Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2016
Uw Kamer heeft mij gevraagd u te informeren over een bericht in het FD over de transformatie
van kantoorgebouwen in wooneenheden. Dat doe ik graag. In het betreffende FD-bericht
wordt gesteld, dat de fiscus de transformatie van kantoren in wooneenheden frustreert.
Dit zou gebeuren doordat inspecteurs op eigen gezag afwijken van mijn beleid op het
gebied van de btw. Daarnaast wordt in het artikel aangegeven dat discussies plaatsvinden
over de vraag of het ombouwen van een bestaand gebouw een nieuwe zaak betreft die
leidt tot btw-plicht.
Uit het overleg dat inmiddels heeft plaatsgevonden met de NVB volgt dat de uitvoering
van bestaande wet- en regelgeving en beleid door de Belastingdienst de transformatie
van kantoren in woningen niet frustreert. Inmiddels is gebleken dat inspecteurs niet
afwijken van mijn beleid op het gebied van de btw. Dit beleid betreft paragraaf 4.2.
van mijn besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M, Stcrt. 2013, nr. 26851, over koop-/aannemingsovereenkomsten.
Wel heb ik de bouwvereniging NVB aangegeven dat ik graag bereid ben om met de bouwsector
te inventariseren en te beoordelen of het mogelijk is om praktische richtlijnen over
duidelijke situaties van «vernieuwbouw» vast te stellen, die dan eventueel in beleid
zullen worden gepubliceerd. Het gaat hierbij om situaties waarbij moet worden beoordeeld
of een verbouwing van een kantoorgebouw voor de btw-heffing leidt tot een nieuw vervaardigd
(in wezen nieuw) gebouw of tot een minder ingrijpende verbouwing. Deze beoordeling
is in de praktijk moeilijk en fiscaal/financieel van groot belang. De levering van
een nieuw vervaardigd gebouw is namelijk belast met btw en vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
De levering van een oud en gebruikt gebouw dat minder ingrijpend verbouwd wordt, is
vrijgesteld van btw en belast met overdrachtsbelasting. De btw op de verbouwingskosten
is in dat laatste geval niet aftrekbaar.
Het vaststellen van deze praktische richtlijnen in de volle breedte van het vraagstuk
acht ik niet mogelijk, omdat het om uitgebreide en onderling verschillende casuïstiek
gaat. Bovendien blijft een juist antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw vervaardigd
gebouw, sterk afhankelijk van de feiten en de juiste fiscale waardering van die feiten.
Een haalbaar scenario acht ik wel om o.a. met de NVB te onderzoeken of er situaties
zijn die zo duidelijk zijn, dat deze (veralgemeniseerd) hun weg in een richtlijn voor
de praktijk kunnen vinden.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes