34 300 C Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2016

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

blz.

     

A.

Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel

3

     

B.

Begrotingstoelichting

4

     

1.

Leeswijzer

4

     

2.

Het beleid

5

     

2.1.

De beleidsagenda

5

2.1.1.

Beleidsmutaties

5

     

2.2.

Het beleidsartikel

6

2.2.1.

Algemene beleidsdoelstelling

6

2.2.2.

Rol en verantwoordelijkheid Minister

6

2.2.3.

Beleidswijzigingen

8

2.2.4.

Budgettaire gevolgen van beleid

8

2.2.5.

Toelichting op de uitgavencategorieën

10

     

3.

Het verdiepingshoofdstuk

12

3.1.

Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

12

3.2.

Integratie-uitkeringen

15

3.3.

Decentralisatie-uitkeringen

15

     

4.

Provinciefonds in breder perspectief

17

4.1.

Inkomstenbronnen van provincies

17

4.2.

Specifieke uitkeringen

18

4.3.

Motorrijtuigenbelasting

19

     

5.

Bijlagen bij de begroting

20

Bijlage 1

Beleidsmutaties

21

Bijlage 2

Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2014–2015

22

Bijlage 3

Lijst met afkortingen

23

Bijlage 4

Lijst met belangrijke termen en hun betekenis

24

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld.

De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen is opgenomen. De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.

De voorliggende toelichting bij de begroting 2016 van het provinciefonds kent de volgende indeling.

Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op het beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid van de minster, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.

Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2015 naar de stand ontwerpbegroting 2016. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen. In hoofdstuk 4 wordt het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de inkomstenbronnen van de provincies, zoals de specifieke uitkeringen en de motorrijtuigenbelasting. Daarna volgen in hoofdstuk 5 de bijlagen.

Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. HET BELEID

2.1. De beleidsagenda

Rol provinciefonds

Onverminderd blijft het uitgangspunt dat het provinciefonds, in combinatie met de andere provinciale inkomstenbronnen, provincies voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

Commissie Janssen

Begin 2015 heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) een externe commissie ingesteld die zich gaat buigen over verdeelvraagstukken binnen het provinciefonds. Directe aanleiding zijn de decentralisatie van natuurtaken en de overheveling van de middelen voor verkeer en vervoer naar het provinciefonds. De provincies hebben de externe commissie als opdracht meegegeven te komen tot een breed gedragen advies onder de provincies dat de transparantie van het verdeelmodel provinciefonds bevordert. Ook het ontwikkelen van een provinciale beleidslijn voor toekomstige verdeelvraagstukken is onderdeel van de opdracht. Naar verwachting zal de commissie in het najaar van 2015 met een advies aan het IPO komen. Het advies zal daarna onderwerp zijn van bestuurlijk overleg tussen het IPO en de fondsbeheerders.

Btw-compensatiefonds

Sinds 2015 is er een plafond gesteld aan de uitgaven binnen het Btw-compensatiefonds (BCF). Bij overschrijding van het plafond, komt het verschil ten laste van het provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het provinciefonds.

Voor 2016 staat een beleidsdoorlichting gepland van het BCF. Meer informatie over het BCF is te vinden in artikel 6 van begroting 9 (Financiën en Nationale Schuld).

2.1.1. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2015 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2015 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2016. De weergegeven mutaties worden in het verdiepingshoofdstuk 3 afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.

Tabel 2.1.1. Beleidsmutaties (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Opdracht

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

100

0

0

0

0

0

             

Bijdragen aan medeoverheden

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

– 10.453

– 62.510

– 62.436

– 62.344

– 62.209

– 62.203

2. Integratie-uitkeringen

0

0

0

0

0

0

3. Decentralisatie-uitkeringen

135.570

1.099.409

1.085.963

1.045.852

1.044.798

1.043.433

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2015)

125.217

1.036.899

1.023.527

983.508

982.589

981.230

2.2. Het beleidsartikel

2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling

Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:

  • 1. de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;

  • 2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

2.2.2. Rol en verantwoordelijkheid Minister

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Provincies zijn verantwoordelijk voor de resultaten die ze met hun bijdrage uit dit fonds realiseren. Met inachtneming van de wet- en regelgeving, zijn provincies autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.

Op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) moet elk afzonderlijk begrotingsartikel periodiek (tenminste eens in de 7 jaar) worden geëvalueerd (Artikel 3.1 RPE: Al het beleid dat valt onder de beleidsartikelen in de begroting). In de doorlichting van artikel 1.1 van de begroting van BZK (H7) wordt ingegaan op de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden die ten grondslag liggen aan de geldstromen die via de fondsen lopen. Er vindt dan ook geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het gemeentefonds en provinciefonds.

Voor de realisatie van de in paragraaf 2.2.1. beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.

Beleidsthema 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

A) Normeringssystematiek

De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het provinciefonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet

Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolen voor de provincies kunnen worden opgevangen.

C) Bestuurlijk overleg financiële verhouding

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zonodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringssystematiek (vgl. A) kan – indien beschikbaar – in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.

Beleidsthema 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

D) Verdeelmaatstaven

Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

E) Periodiek onderhoudsrapport

De totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel per 1 januari 2012 en de herverdeeleffecten die hiermee samenhangen hebben de vraag opgeroepen of er behoefte is aan een onderhoudssysteem. Bij onderhoud kan een onderscheid gemaakt worden tussen onderwerpen die de komende jaren van belang zijn voor het provinciefonds vanuit veranderingen in het takenpakket of wijzigingen van de verdeelmaatstaven: de onderhoudsagenda. Bij een onderhoudsinstrument kan ook worden gedacht aan een signaleringsfunctie op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden over het al dan niet uitvoeren van nader onderhoud. Uiteindelijk kan dit leiden tot een aanpassing van het verdeelstelsel. Het doel van de signaleringsfunctie is om te voorkomen dat er in de toekomst grote schoksgewijze aanpassingen in de verdeling noodzakelijk zijn.

2.2.3. Beleidswijzigingen

De belangrijkste beleidswijziging is op het terrein van de Brede doeluitkering verkeer en vervoer. Deze wijziging wordt genoemd in de beleidsagenda (paragraaf 2.1). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in de tabellen 2.1.1 en 3.1.2 en bijlage 1. De toelichting staat in paragraaf 3.1.

2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2.2.1. Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen:

1.077.509

2.160.334

2.150.390

1.994.580

1.988.661

1.982.302

             

Uitgaven:

1.077.398

2.160.334

2.150.390

1.994.580

1.988.661

1.982.302

Waarvan juridisch verplicht

 

100%

       
             

Opdracht

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

200

100

100

100

100

100

             

Bijdragen aan medeoverheden

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

251.635

595.313

590.387

579.537

574.672

569.678

2. Integratie-uitkeringen

0

0

0

0

0

0

3. Decentralisatie-uitkeringen

825.563

1.564.921

1.559.903

1.414.943

1.413.889

1.412.524

             

Ontvangsten:

1.077.398

2.160.334

2.150.390

1.994.580

1.988.661

1.982.302

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd.

Op basis van de Financiële-verhoudingswet (voor de uitkeringen aan de gemeenten en provincies) is het percentage juridisch verplicht bijna 100%. Alleen een deel van de «Kosten Financiële-verhoudingswet» is op voorhand niet juridisch verplicht.

Ontvangsten

Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.1.).

Ter informatie geeft figuur 2.2.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal Bijdragen aan medeoverheden) per inwoner van 2002–2020 weer. De bedragen 2002 tot en met 2014 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2015 tot en met 2020 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.

Figuur 2.2.2. Uitkering provinciefonds in euro’s per inwoner

Figuur 2.2.2. Uitkering provinciefonds in euro’s per inwoner

De provincies ontvangen in 2016 uit het provinciefonds € 2.160.234.000. Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 128 per inwoner. Ten opzichte van 2015 betekent dit een mutatie van € 65 per inwoner, bijna een verdubbeling. Dit komt voornamelijk door de Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer die is omgezet van een specifieke uitkering in een decentralisatie-uitkering.

