Klacht
Gemachtigde van verzoekster beklaagt zich over de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve
vermindering van de aanslag successierecht in verband met de fors lagere verkoopopbrengst
van de woning van de erflater.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoekster erft de woning van haar in de zomer van 2007 overleden vader. Een jaar
later ontvangt verzoekster de aanslag successierecht die gebaseerd is op een woningwaarde
van € 137.000. Deze waarde komt overeen met de WOZ-waarde uit 2007 en wordt door verzoekster
niet bestreden. In de zomer van 2013 wordt de woning verkocht voor € 57.000, reden
voor gemachtigde om de inspecteur in april 2014 alsnog te verzoeken om een ambtshalve
vermindering van de aanslag successierecht. Het verzoek wordt afgewezen op grond van
paragraaf 21, onderdeel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, dat bepaalt dat een
belastingplichtige geen aanspraak meer kan maken op ambtshalve vermindering, indien
vijf jaar zijn verstreken na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Overwegingen
De Staatssecretaris antwoordt dat, voor zover het verstrijken van de vijfjaarstermijn
niet aan verzoekster zou kunnen worden tegengeworpen, er ook dan geen aanleiding bestaat
voor ambtshalve vermindering omdat artikel 21 van de Successiewet 1957 bepaalt dat
de overlijdensdatum als peildatum geldt voor de waarde van het nagelaten vermogen.
Als gevolg hiervan blijven waardeveranderingen die na de overlijdensdatum optreden,
buiten beschouwing. Verzoekster heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aangifte of de
aanslag, noch binnen vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld verzocht om
vermindering van de aanslag.
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat door gemachtigde geillustreerd wordt met
enkele voorbeelden uit zijn pratijk waarbij wel ambtshalve vermindering zou zijn verleend
ondanks overschrijding van de vijfjaars termijn, wordt door de Staatssecretaris van
de hand gewezen omdat er zijns inziens geen sprake is van gelijke gevallen en hij
daarover ook niet in detail mag treden in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht.
Oordeel van de commissie3
De commissie is van oordeel dat de afweging van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers