34 276 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Belastingwet BES in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2014, L 359) en om uitvoering te geven aan de door de OESO ontwikkelde Common Reporting Standard (Wet uitvoering Common Reporting Standard)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 oktober 2015

Inhoudsopgave

 
     

1.

Inleiding

1

2.

De door de OESO ontwikkelde mondiale standaard

3

3.

Richtlijn 2014/107/EU

7

4.

Implementatie in de nationale wetgeving; Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

8

5.

Gegevensbescherming; inleiding

8

6.

Inhoud van de gegevensverwerking; rekeninghouders → Financiële instellingen

8

7.

Financiële instellingen → Belastingdienst

10

8.

Belastingdienst → CA’s

10

9.

Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten

10

10.

Overig

10

11.

Transponeringstabel

11

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA, D66 en de ChristenUnie.

Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen gebundeld zijn beantwoord.

De leden van de fractie van het CDA hebben enkele vragen over met name de uitvoerbaarheid voor financiële instellingen. Ik begrijp de zorg van deze leden over de uitvoerbaarheid voor de financiële instellingen. Op de financiële instellingen is immers veel afgekomen. Tegelijkertijd heeft het kabinet getracht oog te hebben voor de uitvoerbaarheid door deze financiële instellingen. Zo zijn de financiële instellingen al in een vroeg stadium geïnformeerd over de komst van de Common Reporting Standard (CRS) en worden ze regelmatig op de hoogte gebracht van de voortgang van de implementatie. De Belastingdienst voert regelmatig technische overleggen met de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars over de leveringen in het kader van de binnenlandse renseignering en contra-informatie ten behoeve van de vooraf ingevulde belastingaangifte (VIA). In het kader van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) en vervolgens in het kader van CRS zijn deze overleggen geïntensiveerd. In samenwerking met beide partijen is afgelopen zomer de Handleiding Gegevenslevering bank- en beleggingsproducten afgerond. Voorts is voor de CRS zoveel mogelijk gebruikgemaakt van techniek en aanleverschema’s die bij de FATCA worden gebruikt. Al met al hebben mij geen signalen bereikt dat de CRS niet uitvoerbaar zou zijn.

Deze leden vragen hoe banken de door de CRS verplichte adresgegevens doorgeven van personen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Financiële instellingen zijn op grond van de zogeheten AML/KYC-procedures, die in de Nederlandse wet zijn neergelegd in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), verplicht om informatie over een rekeninghouder in te winnen. Banken die een betaalrekening aanbieden aan meerderjarige cliënten, stellen daarvoor als voorwaarde dat de cliënt een vaste woon- of verblijfplaats heeft, dan wel een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, en zich kan identificeren. Dit betekent dat bij een bank van een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats een (Nederlands) postadres bekend is. Om die reden hoeft over de rekening van deze personen niet te worden gerapporteerd in het kader van CRS, omdat alleen hoeft te worden gerapporteerd over rekeninghouders die (fiscaal) woonachtig zijn in een ander land.

Over de vraag van de leden van de fractie van het CDA of het kabinet de algemene maatregel van bestuur (AMvB) en de leidraad bij het wetsvoorstel aan de Kamer wil toesturen, merk ik het volgende op. De AMvB bevat de identificatie- en rapportagevoorschriften die de financiële instellingen moeten volgen om vast te stellen met betrekking tot welke rekeningen en personen zij gegevens moeten verstrekken. Aan deze AMvB wordt nog gewerkt. Ik kan u toezeggen dat deze voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan uw Kamer wordt toegestuurd. De leidraad gaat in op onderwerpen die niet in het wetsvoorstel of in de AMvB zijn behandeld, maar waar wel van is voorzien dat er behoefte is aan bijvoorbeeld uitleg. Deze leidraad is het sluitstuk van de regelgeving die voortvloeit uit de implementatie van de CRS en de richtlijn. Deze zal aan het eind van dit kalenderjaar gereed zijn en bekend worden gemaakt.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom Oostenrijk pas per 2017 de CRS invoert. Oostenrijk kent nu nog een bankgeheim. De financiële sector en de belastingdienst in Oostenrijk hebben thans dus geen ICT systeem om automatisch bankgegevens uit te wisselen. Het jaar extra biedt Oostenrijk de gelegenheid om de benodigde infrastructuur op te zetten.

De leden van de fracties van D66 en de PvdA vragen het kabinet of zij bereid is de Kamer op termijn te informeren over de voortgang van de implementatie in andere landen. Graag informeer ik uw Kamer over de voortgang van de implementatie in deze landen. Regelmatig geeft het OESO-secretariaat tijdens werkgroepvergaderingen in Parijs een overzicht van het verloop van de implementatie van de CRS in verschillende landen. Het meest recente overzicht dateert van juni 2015 en geeft de volgende cijfers. Van de «Early Adopter» landen hebben 33 landen gereageerd op de vragenlijst. Van deze 33 landen hadden 11 landen in juni 2015 de relevante wetgeving al geïmplementeerd, 15 landen hadden toen nog geen wetgeving publiek gemaakt en in respectievelijk 2 en 5 landen was het parlementaire goedkeuringsproces gestart en vond een publieke consultatie plaats.