2.2.5. Toelichting op de uitgavencategorieën

In Tabel 2.2.1. Budgetaire gevolgen van beleid staan een aantal uitgavencategorieën. Deze worden hier nader toegelicht.

Kosten Financiële-verhoudingswet

Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.

Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële-verhoudingswet.

Integratie-uitkeringen

Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of andere middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële-verhoudingswet.

De fondsbeheerders zijn een traject gestart om het uitkeringenstelsel te vereenvoudigen. Onderdeel hiervan is het beëindigen van de integratie-uitkering; hiervoor is een wijziging van de Financiële-verhoudingswet noodzakelijk. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Kamerbrief over dit onderwerp: Tweede Kamer, 2014–2015, 34 000 B, nr. 24.

Voor een overzicht van de integratie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

Decentralisatie-uitkeringen

Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering en de integratie-uitkering ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

3. HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In paragraaf 3.1. wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2015 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2016 beschreven. In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven en in 3.3 van de decentralisatie-uitkeringen.

3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

Verplichtingen

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2015 naar de stand ontwerpbegroting 2016.

Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

952.181

1.123.435

1.126.863

1.011.072

1.006.072

1.001.072

Mutaties 1e suppletoire begroting 2015

51.056

19.164

19.238

19.330

19.465

19.471

Stand 1e suppletoire begroting 2015

1.003.237

1.142.599

1.146.101

1.030.402

1.025.537

1.020.543

Nieuwe mutaties

74.272

1.017.735

1.004.289

964.178

963.124

961.759

Stand ontwerpbegroting 2016

1.077.509

2.160.334

2.150.390

1.994.580

1.988.661

1.982.302

Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

200

100

100

100

100

100

Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering

251.748

595.313

590.387

579.537

574.672

569.678

Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen

0

0

0

0

0

0

Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen

825.561

1.564.921

1.559.903

1.414.943

1.413.889

1.412.524

Uitgaven

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2015 naar de stand ontwerpbegroting 2016.

Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

952.181

1.123.435

1.126.863

1.011.072

1.006.072

1.001.072

Mutaties 1e suppletoire begroting 2015

50.945

19.164

19.238

19.330

19.465

19.471

Stand 1e suppletoire begroting 2015

1.003.126

1.142.599

1.146.101

1.030.402

1.025.537

1.020.543

Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk:

           

1) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

 

35.988

32.988

27.988

27.988

27.988

2) Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer (decentralisatie-uitkering)

 

995.994

1.001.925

966.814

965.760

964.395

3) Programma Impuls Omgevingsveiligheid (decentralisatie-uitkering)

16.196

15.256

       

4) Erfgoed en ruimte (decentralisatie-uitkering)

21

         

5) RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering)

43.148

         

6) Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

100

         

7) Actieplan bevolkingsdaling (decentralisatie-uitkering)

815

         

8) Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen (decentralisatie-uitkering)

 

11.171

10.050

10.050

10.050

10.050

9) Natuur (decentralisatie-uitkering)

– 9.000

         

10) Jeugdzorg (algemene uitkering)

 

– 90.000

– 90.000

– 90.000

– 90.000

– 90.000

11) Accres tranche 2015 (algemene uitkering)

4.595

49.326

49.326

49.326

49.326

49.326

12) Plafond BTW-compensatiefonds (algemene uitkering)

18.397

         

Totaal nieuwe mutaties

74.272

1.017.735

1.004.289

964.178

963.124

961.759

Stand ontwerpbegroting 2016

1.077.398

2.160.334

2.150.390

1.994.580

1.988.661

1.982.302

Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

200

100

100

100

100

100

Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering

251.635

595.313

590.387

579.537

574.672

569.678

Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen

0

0

0

0

0

0

Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen

825.563

1.564.921

1.559.903

1.414.943

1.413.889

1.412.524

Toelichting op de nieuwe mutaties

Onderstaand worden de mutaties toegelicht voor zover nog niet eerder toegelicht in een begrotingsstuk. De «mutaties 1e suppletoire begroting 2015» zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2015 (Tweede Kamer, 2014–2015, 34 210 C, nrs. 1 en 2).

1) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

Het bodembeleid voor de periode 2016–2020 is opgenomen in het convenant «Bodem en Ondergrond» van 17 maart 2015. Het convenant is ondertekend door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Met de ondertekening van het convenant wordt ook de definitieve stap gezet naar de verdere decentralisatie van de middelen. Met de middelen kunnen de provincies de beleidsafspraken uit het convenant uitvoeren. Tevens vindt de uitfinanciering van oude afspraken plaats. Het betreft een compensatie voor gasfabrieken voor alle provincies, voor de aanpak van asbest in Het Gijmink in Overijssel en voor de bodemsanering van het Thermphos-terrein in Zeeland.

2) Brede doeluitkering verkeer en vervoer (decentralisatie-uitkering)

Met ingang van 2016 maken de voor de provincies bestemde middelen uit de Brede Doeluitkering (BDU) Verkeer en vervoer onderdeel uit van het provinciefonds. Voorheen werden deze middelen toegekend via een specifieke uitkering van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De BDU-middelen van de voormalige plusregio’s, met uitzondering van de regio’s Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam, zijn eveneens naar het provinciefonds overgeheveld en toegekend aan de betreffende provincies.

3) Programma Impuls Omgevingsveiligheid (decentralisatie-uitkering)

De provincie Zuid-Holland ontvangt in 2015 en 2016 middelen ten behoeve van het programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018.

4) Erfgoed en ruimte (decentralisatie-uitkering)

Het Ministerie van OCW heeft aan de provincie Utrecht een bedrag van € 21.000 toegekend vanuit de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte (Kiezen voor Karakter).

5) RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering)

De projecten uit het Regio Specifiek Pakket (RSP) Zuiderzeelijn richten zich op versterking van de ruimtelijke en economische structuur in Noord-Nederland (Fryslân, Groningen, Drenthe en Flevoland) en het verbeteren van de bereikbaarheid van deze regio, via openbaar vervoer en weg.

6) Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

Ten behoeve van het Life Sciences Park Oss wordt door het Ministerie van EZ in 2015 een bijdrage van € 100.000 verstrekt aan de provincie Noord-Brabant.

7) Actieplan bevolkingsdaling (decentralisatie-uitkering)

De provincies met de door de Minister van Wonen en Rijksdienst aangewezen krimp- en anticipeerregio’s ontvangen via een decentralisatie-uitkering een eenmalige bijdrage per krimpregio (€ 25.000) en/of anticipeerregio (€ 45.000) voor ondersteuning van de binnen hun provinciegrenzen gelegen krimp- en/of anticipeerregio’s als onderdeel van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling.

Een tweetal provincies (Drenthe en Gelderland) ontvangt een extra bijdrage voor de uitvoering van eerder overeengekomen thema-activiteiten.

8) Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen (decentralisatie-uitkering)

Per 1 januari 2016 dragen de gemeenten het bevoegde gezag voor alle BRZO-inrichtingen (Besluit Risico Zware Ongevallen) en RIE-4-installaties (Richtlijn Industriële Emissies-categorie 4) over aan provincies. Om provincies in staat te stellen de hiermee samenhangende taken te financieren wordt een bedrag overgeheveld van het gemeentefonds naar het provinciefonds.

9) Natuur (decentralisatie-uitkering)

Voor de transitieperiode Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer (2014–2016) zijn in het kader van het Natuurpact afspraken gemaakt over de financiering van de kosten. De bijdrage van de provincies bedraagt € 9 miljoen voor 2015. De provincies zijn overeengekomen om het bedrag in mindering te brengen op de decentralisatie-uitkering natuur.

