34 282 (R2060) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Argentinië voor de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Buenos Aires, 14 mei 2014

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 17 september 2015.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 17 oktober 2015.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2015

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 mei 2014 te Buenos Aires tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Argentinië voor de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Trb. 2014, nr. 125).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.

Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 18 september 2015 over te leggen aan de Staten van Curaçao.

De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport1 van juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport hebben de toenmalige Nederlandse Antillen, als één van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Op 18 april 2002 maakte OESO het «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat als basis diende voor het onderhavige Verdrag.2

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Curaçao ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste update van artikel 26 van het OESO «Model Tax Convention on Income and Capital»3 te sluiten, alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de «zwarte lijst»). Onder de «grijze lijst» was een dertigtal gecommitteerde jurisdicties opgesomd, waaronder toentertijd ook de Nederlandse Antillen. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen (DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van het OESO-modelverdrag moest hebben afgesloten.4 De publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. De toenmalige Nederlandse Antillen gingen mee in deze ontwikkelingen en Curaçao staat op de «witte lijst» van de OESO.

Onderhandelingen met Argentinië

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Curaçao, die de onderhandelingen overnamen van de Nederlandse Antillen, en van Argentinië.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag van 2002 als basis gediend. De tekst van het verdrag met Argentinië komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 4, 8 en 11. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. De maatstaf van «voorzienbare relevantie» wordt gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld.

In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op Curaçao.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden per Partij de belastingen opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter vervanging van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen, mits de bevoegde autoriteiten dit overeenkomen. Verder is de mogelijkheid vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid van dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd. In onderdeel b worden de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd. Voor Curaçao is dat de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger. Bij onderdeel n is op verzoek van Argentinië het begrip «strafrechtelijke belastingzaken» uit het OESO-modelverdrag vervangen door «fiscale delicten», omdat volgens Argentijnse wetgeving daar niet alleen misdrijven maar ook overtredingen onder vallen. Een definitie van «strafwetten», zoals in het OESO-modelverdrag is opgenomen, is daardoor niet nodig.

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale informatie-uitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen.

Curaçao heeft geen juridisch beletsel om aan de verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van deze verdragsverplichting zijn voor Curaçao in Hoofdstuk VIII, Afdeling 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen5 (hierna ALL) zes artikelen opgenomen. Hiermee zijn de regels en interne procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie informatie worden gevraagd, vastgelegd.

In de voorlaatste zin van het eerste lid van artikel 1 is bepaald dat het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde regels of procedures ter bescherming van de rechten van belastingplichtigen onverminderd respecteert. Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is neergelegd in artikel 62 van de ALL, alsmede de aan deze belanghebbende ter beschikking staande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging.

In artikel 62 ALL is de internationale informatie-uitwisseling op verzoek geregeld. In verband met het aanpassen van de procedure om tot uitwisseling over te gaan en de aanbevelingen van de OESO tijdens de phase 1 Peer Review is het artikel ingaande 1 mei 2013 opnieuw geredigeerd. Anders dan voorheen dient de Minister slechts degene van wie de informatie afkomstig is en die in Curaçao woont of is gevestigd, schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen om tot inwilliging van een verzoek om informatie over te gaan. De in kennis gestelde kan dan binnen tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving de Minister gemotiveerd verzoeken om tot een heroverweging te komen van zijn voornemen om tot inwilliging van het verzoek om informatie over te gaan.

Indien het besluit van de Minister, na afweging van de bezwaren, toch tot uitwisseling strekt, zal degene van wie de informatie afkomstig is een schriftelijk besluit ontvangen, waartegen beroep bij de Raad van Beroep in belastingzaken openstaat. Een eventueel ingesteld beroep schort evenwel de uitwisseling van de gevraagde informatie niet op.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragsluitende partijen weer, die inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde «double incriminality») of indien de aangezochte partij de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten «domestic tax interest»-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te weigeren.

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk), die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen.

Krachtens het vierde lid hebben de verdragsluitende partijen de plicht om ervoor zorg te dragen dat hun bevoegde autoriteiten bevoegd zijn informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de «voorzienbare relevantie» aan te tonen.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stellen van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen.

Het zevende lid vermeldt de talen waarin verzoeken op grond van artikel 5 dienen te zijn gesteld. Voorts kunnen verzoeken elektronisch worden ingediend.

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het vergaren en uitwisselen van informatie. Partijen zijn bijvoorbeeld niet gehouden maatregelen te treffen die in strijd zijn met de nationale wetgeving of administratieve praktijk en/of de openbare orde.

Zo sluit het derde lid, in opgesomde gevallen, de plicht tot het vergaren van informatie ten aanzien van de vertrouwelijke communicatie tussen bijvoorbeeld een advocaat en zijn cliënt. In dit verband wordt verwezen naar artikel 46, tweede lid, ALL op basis waarvan enkele beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

In dit artikel worden de geheimhouding en de doelbinding, deze laatste inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt dan het doel waarvoor ze worden verstrekt, geregeld. In aanvulling op het OESO-modelverdrag is in dit artikel opgenomen dat alle door een partij krachtens dit verdrag verkregen informatie op dezelfde wijze geheim wordt gehouden als informatie die krachtens de nationale wetgeving van die partij zijn verkregen, of krachtens de voorwaarden inzake geheimhouding die van toepassing zijn in de partij die de informatie heeft verstrekt indien die voorwaarden meer beperkend zijn. Deze aanvulling is ontleend aan artikel 22, eerste lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden (WABB-verdrag, Trb. 1991, 4). Voor Curaçao worden de door Argentinië verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd in de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (A.B. 2010, 84).

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de aangezochte partij in principe de gewone kosten die opkomen bij de geboden bijstand zelf moet dragen. Indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek tot het verstrekken van informatie buitengewoon zullen zijn, zullen deze kosten worden gedragen door de verzoekende partij. In het geval de kosten naar verwachting aanmerkelijk zullen zijn, dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij hierover echter wel vooraf in overleg te treden met de verzoekende partij.

Artikel 10 Procedure voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid een procedure voor onderling overleg overeen te komen om eventuele problemen op te lossen die zich bij de implementatie of interpretatie van dit Verdrag kunnen voordoen. In het tweede lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van uitvoeringsregelingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag.

Voor het begin moment van toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen fiscale delicten (onderdeel a) en overige belastingzaken (onderdeel b).

Ten aanzien van fiscale delicten, als gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, onderdeel n, wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Ten aanzien van alle andere belastingzaken wordt hetzelfde onderscheid gemaakt met dien verstande dat voor de toepassing wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar.

Artikel 12 Beëindiging

Dit artikel regelt de beëindiging van het Verdrag, waarbij het van belang is dat in het tweede lid wordt bepaald dat de geheimhoudingsplicht (artikel 8) blijft bestaan ten aanzien van alle informatie die is verkregen in het kader van de toepassing van het Verdrag.

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

OESO, «Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and Eliminating Harmful Tax Practices», juni 2000

X Noot
2

Voor de tekst van dit model, zie: http:// www.oecd.org/ctp/harmful/2082215.pdf

X Noot
3

Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie hiervoor: www.oecd.org/ctp/41032078.pdf

X Noot
4

Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering International Tax Evasion, beschikbaar via. http://www.oecd.org/ctp/harmful/42469606.pdf.

X Noot
5

P.B. 2001, no. 89, zoals laatstelijk gewijzigd bij Landsverordening van 1 mei 2013, P.B. 2013, no. 53.

Naar boven