2. De door de OESO ontwikkelde mondiale standaard

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre de door de OESO ontwikkelde standaard aansluit op de FATCA en of de bestaande systemen tevens bruikbaar zijn voor de CRS. De door de OESO ontwikkelde standaard is geënt op de FATCA. De systemen voor FATCA zijn hierdoor dus (deels) herbruikbaar. CRS is echter veel massaler, hetgeen betekent dat wat met de FATCA nog handmatig gedaan kan worden dit voor de CRS met ICT moet worden ondersteund.

Deze leden vragen ook naar de implementatie in andere landen en hoeveel van de Early Adopters een voldoende gegevensbeschermingsniveau hebben bereikt dat Nederland bereid is automatisch gegevens uit te wisselen. Voorts vragen zij of niet voldoen aan deze eisen een manier voor minder-coöperatieve landen is om het proces te frustreren. Met name de lidstaten van de Europese Unie (EU) liggen op koers met hun implementatie. Zij moeten die op 1 januari aanstaande gereed hebben. De Europese Commissie houdt ook in de gaten of de lidstaten op schema liggen. Samen met Nederland horen bijna alle andere EU-lidstaten tot de groep van de Early Adopters. Met de EU-lidstaten wisselt Nederland al andere informatie uit. In de EU waarborgen immers alle landen eenzelfde, hoog, gegevensbeschermingsniveau. Landen die hebben aangegeven dat zij willen meedoen aan de CRS en die de Multilaterale Competent Authority Agreement (MCAA) hebben ondertekend, worden allemaal onderworpen aan een vertrouwelijkheids- en dataprotectietoets («preliminary assessment»). Die toets wordt uitgevoerd door een «expert panel» met vertegenwoordigers van enkele andere landen (in wisselende samenstellingen) samen met het Global Forum van de OESO. Onderzoeken naar gegevensbescherming zien op een heel breed terrein, van deugdelijke wet- en regelgeving met betrekking tot gegevensbescherming, tot praktische regelingen over wie toegang heeft tot de gegevens, of de gebouwen beveiligd zijn, hoe de gegevens verzonden worden en of alle procedures deugdelijk zijn vastgelegd in handboeken. Landen moeten uitgebreide enquêtes invullen, waarin alle aspecten van geheimhouding en waarborging van de vertrouwelijkheid bij de belastingdiensten aan de orde komen. Zo nodig volgt een onderzoek ter plaatse. De resultaten worden gedeeld met alle Global Forum landen en kunnen worden gebruikt door deze landen bij de beslissing of zij op automatische wijze CRS-informatie met een land willen uitwisselen. Nederland is reeds onderworpen aan deze toets. Een rapport hierover is in concept gereed en Nederland hoort over enkele weken of het beschermingsniveau voldoende is volgens deze vertrouwelijkheids- en dataprotectietoets. Landen die gecommitteerd zijn aan de CRS en die de MCAA hebben ondertekend, zouden in principe door het niet voldoen aan deze eisen het proces kunnen frustreren. Ik verwacht dat echter niet als men al op politiek niveau commitment heeft uitgesproken en de MCAA heeft ondertekend.

Ook de leden van de fractie van de SP vragen naar het gegevensbeschermingsniveau en zij willen weten hoe wordt tegengegaan dat landen andere landen gaan uitsluiten en hoe wordt gegarandeerd dat landen ook daadwerkelijk informatie ontvangen als zij aan de genoemde voorwaarden voldoen. Zodra landen door de hiervoor bedoelde gegevensbeschermingstoets zijn, kunnen zij aangeven met welke andere landen die de toets hebben doorstaan zij gegevens willen uitwisselen. Bij de OESO is uitgebreid gesproken over dit onderwerp omdat sommige landen dezelfde bezorgdheid hebben geuit als deze leden. Het blijft echter een beslissing van een land zelf of het wil uitwisselen met een ander land. Nederland is voornemens om met alle landen die voldoen aan de voorwaarden te gaan uitwisselen. Zodra de hiervoor bedoelde toetsen zijn afgerond, zal Nederland beslissen met welke landen zal worden uitgewisseld. Het Global Forum gaat in een later stadium nog zogenoemde peer reviews houden over de implementatie van de CRS in alle deelnemende landen. Waarschijnlijk zal het aantal uitwisselingspartners één van de onderwerpen van aandacht zijn.

