Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In het opschrift wordt na «Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» ingevoegd: , de Wet
handhaving consumentenbescherming.
II
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIa
De Wet handhaving consumentenbescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In hoofdstuk 8 wordt na artikel 8.13 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.14
Een begunstigde als bedoeld in artikel 514, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, neemt artikel 520, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in acht.
B
In de bijlage wordt aan onderdeel a een rij toegevoegd, luidende:
Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2015
betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen
2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende
intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.
|
Artikel 8.14 van deze wet.
|
Toelichting
Deze nota van wijziging versterkt het toezicht op het door de initiatiefnemer beoogde
verbod op surcharging. Deze derde nota van wijziging is uitgebracht naar aanleiding
van de toezegging door initiatiefnemer tijdens het debat van 15 juni 2016 (Handelingen
II 2015/16, nr. 96), naar aanleiding van vragen over handhaving door de Autoriteit
Consument en Markt (ACM). Op deze wijze is geborgd dat de ACM direct toezicht houdt
op de nieuwe bepaling in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De consument kan zich
op deze wijze rechtstreeks op het verbod beroepen en de ACM inschakelen. Door de wijziging
van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) kan de ACM op grond van artikel
2.9 van de Whc een last onder dwangsom opleggen of een boete van maximaal € 450.000
(artikel 2.15 Whc). Hierdoor ontstaat een sterke prikkel voor de ondernemer om het
in artikel 7:520, vierde lid, BW opgenomen verbod na te leven. Daartoe is in het wetsvoorstel
een nieuw artikel IIa ingevoegd.
Van Vliet