34 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2016

Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 11 februari jl. verzocht het rapport van Margalith Kleijwegt, Twee werelden, Twee werkelijkheden1, toe te zenden. Daarnaast verzoekt de commissie om een beleidsreactie te geven op dit rapport. In deze brief beantwoord ik dit verzoek.

Afgelopen najaar heb ik aangegeven dat ik door gesprekken en rapportages een beter beeld wil krijgen van sociale scheidslijnen in het onderwijs. Daarom heb ik Margalith Kleijwegt gevraagd om in beeld te brengen hoe gevoelige maatschappelijke kwesties de klas binnen komen.

Reactie twee werelden, twee werkelijkheden

Zoals ik in het voorwoord op de publicatie heb aangegeven, heeft de rapportage Twee werelden, Twee werkelijkheden indruk op mij gemaakt. In de samenleving, in een wijk en op een school kunnen twee werelden bestaan waarvan de deelnemers elkaar zelden ontmoeten. Recente gebeurtenissen leiden tot scherpere maatschappelijke tegenstellingen en deze ontwikkelingen zijn ook in het onderwijs voelbaar. De opgetekende verhalen laten zien hoe verschillend leerlingen naar de actualiteit kunnen kijken. Kleijwegt typeert dit zelf als een vorm van «mentale segregatie» in het onderwijs. Er bestaan meerdere werelden, meerdere werkelijkheden naast elkaar. Leerlingen ervaren de gebeurtenissen vanuit het perspectief dat ze vanuit hun opvoeding hebben meegekregen. De verschillende werkelijkheden worden nog eens versterkt door de vaak eenzijdige beeldvorming in sociale media.

Het verslag van Kleijwegt maakt voor mij eens en te meer duidelijk hoe urgent het is om in het onderwijs de dialoog te blijven voeren en bruggen te slaan tussen verschillende werelden. Het is voor docenten geen eenvoudige opdracht het gesprek te voeren over gevoelige kwesties als radicalisering, religie of seksuele geaardheid, maar het is wel noodzakelijk. Docenten mogen hier ook niet alleen in staan. De schoolleiding en het bestuur moeten zorgen voor een open schoolcultuur waarin lastige gesprekken niet uit de weg worden gegaan.

In het gesprek over gevoelige kwesties zijn de fundamentele waarden van de democratische rechtsstaat leidend. Het onderwijs bereidt jonge mensen voor op wat het betekent om te leven in een open, vrije en betrokken samenleving. Het gaat dan niet alleen om het cognitief kunnen reproduceren van de kernwaarden die ten grondslag liggen aan de democratische samenleving maar ook om het van binnenuit begrijpen op welke waarden onze samenleving is gebouwd en daar tegelijk kritische vragen over te kunnen stellen.

Kleijwegt laat zien hoe belangrijk het is dat het onderwijs jongeren het gevoel geeft dat zij ertoe doen. Het onderwijs moet leerlingen vertrouwen geven in hun talenten en laten zien dat er voor iedereen een plek is in de samenleving. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor extreme idealen zo klein mogelijk blijft.

Dit sluit aan bij inzichten die er zijn over de push- en pull-factoren van radicalisering. Vergelijkend onderzoek in Engeland, Denemarken en Nederland laat zien dat jongeren die radicaliseren voor de verleiding van het extremisme vallen omdat zij behoefte hebben aan een duidelijke identiteit.2 Door adolescenten worden fundamentele vragen gesteld: wie wil ik worden, bij wie hoor ik en wat is mijn plek op de wereld? Jongeren zijn op zoek naar idealen en gezagsfiguren die een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Een krachtige pedagogische omgeving is onontbeerlijk om die zoektocht in goede banen te leiden. Die pedagogische omgeving wordt allereerst gevormd door ouders en verzorgers maar zeker ook docenten kunnen hierin voor jongeren belangrijk zijn.

Onderwijs gaat immers niet alleen over kennisoverdracht. Het gaat ook over persoonlijke ontwikkeling, het zoeken van een eigen stem en het eigen maken van een kritische en reflexieve houding. De docent vervult hierin een essentiële rol. Vaardigheden om een moeilijk gesprek aan te gaan zouden daarom ook een plaats moeten hebben in de lerarenopleidingen. Tijdens mijn rondgang langs de lerarenopleidingen heb ik gezien hoe wordt ingezet op bildung en het vergroten van de vaardigheden voor burgerschapsonderwijs. Samen met de Minister van SZW steun ik daarnaast het project «Dialoog als burgerschapsinstrument» waarin een methodiek voor de lerarenopleidingen wordt ontwikkeld waarmee docenten in spe leren de dialoog met hun klas aan te gaan.

Burgerschapsvorming behoort tot de vaste opdracht van het onderwijs. Het advies van het Platform Onderwijs2032 om burgerschap een prominentere positie in het curriculum voor het po en vo te geven, onderstreept dit.3 In het mbo wordt van 1 juli 2016 kritisch leren denken onderdeel van de kwalificatiedossiers. Ten slotte, geef ik de nodige aandacht aan burgerschap in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs. Goed hoger onderwijs is ingebed in leergemeenschappen waarin kritische discussie en reflectie bij uitstek kan plaatsvinden.

Vervolgaanpak

Op maandag 1 februari jl. werd de publicatie van Kleijwegt gepresenteerd tijdens een bijeenkomst in De Balie in Amsterdam. Er waren rondetafelgesprekken waar docenten, lerarenopleiders en schoolleiders hun ervaringen en expertise konden delen. Dat werd gewaardeerd. Ik bekijk of ik in het najaar een vervolg organiseer op deze bijeenkomst om continuïteit te geven aan het inmiddels gevormde netwerk.

Zoals ik al eerder aangaf, onder andere in de brief «De rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering» ondersteun ik het onderwijs met een breed programma4. Ik benut daarvoor met name de expertise van de Stichting School en Veiligheid. Ik heb hen gevraagd om vanuit hun bredere kennis over sociale veiligheid, pedagogisch handelen en het bespreekbaar maken van lastige onderwerpen in de klas, scholen en instellingen te ondersteunen met vraagstukken rondom radicalisering en polarisatie. Het is de ambitie om de ondersteuning van onderwijsinstellingen op die plaatsen terecht te laten komen waar de problematiek van radicalisering het meest nijpend is. Daarom is vanaf het begin van dit jaar een complementaire aanpak in 16 gemeenten gestart, na de voorbereiding in 2 pilotgemeenten vorig jaar.5

Gedurende de periode van het Nederlandse EU-voorzitterschap wil ik inzetten op drie hoofdelementen (mediawijsheid, positie leraren, en inclusief onderwijs) uit een verklaring die we een jaar geleden met alle onderwijsministers hebben opgesteld in Parijs, de zgn. Parijs Verklaring. Tijdens de Raad kunnen lidstaten «best practices» delen. Het is mijn bedoeling dat de lidstaten zo een impuls krijgen voor een follow-up van de acties uit de Parijs Verklaring, zodat we ons in de hele EU tot het uiterste inspannen om via onderwijs radicalisering van jongeren te voorkomen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Formers&families, ed. Stijn Stieckelink en Micha de Winter, National coordinator for security and counterterrorism, 2015.

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 278.

X Noot
4

Kamerstuk 29 754, nr. 253.

X Noot
5

Kamerstuk 29 754 / 29 240, nr. 310.

Naar boven