De leden van de fractie van het CDA vragen of alle andere landen van mening zijn dat Nederland over een adequaat beschermingsniveau beschikt. Zoals hiervoor is aangegeven, worden alle landen die meedoen aan de CRS getoetst op een deugdelijk beschermingsniveau en hoort Nederland binnenkort of het geslaagd is voor deze toets. Het ziet er goed uit, vooralsnog zijn aan Nederland geen aanbevelingen gedaan. Ik twijfel er dan ook niet aan dat andere CRS-landen van mening zijn dat Nederland over een adequaat beschermingsniveau beschikt. Zwartsparen door vermogen in een ander CRS-land te stallen, zal geen optie zijn voor in Nederland wonende belastingplichtigen. Hun rekeningen in een CRS-land zullen gerapporteerd worden door de belastingdienst van dat andere land aan de Belastingdienst in Nederland.

De vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie of rekeningen van dezelfde rekeninghouder bij dezelfde bank kunnen worden opgeteld bij het vaststellen of sprake is van een lagewaarderekening of een hogewaarderekening, beantwoord ik bevestigend. Ik voeg daaraan toe dat het zelfs een verplichting is die is opgenomen in de richtlijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook op welke termijn het kabinet denkt dat de CRS werkende is in de hele EU. Zij willen ook weten of de doelstelling om gegevens over het jaar 2016 uit te wisselen haalbaar is. In reactie hierop kan ik het vertrouwen uitspreken dat de CRS volgend jaar werkt. Immers, alle lidstaten, op Oostenrijk na gaan in september 2017 de gegevens over 2016 met elkaar uitwisselen. Oostenrijk voert de CRS in met ingang van 1 januari 2017. Op grond van de richtlijn zijn de lidstaten verplicht om de richtlijn met ingang van 1 januari 2016 te hebben geïmplementeerd en in werking te laten treden. Naar ik heb vernomen liggen de meeste lidstaten op schema om hun implementatie 1 januari aanstaande afgerond te hebben. De IT-infrastructuur zoals de lidstaten die al hadden in het kader van de uitwisseling van de Spaarrenterichtlijn wordt hergebruikt. Deze leden vragen ook of het kabinet het mogelijk acht de bankgegevens die vanuit andere lidstaten worden ontvangen op te nemen in de VIA. De Belastingdienst heeft aangegeven dat dit het geval is. In het eerste jaar van uitwisseling (2017) zal worden gekeken of de kwaliteit van de gegevens voldoende is en ontwikkelt de Belastingdienst de kaders die noodzakelijk zijn voor de VIA. In het tweede jaar (2018) kunnen ze in de VIA worden ingevuld, waardoor in 2019 de gegevens over 2018 worden opgenomen in de VIA.

De leden van de fractie van de SP vragen naar een duidelijk overzicht van de gegevens die worden verstrekt aan de Belastingdienst over financiële rekeningen die worden aangehouden bij een financiële instelling. Op grond van het wetsvoorstel moeten ten aanzien van de verschillende rekeningen verschillende gegevens worden gerapporteerd. Daarvoor wil ik verwijzen naar de artikelen 10b en 10c van het wetsvoorstel waarin is opgenomen welke gegevens dat zijn. Deze leden vragen ook of vermogensmutaties worden bijgehouden door financiële instellingen en of deze worden gedeeld. Financiële instellingen renseigneren het totaalsaldo aan het einde van het jaar. Of zij tussentijdse mutaties bijhouden is mij niet bekend; voor de renseignering is dit in ieder geval niet nodig. Voorts vragen deze leden of met de zinsnede «en overige inkomsten die zijn gegenereerd met betrekking tot (activa die verbonden zijn met) een rekening» vermogenswinsten worden bedoeld. Deze zinsnede in het overzicht van financiële gegevens die ten aanzien van een bewaarrekening moeten worden verstrekt, is overgenomen uit de richtlijn. Het gaat in dit verband om andere inkomsten ter zake van een bewaarrekening dan rente en dividend. In Nederland komen op dit moment ter zake van een bewaarrekening geen andere inkomsten dan rente en dividend in aanmerking om te renseigneren.