10) Jeugdzorg (algemene uitkering)

Dit betreft een nog niet vewerkte mutatie uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte I.

11) Accres (algemene uitkering)

Het gemeentefonds en het provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2015 bedraagt € 10,7 miljoen negatief. Dat is een positieve bijstelling van € 4,6 miljoen ten opzichte van de 1e suppletoire begroting 2015 van het provinciefonds. Het accres van tranche 2016 bedraagt € 49,3 miljoen.

12) Plafond BTW-compensatiefonds (algemene uitkering)

De ontwikkeling van het BTW-compensatiefonds en het bijbehorende plafond leiden conform het Financieel Akkoord Rijk/VNG/IPO met ingang van 2015 tot een toename of afname van de algemene uitkering van de fondsen. Voor 2015 is sprake van ruimte onder het plafond, met als gevolg een toevoeging aan de algemene uitkering van € 18,4 miljoen.

3.2. Integratie-uitkeringen

Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Het provinciefonds bevat momenteel geen integratie-uitkeringen. Dientengevolge is tabel 3.2.1. (overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds) niet opgenomen.

3.3. Decentralisatie-uitkeringen

De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 3.3.1. is een overzicht opgenomen.

Tabel 3.3.1. Overzicht decentralisatie-uitkeringen provinciefonds (x € 1.000)

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Ontwerpbegroting 2015:

           

Afsluitdijk

500

500

       

Bedrijventerreinen

13.202

         

Bedrijventerreinen (Toppergelden)

100

         

DU Ontwikkel / OEM variabel

400.735

         

Monumenten

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Nationale gebiedsontwikkelingen

5.627

         

Natuur

205.000

405.000

405.000

305.000

305.000

305.000

Sterke regio's

3.130

1.000

       

Waddenfonds

40.499

28.878

28.878

28.878

28.878

28.878

Zuiderzeelijn REP-middelen

 

10.134

20.062

15.213

15.213

15.213

Zwemwaterrichtlijn EU

1.200

         

Stand ontwerpbegroting 2015

689.993

465.512

473.940

369.091

369.091

369.091

1e suppletoire begroting 2015:

           

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2014

2

         

Regionale luchthavens

934

         

Natuur

34.167

41.000

41.000

41.000

41.000

41.000

Bodem

44.423

         

Beter benutten

3.358

         

Green Deal

1.406

         

Stand 1e suppletoire begroting 2015

774.283

506.512

514.940

410.091

410.091

410.091

Nog niet eerder opgenomen in een begroting:

           

Bodemsanering

 

35.988

32.988

27.988

27.988

27.988

Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer

 

995.994

1.001.925

966.814

965.760

964.395

Programma Impuls Omgevingsveiligheid

16.196

15.256

       

Erfgoed en ruimte

21

         

RSP Zuiderzeelijn

43.148

         

Science Park Oss

100

         

Actieplan bevolkingsdaling

815

         

Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen

 

11.171

10.050

10.050

10.050

10.050

Natuur

– 9.000

         

Stand ontwerpbegroting 2016

825.563

1.564.921

1.559.903

1.414.943

1.413.889

1.412.524

In artikel 13, lid 5, van de Financiële-verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de volgende alinea wordt hiervan verslag gedaan.

In tabel 3.3.1. zien we dat de meeste bij ontwerpbegroting 2015 en 1e suppletoire begroting 2015 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar integratie-uitkering of algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de decentralisatie-uitkeringen «Monumenten», «Waddenfonds», «Zuiderzeelijn» en «Natuur» geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering. Deze decentralisatie-uitkeringen kunnen dan ook nu niet worden omgezet in een algemene uitkering of integratie-uitkering. Van de nog niet eerder in een begroting opgenomen decentralisatie-uitkeringen wordt bij ontwerpbegroting 2017 bezien of ze kunnen worden omgezet naar integratie-uitkering of algemene uitkering.

