34 307 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 18 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN P.J.H. TE Z.2 INZAKE VERMINDERING VAN DE AANSLAG SUCCESSIERECHT

Vastgesteld 21 april 2016

Klacht

Gemachtigde van verzoekster beklaagt zich over de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag successierecht in verband met de fors lagere verkoopopbrengst van de woning van de erflater.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoekster erft de woning van haar in de zomer van 2007 overleden vader. Een jaar later ontvangt verzoekster de aanslag successierecht die gebaseerd is op een woningwaarde van € 137.000. Deze waarde komt overeen met de WOZ-waarde uit 2007 en wordt door verzoekster niet bestreden. In de zomer van 2013 wordt de woning verkocht voor € 57.000, reden voor gemachtigde om de inspecteur in april 2014 alsnog te verzoeken om een ambtshalve vermindering van de aanslag successierecht. Het verzoek wordt afgewezen op grond van paragraaf 21, onderdeel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, dat bepaalt dat een belastingplichtige geen aanspraak meer kan maken op ambtshalve vermindering, indien vijf jaar zijn verstreken na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Overwegingen

De Staatssecretaris antwoordt dat, voor zover het verstrijken van de vijfjaarstermijn niet aan verzoekster zou kunnen worden tegengeworpen, er ook dan geen aanleiding bestaat voor ambtshalve vermindering omdat artikel 21 van de Successiewet 1957 bepaalt dat de overlijdensdatum als peildatum geldt voor de waarde van het nagelaten vermogen. Als gevolg hiervan blijven waardeveranderingen die na de overlijdensdatum optreden, buiten beschouwing. Verzoekster heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aangifte of de aanslag, noch binnen vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld verzocht om vermindering van de aanslag.

Een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat door gemachtigde geillustreerd wordt met enkele voorbeelden uit zijn pratijk waarbij wel ambtshalve vermindering zou zijn verleend ondanks overschrijding van de vijfjaars termijn, wordt door de Staatssecretaris van de hand gewezen omdat er zijns inziens geen sprake is van gelijke gevallen en hij daarover ook niet in detail mag treden in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van oordeel dat de afweging van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Neppérus (voorzitter), (VVD), Jacobi (PvdA), Van Raak (SP), Koşer Kaya (D66), Beertema (PVV), Bruins Slot (CDA), Klein (Klein), Dik-Faber (CU), Van der Linde (VVD) en de plaatsvervangend leden Van Oosten (VVD), Dikkers PvdA), Van Nispen (SP), Swinkels (D66), Krol (50PLUS) en De Caluwé (VVD).

Naar boven