De leden van de fractie van de SP vragen wanneer sprake is van een uitgezonderde rekening en een niet-rapporterende financiële instelling. Een uitgezonderde rekening is een rekening waarover niet hoeft te worden gerapporteerd. In zijn algemeenheid zijn dit rekeningen met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking. Van een uitgezonderde rekening is sprake als die rekening voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 17, van de richtlijn. Voorbeelden van dergelijke rekeningen – mits die aan bepaalde nadere voorwaarden voldoet – zijn een pensioenrekening, een levensverzekeringsovereenkomst met een dekkingstermijn die verstrijkt voordat de verzekerde leeftijd van 90 jaar heeft bereikt, een rekening die alleen wordt aangehouden door een nalatenschap, een depositorekening in een specifiek geval en een andere rekening met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking en die in wezen soortgelijke kenmerken heeft als een van de overige uitgezonderde rekeningen. Van een niet-rapporterende financiële instelling is sprake als de financiële instelling een van de in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 1 tot en met 9, van de richtlijn genoemde financiële instellingen is. Voorbeelden van dergelijke financiële instellingen zijn een financiële instelling die een overheidsinstantie is, een internationale organisatie, een centrale bank, een pensioenfonds dat aan bepaalde voorwaarden voldoet, een gekwalificeerde uitgever van een creditcard en een andere entiteit met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking en die in wezen soortgelijke kenmerken heeft als een van de voornoemde entiteiten.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom een vrijgesteld collectief beleggingsvehikel als niet-rapporterende financiële instelling wordt aangemerkt. Ik kan u daarop antwoorden dat een dergelijke beleggingsentiteit aan een aantal voorwaarden moet voldoen. Een van die voorwaarden is dat alle belangen in de beleggingsentiteit moeten worden gehouden door of via personen of entiteiten die geen personen zijn waarover ingevolge de CRS zou moeten worden gerapporteerd (zogeheten te rapporteren personen). De reden dat dergelijke beleggingsentiteiten toch zijn opgenomen in de lijst van niet-rapporterende financiële instellingen, ligt in het feit dat daardoor ook niet hoeft te worden voldaan aan aanvullende rapportageverplichtingen die volgens de CRS kunnen worden opgelegd. Te denken valt aan de verplichting een nihil-rapportage op te sturen. Nu de richtlijn deze verplichting evenwel niet heeft opgenomen, is het uitzonderen van bedoeld vrijgesteld collectief beleggingsvehikel van de rapportageverplichting van zeer geringe toegevoegde waarde voor dergelijke in een van de lidstaten van de EU gevestigde entiteiten.

De leden van de fractie van het CDA vragen wanneer een entiteit kwalificeert als passieve niet-financiële entiteit (passieve NFE). Een passieve NFE wordt in bijlage I, sectie VIII, onderdeel D, onder 7, van de richtlijn beschreven als (i) een NFE die geen actieve NFE is of (ii) een bepaald type beleggingsentiteit die niet een financiële instelling in een deelnemend rechtsgebied is. Als sprake is van een passieve NFE, moet de financiële instelling waarbij die passieve NFE een rekening houdt, vaststellen wie de uiteindelijk belanghebbenden daarvan zijn. Als die uiteindelijk belanghebbenden fiscaal woonachtig zijn in een CRS-land, moet de financiële instelling over de betreffende rekening rapporteren. Deze doorkijkbenadering zorgt ervoor dat de wetgeving niet makkelijk kan worden omzeild door vermogen via een (passieve) entiteit naar een niet-CRS-land te verplaatsen. Deze leden vragen voorts of het klopt dat een financiële instelling in een niet-CRS-land altijd als een passieve NFE wordt aangemerkt. Dit is niet het geval. Alleen als het gaat om een financiële instelling die een beleggingsentiteit is waarvan het brutoinkomen vooral is toe te rekenen aan beleggingsactiviteiten en die wordt beheerd door een andere financiële instelling, en mits die beleggingsentiteit is gevestigd in een niet-CRS-land, is sprake van een passieve NFE (bedoeld onder (ii)). Andere typen financiële instellingen zijn een bewaarinstelling, een instelling die deposito’s neemt, een verzekeringsmaatschappij of een beleggingsentiteit die bedrijfsmatig voor of namens een klant beleggingsactiviteiten verricht. Deze typen financiële instellingen worden, in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA, dus nooit als passieve NFE aangemerkt, ook niet als zij in een niet-CRS-land zijn gevestigd. In reactie op de vragen van de leden van de fractie van het CDA wordt tot slot nog opgemerkt dat alleen over een rekening wordt gerapporteerd als de financiële instelling zelf in een CRS-land is gevestigd. Rapportage kan niet worden afgedwongen van een financiële instelling die is gevestigd in een niet-CRS-land.

De leden van de fractie van D66 vragen of de IGA1 die Nederland met de VS heeft gesloten voor de tenuitvoerlegging van de FATCA volledig geratificeerd en geïmplementeerd is door de VS. In de IGA is een artikel opgenomen dat ziet op de inwerkingtreding. In artikel 10 is bepaald dat de IGA in werking treedt zodra Nederland de VS schriftelijk informeert dat aan alle nationale procedures voor de inwerkingtreding is voldaan. De kennisgeving dat aan alle nationale procedures is voldaan heeft Nederland begin april 2015 aan de VS gestuurd. Op 9 april 2015 heeft Nederland de bevestiging van de VS ontvangen. Het ratificatietraject is daarmee afgerond en het verdrag is per bovengenoemde datum in werking getreden.