4. PROVINCIEFONDS IN BREDER PERSPECTIEF

In dit hoofdstuk wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van provincies en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het provinciefonds (paragraaf 4.1). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen (paragraaf 4.2) en de motorrijtuigenbelasting (paragraaf 4.3).

4.1. Inkomstenbronnen van provincies

De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 4.1.1. staat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2009–20151. De cijfers tot en met 2013 zijn op basis van de jaarekeningen. De cijfers 2014 en 2015 zijn op basis van de begrotingen.

Tabel 4.1.1. Inkomsten provincies 2009–2015 (x € miljoen)
 

20091

20101

20111

20121

20131

20142

20152

Provinciefonds

1.322

1.482

1.268

1.686

1.138

1.172

952

Specifieke uitkeringen

2.096

2.385

2.451

2.336

2.355

1.779

784

Motorrijtuigenbelasting

1.402

1.433

1.439

1.438

1.452

1.520

1.537

Heffingen en rechten

26

17

28

24

51

5

23

Onttrekkingen reserves

2.609

3.902

3.308

6.409

1.704

2.158

2.441

Overige middelen

13.750

1.801

3.034

2.145

1.420

1.263

1.984

Totaal

21.204

11.020

11.528

14.039

8.119

7.897

7.721

X Noot
1

Cijfers op basis van jaarrekeningen.

X Noot
2

Cijfers op basis van begrotingen.

Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het opgenomen bedrag betreft de verplichtingenbedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 12,3% van de totale inkomsten in 2015. Een beschrijving van de opbouw is te vinden in hoofdstuk 3 van de voorliggende ontwerpbegroting.

Een tweede inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen (10,2% in 2015). Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 4.2. nader ingegaan.

Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting. Hierop wordt in paragraaf 4.3. dieper ingegaan.

4.2. Specifieke uitkeringen

4.2.1. Inleiding

De belangrijkste informatiebron voor specifieke uitkeringen is het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Het doel van het OSU is inzicht geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel. Het rapport bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden. Tot en met het OSU 2014 bevatte het OSU cijfers over het verwachte aantal uitkeringen en de financiële omvang van die uitkeringen op basis van de ontwerpbegrotingen van de betreffende departementen. Met ingang van het OSU 2015 geeft het OSU nauwkeuriger invulling aan artikel 20 van de Fvw en bevat het de definitieve cijfers over aantal en omvang van specifieke uitkeringen op basis van de jaarverslagen van de betreffende departementen. Het OSU kijkt sinds 2015 dus niet meer vooruit, maar terug.

Het gevolg hiervan is dat het OSU 2015 geen informatie meer bevat over specifieke uitkeringen in het lopende begrotingsjaar, in dit geval 2015. De cijfers voor het lopende begrotingsjaar zijn daarom afkomstig uit de in de ontwerpbegroting 2015 van het Ministerie van BZK geïntroduceerde bijlage specifieke uitkeringen. Deze bijlage bevat een overzicht van de bedragen die de diverse departementen in hun ontwerpbegrotingen hebben opgenomen voor specifieke uitkeringen.

4.2.2. Aantal specifieke uitkeringen

Uit het OSU 2015 blijkt dat het aantal specifieke uitkeringen verder is afgenomen.

Tabel 4.2.1. geeft inzicht in het aantal specifieke uitkeringen in de periode 2010–2015 en omvat niet alleen de specifieke uitkeringen aan provincies, maar ook die aan gemeenten en gemeenschappelijke regelingen. Zoals in paragraaf 4.2.1. is vermeld, zijn de cijfers voor het lopende begrotingsjaar – 2015 – afkomstig uit een andere bron. Dit betekent ook dat deze cijfers niet goed vergelijkbaar zijn met de cijfers tot en met 2014. De komende jaren zullen de cijfers uit deze bronnen verder op elkaar worden afgestemd.

