook ingaan op de meerwaarde van apart imvo-toezicht.

De Minister zal de Kamer informeren over de technische assistentie inzake de Arbeidsinspectie.

Ik zie dat de leden hiermee instemmen, dus dat is goed genoteerd. Dan rest mij te melden dat we volgende week dinsdag, 15 maart, stemmen over de moties. Ik dank de Minister, de initiatiefnemer en de Kamerleden hartelijk voor hun inbreng.

Sluiting 16.09 uur.

Naar boven