De leden van de fractie van D66 vragen of de waarborgen om daadwerkelijk tot informatie-uitwisseling over te gaan zijn geregeld. Naast de waarborgen die zijn vastgelegd in de IGA hebben Nederland en de VS afspraken gemaakt over het gebruik van een beveiligd transmissiesysteem. De leden van de fractie van D66 vragen verder hoe het staat met de wederkerigheid van de gegevensuitwisseling en in hoeverre de VS zich inspant om de wederkerigheid te realiseren. Recentelijk heeft de eerste automatische informatie-uitwisseling in het kader van de IGA plaatsgevonden. Nederland heeft de gegevens aan de VS geleverd. De VS heeft aan Nederland gegevens geleverd over Nederlandse inwoners. Op dit moment worden de gegevens uit de VS geanalyseerd. De Amerikaanse Uitvoeringsvoorschriften die de volledige norm van wederkerigheid mogelijk moeten maken, zijn – voor zover mij bekend – nog niet gereed.

3. Richtlijn 2014/107/EU

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre de identificatievoorschriften die ingevolge de CRS aan de financiële instellingen worden opgelegd, afwijken van hetgeen die financiële instellingen reeds op grond van de Wwft moeten bijhouden. Voor een groot gedeelte komen de gegevens die op grond van de CRS en de Wwft moeten worden verzameld overeen. Dit betekent dat een financiële instelling reeds over veel gegevens beschikt die zij in het kader van de Wwft al heeft moeten verzamelen. Op grond van de CRS worden financiële instellingen aanvullend verplicht om het fiscale woonland van rekeninghouders en het fiscale identificatienummer vast te leggen.

De leden van de fractie van de SP vragen welke inlichtingen in aanvulling op de in het wetsvoorstel voorgeschreven inlichtingen zouden moeten worden verstrekt om een heffing op werkelijke vermogenswinsten te kunnen uitvoeren. Het wetsvoorstel waar we het hier over hebben, voert een rapportageverplichting in voor financiële instellingen in de strijd tegen zwartsparen en belastingontduiking. Het gaat hierbij om financiële rekeninggegevens die in het geval de rekening wordt gehouden door een rekeninghouder die fiscaal woonachtig is in een CRS-land, aan dat land worden gerapporteerd. Deze financiële rekeninggegevens betreffen bijvoorbeeld saldi en brutoopbrengsten uit rente en zeggen weinig over de werkelijke vermogenswinst die een rekeninghouder geniet. Voor het bepalen van gerealiseerde vermogenswinst is de brutoopbrengst bij verkoop van aandelen onvoldoende. Bijvoorbeeld: als een klant met dezelfde € 1.000 honderd keer aandelen koopt en verkoopt kan hij een gecumuleerde opbrengst van € 100.000 genereren en desondanks niets hebben verdiend. Om de vermogenswinst te bepalen zijn ook gegevens over de aankoopwaarde van die aandelen en de gemaakte kosten noodzakelijk. Die zijn moeilijker te bepalen dan de verkoopopbrengst, zeker als de aandelen niet allemaal op hetzelfde moment zijn gekocht of als er fusies of aandelensplitsingen hebben plaatsgevonden. In elk geval staat de aankoopwaarde niet op de lijst met te leveren gegevens.

De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet in te gaan op de sancties bij het niet nakomen van de verplichtingen in de richtlijn. Het is juist dat de sancties worden bepaald door het land waarin het niet nakomen plaatsvindt. Welke sancties passend en geboden zijn, is immers sterk afhankelijk van de nationale context. Daarbij kan gedacht worden aan sancties die in een bepaald land op min of meer vergelijkbare verplichtingen staan, maar ook aan de capaciteit van de diverse instanties die met het opleggen van sancties zijn belast. Voor Nederland worden de sancties op het niet naleven van de identificatie- en rapportagevoorschriften die voortvloeien uit de richtlijn en de CRS opgenomen in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Het niet naleven kan worden bestraft met een vergrijpboete of strafvervolging. Het kabinet heeft geen zicht op de verschillende sanctieregimes in de landen die deelnemen aan de CRS. Omdat sancties onder de soevereiniteit van de lidstaten vallen, en er zoals hiervoor is opgemerkt grote verschillen tussen de lidstaten zijn, is geen sanctieregime in de richtlijn opgenomen. Wel verplicht de richtlijn ertoe dat deze sancties doeltreffend, hetgeen ook wil zeggen: voldoende afschrikwekkend, zijn.