Tabel 4.2.1. Aantal specifieke uitkeringen per departement (2010–2015)

Ministerie

2010

2011 (oud)1

2011 (nieuw)1

2012

2013

2014

20152

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

3

3

7

5

3

 

1

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

   

15

9

   

Economische Zaken

12

10

   

8

6

6

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

5

5

         

Financiën

             

Infrastructuur en Milieu

   

31

24

20

16

5

Verkeer en Waterstaat

11

7

         

Veiligheid en Justitie

   

3

3

2

2

2

Justitie

4

3

         

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

6

4

4

3

2

2

3

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

7

7

7

6

5

5

5

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

5

5

8

5

5

4

4

Jeugd en Gezin

4

3

         

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

25

24

         

Wonen, Wijken en Integratie

6

4

         

Totaal

88

75

75

55

45

35

26

Bron 2010–2014: Onderhoudsrapportages Specifieke Uitkeringen

Bron 2015: Ontwerpbegroting BZK 2015 (begrotingcijfers met bewerking BZK).

X Noot
1

Voor 2011 is ter vergelijking het aantal specifieke uitkeringen vermeld naar ongewijzigde departementale indeling (oud) en huidige departementale indeling (nieuw).

X Noot
2

Het aantal specifieke uitkeringen in 2015 is, vanwege het gebruik van een andere nog in ontwikkeling zijnde bron, niet vergelijkbaar met het aantal specifieke uitkeringen tot en met 2014. Zie voor een toelichting de begeleidende tekst.

4.3. Motorrijtuigenbelasting

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

Tabel 4.3.1 geeft een meerjarige weergave van het gemiddeld door de provincies geheven aantal opcenten. In 2015 mogen de opcenten ten hoogste 109,2% bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten en gemiddeld wordt er 82,2 aan opcenten geheven door de provincies.

Tabel 4.3.1. Meerjarige weergave opcenten motorrijtuigenbelasting (MRB) provincies o.b.v. begroting
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Gemiddelde opcenten MRB provincies

70,89

71,48

72,11

72,78

73,83

71,76

82,20

Maximaal te heffen opcenten MRB

111,90

116,70

119,40

105,00

107,30

109,20

109,20

Rekentarief PF opcenten MRB

55,52

55,52

55,52

65,9

65,9

65,9

65,9

5. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

BIJLAGE 1: BELEIDSMUTATIES

Beleidsmutaties (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2014

2

         

Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2014

– 113

         

Accres tranche 2014 (incidenteel)

– 11.770

         

Accres tranche 2014 (structureel)

– 11.770

– 11.770

– 11.770

– 11.770

– 11.770

– 11.770

Accres tranche 2015

– 9.124

– 9.124

– 9.124

– 9.124

– 9.124

– 9.124

Regionale luchthavens (decentralisatie-uitkering)

934

         

Natuur (decentralisatie-uitkering)

34.167

41.000

41.000

41.000

41.000

41.000

Inputfinanciering handelsregister (algemene uitkering)

– 7

– 7

– 7

– 7

– 6

 

Bodem (decentralisatie-uitkering)

44.423

35.988

32.988

27.988

27.988

27.988

Generieke Digitale Infrastructuur (algemene uitkering)

– 661

– 935

– 861

– 769

– 635

– 635

Beter benutten (decentralisatie-uitkering)

3.358

         

Green Deal (decentralisatie-uitkering)

1.406

         

Wijziging betalingsverloop kosten Financiële-verhoudingswet (Fvw)

100

         

Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer (decentralisatie-uitkering)

 

995.994

1.001.925

966.814

965.760

964.395

Programma Impuls Omgevingsveiligheid (decentralisatie-uitkering)

16.196

15.256

       

Erfgoed en ruimte (decentralisatie-uitkering)

21

         

RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering)

43.148

         

Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

100

         

Actieplan bevolkingsdaling (decentralisatie-uitkering)

815

         

Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen (decentralisatie-uitkering)

 

11.171

10.050

10.050

10.050

10.050

Natuur (decentralisatie-uitkering)

– 9.000

         

Jeugdzorg (algemene uitkering)

 

– 90.000

– 90.000

– 90.000

– 90.000

– 90.000

Accres tranche 2015 (algemene uitkering)