4. Implementatie in de nationale wetgeving; Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom de CRS in tegenstelling tot de FATCA geen sanctiemechanisme in de vorm van een bronbelasting bevat. Het gebruik van een dergelijke bronbelasting is een disproportioneel instrument omdat het aangrijpt bij de grotere inkomsten van de financiële instelling en niet bij de bedragen van de financiële rekeningen waarover moet worden gerapporteerd. Bovendien sluit een dergelijk grof instrument bijsturing en nader overleg uit. De CRS is via de richtlijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Financiële instellingen zijn dus verplicht om de financiële gegevens aan te leveren anders zijn zij in overtreding. Daarnaast wordt de toepassing van de CRS gecontroleerd door het Global Forum on tax transparency dat toeziet op de effectieve automatische uitwisseling van informatie. Er zijn dus andere controles op de toepassing van de CRS. Een sanctiemechanisme in de vorm van bronheffingen is gelet op het voorgaande niet aan de orde.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de richtlijn als bijlage bij de wet kan worden opgenomen. Deze leden merken op dat in veel definities wordt verwezen naar de bijlagen I en II van deze richtlijn. Hoewel ik begrip heb voor deze vraag, is het zeer ongebruikelijk om wetteksten of richtlijnteksten waar in een wetsvoorstel naar wordt verwezen als bijlage bij de wetgeving te voegen. De bijlagen zijn gepubliceerd op de website van de EU (http://eur-lex.europa.eu), als bijlagen bij zowel Richtlijn 2014/107/EU als bij de geconsolideerde Richtlijn 2011/16/EU en daarmee naar de mening van het kabinet voldoende kenbaar.

5. Gegevensbescherming; inleiding

De leden van de fractie van het CDA vragen of dit wetsvoorstel gegevensverstrekkingen oproept die niet rechtstreeks voortvloeien uit de richtlijn. In de memorie van toelichting is uiteengezet dat dit wetsvoorstel verschillende gegevensstromen met zich brengt. In het kort gaat het om de gegevensverstrekking van (1) de klant naar de financiële instelling, (2) de financiële instelling naar de Belastingdienst, en (3) en (4) de Belastingdienst naar buitenlandse belastingdiensten en vice versa. De gegevensverstrekking van de klant naar de financiële instelling (1) zal vooral worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Ten aanzien van die gegevensstroom is in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel aangekondigd dat in aanvulling op de richtlijn zal worden voorgeschreven dat een eigen verklaring van een nieuwe rekeninghouder het fiscale identificatienummer van die rekeninghouder moet bevatten, ongeacht of die persoon fiscaal woonachtig is in een CRS-land of niet. De overige gegevensverstrekkingen vloeien rechtstreeks voort uit de richtlijn en de CRS.

6. Inhoud van de gegevensverwerking; rekeninghouders → Financiële instellingen

De leden van de fractie van het CDA vragen of een financiële instelling bij het onderzoek naar de fiscale woonplaats van een rekeninghouder ook gegevens moet onderzoeken die niet in de dossiers van de financiële instelling beschikbaar zijn. Ik kan u daarop antwoorden dat dit niet het geval is. De financiële instelling mag uitgaan van de gegevens in het eigen dossier, in de eigen elektronische systemen of afgaan op kennis van de eigen relatiemanager. Ten aanzien van het vaststellen van de fiscale vestigingsplaats van entiteiten kan een financiële instelling zich ook baseren op publiek beschikbare informatie. Het gaat evenwel altijd om voor de financiële instelling beschikbare informatie.

De leden van de fractie van het CDA hebben enkele vragen met betrekking tot het woonplaatsbegrip in de CRS, alsmede met betrekking tot de indicatoren op basis waarvan soms het fiscale woonland wordt vastgesteld. Ik kan u daar het volgende op antwoorden. Op grond van de CRS wordt de fiscale woonplaats voor bestaande rekeninghouders in eerste instantie afgeleid uit een aantal nader genoemde indicatoren. Relevante indicatoren zijn bijvoorbeeld een actueel post- of woonadres, een telefoonnummer in een bepaald land of een geldige volmacht die is verleend aan een persoon met een adres in een bepaald land. Als een dergelijke indicator in verband kan worden gebracht met een CRS-land, moet de financiële instelling de rekeninghouder in beginsel aanmerken als fiscaal inwoner van het land waarvoor een indicator wordt aangetroffen. De financiële instelling kan er echter voor kiezen om de rekeninghouder door middel van een eigen verklaring zelf aan te laten geven wat zijn fiscale woonland is. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat in de systemen van de financiële instelling ten aanzien van een rekeninghouder een postadres in Duitsland is opgenomen, terwijl deze rekeninghouder fiscaal inwoner is van land X, zijnde een niet-CRS-land. Op basis van het postadres in Duitsland (als indicator) stelt een financiële instelling in beginsel vast dat het fiscale woonland van de rekeninghouder Duitsland is en merkt de rekeninghouder aldus aan als een te rapporteren persoon. Als echter uit de eigen verklaring en aanvullende bewijsstukken blijkt dat land X het fiscale woonland van de rekeninghouder is, dan zal de financiële instelling deze persoon toch niet aanmerken als te rapporteren persoon en dus niet over de financiële rekening rapporteren. Nieuwe rekeninghouders moeten bij het openen van een rekening altijd in een eigen verklaring aangeven wat hun fiscale woonland is. Het fiscale woonland moet worden bepaald volgens de nationale wetgeving van het land waar de rekeninghouder fiscaal woonachtig is. Dit betekent dat voor de beantwoording van de vraag of iemand in Nederland fiscaal woonachtig is de Algemene wet inzake rijksbelastingen van belang is. Een persoon die stelt in een ander land dan Nederland fiscaal woonachtig te zijn, moet voldoen aan de voorwaarden die de wetgeving van dat land aan fiscaal inwonerschap stelt. De financiële instelling hoeft hier geen oordeel over te vellen; de rekeninghouder moet verklaren wat zijn fiscale woonland is. Dit kan ook inhouden dat een rekeninghouder meer landen als fiscaal woonland opgeeft. De financiële instelling moet wel controleren of de eigen verklaring redelijkerwijs kan kloppen, op basis van onder meer de gegevens die zijn ontvangen in het kader van de Wwft. Rekeninghouders worden op de eigen verklaring geïnformeerd dat in het kader van CRS gegevens over hen aan de Belastingdienst kunnen worden doorgegeven. Bij onenigheid over de fiscale woonplaats tussen een belastingplichtige en de belastinginspecteur staan de gebruikelijke procedures open. Als dit geschil, mogelijk door tussenkomst van de rechter, is opgelost, kan de rekeninghouder zich altijd tot de financiële instelling wenden en aangeven dat er een wijziging is in zijn fiscale woonland.

De leden van de fractie van het CDA vragen of financiële instellingen in het kader van CRS een eenmalige of continue verplichting hebben. CRS brengt voor financiële instellingen een continue verplichting met zich om na de eerste vaststelling van het fiscale woonland ook (relevante) wijzigingen in de omstandigheden bij te houden. Een emigratie is een gegeven dat een rekeninghouder aan de financiële instelling moet doorgeven. Het ligt niet voor de hand dat een rekeninghouder zijn adreswijziging niet doorgeeft. Mocht een rekeninghouder zijn emigratie niet hebben doorgegeven, dan komt een financiële instelling daar wellicht op een andere manier achter. Ook op grond van de Wwft is een financiële instelling verplicht om de gegevens up-to-date te houden. In het uiterste geval zal de financiële instelling nog een tijdje afgaan op de inmiddels achterhaalde feiten, totdat de wijziging van het fiscale woonland alsnog aan het licht komt.

7. Financiële instellingen → Belastingdienst

De leden van de fractie van de SP vragen of financiële instellingen in één keer van alle rekeninghouders en uiteindelijk belanghebbenden gegevens mogen verzamelen en opslaan, ook als het gaat om gegevens van rekeninghouders die woonachtig zijn in een niet-CRS-land. Deze vraag beantwoord ik bevestigend voor zover het nieuwe rekeningen betreft. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat deze werkwijze in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat een andere werkwijze inefficiënter is, belastender voor zowel de financiële instelling als de rekeninghouders, en naar verwachting tot minder betrouwbare informatie zal leiden. Ten aanzien van bestaande rekeningen is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uiteengezet dat de grondslag voor een dergelijke gegevensverwerking gevonden kan worden in de Wet bescherming persoonsgegevens.

8. Belastingdienst → CA’s

Op de vraag van de leden van de fractie van het CDA of alle andere landen van mening zijn dat Nederland over een adequaat beschermingsniveau beschikt, ben ik hiervoor in paragraaf 2 ingegaan.

9. Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet een schatting heeft gemaakt van de extra belastingopbrengsten als gevolg van dit wetsvoorstel. Op deze vraag antwoord ik dat door dit wetsvoorstel informatie wordt verstrekt die relevant kan zijn voor de belastingheffing in het buitenland en daarmee op zichzelf niet leidt tot extra belastingopbrengsten voor Nederland. De informatie die de Belastingdienst ingevolge de CRS uit het buitenland gaat ontvangen, zal mogelijk wel leiden tot extra belastingopbrengsten voor Nederland. Meer informatie voor de Belastingdienst betekent immers dat de voorwaarden voor handhaving verbeteren. Hoeveel dit eventueel zal opleveren valt op dit moment niet in te schatten. Overigens geldt dat deze mogelijke extra belastingopbrengsten niet lastenrelevant zijn omdat het gaat om informatie die al in de belastingheffing had moeten worden betrokken en dus om opbrengsten die volgens bestaande wetgeving al opgebracht hadden moeten worden.