4.595

49.326

49.326

49.326

49.326

49.326

Plafond BTW-compensatiefonds (algemene uitkering)

18.397

         

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2015)

125.217

1.036.899

1.023.527

983.508

982.589

981.230

BIJLAGE 2: MOTIES EN TOEZEGGINGEN VERGADERJAAR 2014–2015

Moties: Onderdeel A.1 Afgedaan

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

nvt

   

Moties: Onderdeel A.2 In behandeling

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

De motie van het lid Veldman c.s.; Roept de regering op, in overleg met Muiden, Bussum, Naarden en de provincie Noord-Holland dit renterisico af te dekken.

Gemeente- en provinciefonds

De motie zal afgehandeld worden via het besluit over de aanvullende uitkering aan Muiden. Dit besluit wordt naar verwachting rond de zomer van 2015 genomen.

Toezeggingen: Onderdeel B.1 Afgedaan

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De Minister zegt toe in overleg met de provincies te bezien hoe het komt dat er zulke grote verschillen in externe inhuur zijn en de Tweede Kamer hierover te informeren.

Gemeente- en provinciefonds

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 9 april 2015 per brief geïnformeerd (TK 2014–2015, 34 000 C nr. 7)

De Minister zegt toe eind van dit jaar de Tweede Kamer een overzicht te doen toekomen van de bestaande en nieuwe artikel 12-gemeenten, alsmede van de gemeenten die in 2015 onder zogenaamd preventief financieel toezicht van de provincie komen te staan.

Gemeente- en provinciefonds

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 19 december 2014 per brief geïnformeerd (TK 2014–2015, 34 000 B nr. 18)

Toezeggingen: Onderdeel B.2 In behandeling

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

nvt

   

BIJLAGE 3: LIJST MET AFKORTINGEN

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

BBV

Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten

BCF

BTW-compensatiefonds

Bofv

Bestuurlijk overleg financiële verhouding

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

DU

Decentralisatie-uitkering

EMU

Economische en Monetaire Unie

FOG

Financieel Overzicht Gemeenten

Fvw

Financiële-verhoudingswet

GF

Gemeentefonds

IPO

Interprovinciaal Overleg

IU

Integratie-uitkering

MILH

Monitor Inkomsten Lokale Heffingen

MRB

Motorrijtuigen belasting

NGRU

Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven

OEM

Overige Eigen Middelen

OSU

Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen

OZB

Onroerende-zaakbelastingen

PF

Provinciefonds

POR

Periodiek Onderhoudsrapport

UvW

Unie van Waterschappen

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

BIJLAGE 4: LIJST VAN DE BELANGRIJKE TERMEN EN HUN BETEKENIS

Accres

Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek).

   

Algemene uitkering uit het provinciefonds

Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen.

   

Cluster

Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling.

   

Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds

Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn.

   

Financiële-verhoudingswet (Fvw)

Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provincie-fonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet.

   

Integratie-uitkering uit het provinciefonds

Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.

   

IJkpunten

Geobjectiveerde kostennormen per taakgebied, rekening houdend met structuurkenmerken, die voor alle provincies respectievelijk gemeenten beschikbaar zijn.

   

Normeringsystematiek

Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af».

   

Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)

Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.

   

Uitkeringsbasis

De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid).

   

Uitkeringsfactor

Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten.

   

Uitkeringsjaar

Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.

   

Verdeelmaatstaf

Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen.

   

Verdeelreserve

Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend.


X Noot
1

De bronnen zijn:

– Provinciefonds: slotwet betreffende jaar (rekeningcijfers) en ontwerpbegroting (begrotingcijfers)

– Specifieke uitkeringen: Iv3 CBS economische categoriën (rekeningcijfers) en OSU (begrotingcijfers)

– MRB: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers)

– Heffingen en rechten: Iv3 CBS economische categoriën (rekeningcijfers en begrotingcijfers)

– Onttrekkingen reserves: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers)

– Overige middelen: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers), is een restpost.

Naar boven