10. Overig

De leden van de fractie van de VVD vragen of bevestigd kan worden dat alleen op vertrouwelijke basis tussen belastingdiensten wordt uitgewisseld. Mijn antwoord kan kort maar krachtig zijn: ja. Zoals ook hiervoor al is aangegeven, wordt uitsluitend uitgewisseld tussen belastingdiensten van landen met een adequaat beschermingsniveau.

De leden van de fractie van het CDA vragen om in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in hun commentaar op onderhavig wetsvoorstel. In dat commentaar zijn door de NOB vragen gesteld over de boetemaatregelen die onder meer in het kader van CRS in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016 worden voorgesteld. Een reactie op dit commentaar vindt uw Kamer dan ook in de nota naar aanleiding van het verslag behorend bij voornoemd wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer een vermogensbeheerder onder de Wet uitvoering Common Reporting Standard moet renseigneren over de belangen in de fondsen die hij beheert. Om te beginnen moeten alleen die vermogensbeheerders die vallen onder de definitie van rapporterende financiële instelling over hun rekeninghouders rapporteren. In het kort houdt dit in dat het moet gaan om een in Nederland gevestigde financiële instelling, bijvoorbeeld een beleggingsentiteit, die niet een uitgezonderde financiële instelling is. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van een rekeninghouder die een te rapporteren persoon is. Alleen als de belangen in de fondsen die de vermogensbeheerder beheert, worden gehouden voor of door iemand die een te rapporteren persoon is, moet de vermogensbeheerder daarover rapporteren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de invloed van de Wet uitvoering Common Reporting Standard op de inkeerregeling. De CRS is door de OESO ontwikkeld als een wereldwijde standaard voor de identificatie van en rapportage over rekeningen van in het buitenland woonachtige rekeninghouders in het kader van de aanpak van internationale belastingontduiking en belastingfraude. Indien uit door andere landen verstrekte informatie blijkt dat een Nederlandse belastingplichtige rekeningen in het buitenland niet heeft opgegeven, kan de Belastingdienst die belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen al dan niet met een vergrijpboete. Deze belastingplichtige kan zodra de informatie is verstrekt geen gebruik meer maken van de inkeerregeling. Daarvoor is namelijk vereist dat de belastingplichtige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de conclusie van de van advocaat-generaal Bot in zaak C-362/14 (Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner) nog relevant is voor het verstrekken van fiscale gegevens aan de Verenigde Staten inzake FATCA. Op 8 oktober heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) arrest gewezen in de zaak Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner over de Veiligehavenbeginselen die zijn vastgelegd in een beschikking van de Commissie. Deze Veiligehavenbeginselen hebben alleen betrekking op gegevensverstrekking aan gevestigde bedrijven in de Verenigde Staten. Zij zien niet op de gegevensuitwisseling tussen overheden. Voor de gegevensuitwisseling in het kader van de FATCA heeft de uitspraak van het HvJ EU daarom geen betekenis. In het kader van de FATCA gelden de waarborgen die zijn vastgelegd in het belastingverdrag tussen Nederland en de VS en het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag).

11. Transponeringstabel

De leden van het CDA vragen of elke inwoner van een CRS-land een «te rapporteren persoon» is. Het antwoord daarop is dat op grond van het wetsvoorstel elke fiscaal inwoner van een CRS-land, niet zijnde Nederland, onder de Nederlandse definitie van te rapporteren persoon valt. Voorts geven zij aan dat ingevolge de richtlijn een «rapporterende financiële instelling» elke financiële instelling in een lidstaat is en vragen zij hoe deze definitie zich verhoudt tot de Nederlandse definitie. Tot slot vragen zij of er toch nog instellingen of filialen zijn die niet hoeven te rapporteren. Voor de Nederlandse wet geldt dat rapporterende financiële instellingen de in Nederland gevestigde financiële instellingen zijn met uitzondering van niet in Nederland gelegen filialen daarvan, alsmede in Nederland gelegen filialen van niet in Nederland gevestigde financiële instellingen. Omdat deze definitie moest worden toegespitst op de Nederlandse situatie is, anders dan in veel andere definities, hiervoor niet verwezen naar de bredere definitie in de richtlijn. De definitie in de richtlijn van «rapporterende financiële instelling» heeft dan ook geen betekenis voor de Nederlandse financiële instellingen. Niet alle in Nederland gelegen (filialen van) financiële instellingen zijn evenwel rapportageplichtig. Uitgezonderd zijn de zogeheten «niet-rapporterende financiële instellingen». In het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, onderdeel d, is hiervan een definitie gegeven.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22 en 128).

Naar boven