Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
8 september 2015.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 8 oktober 2015.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2015
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 18 februari
2015 te Genève tot stand gekomen wijziging van artikel 14 van de Europese Overeenkomst
nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale
vervoer over de weg (AETR) (Trb. 2015, 109).
Een toelichtende nota bij de verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
A.G. Koenders
TOELICHTENDE NOTA
De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen
in het internationale vervoer over de weg (AETR) is op 1 juli 1970 te Genève totstandgekomen
(Trb. 1972, 97). Deze Overeenkomst is daarna nog gewijzigd op 2 februari 1982 (Trb. 1982, 107), 24 juli 1991 (Trb. 1992, 145), 30 augustus 1993 (Trb. 1994, 123), 27 mei 2003 (Trb. 2005, 24), 24 juni 2005 (Trb. 2006, 21 en 58) en 2009 (Trb 2009, 161).
Bij notificatie van 18 februari 2015 zond de Secretaris-Generaal van de Verenigde
Naties aan de Overeenkomstsluitende Partijen een door de regeringen van Turkije en
Oekraïne voorgestelde wijziging van artikel 14 van de Overeenkomst, die aangenomen
is door de «Working Party on Road Transport» van de Economische Commissie voor Europa
van de Verenigde Naties (VN/ECE) tijdens haar 109de bijeenkomst van 28 en 29 oktober
2014 te Genève.
Ingevolge artikel 21 van de Overeenkomst wordt het Koninkrijk geacht de wijziging
te hebben aanvaard, tenzij het Koninkrijk vóór 18 augustus 2015 een bezwaar tegen
het wijzigingsvoorstel heeft ingediend (tweede lid, onderdeel a) of heeft aangegeven
de bedoeling te hebben het voorstel te aanvaarden, maar dat aan de noodzakelijke voorwaarden
voor deze aanvaarding nog niet is voldaan (tweede lid, onderdeel b). Omdat het risico
bestond dat de parlementaire goedkeuringsprocedure niet vóór 18 augustus zou zijn
afgerond, is een kennisgeving als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel b,
van de Overeenkomst overhandigd aan de Verenigde Naties.
De wijziging betreft het openstellen van de Overeenkomst voor Algerije, Jordanië,
Marokko en Tunesië. In het gewijzigde lid van artikel 14 wordt aangegeven dat de toetreding
van deze landen tot het AETR gebaseerd is op paragraaf 11 van het mandaat van de ECE
(zie document, pagina 2 – http://www.unece.org/fileadmin/DAM/oes/mandate/Commission%20Rev4%20English.pdf), en dat deze toetreding zich uitsluitend tot deze landen beperkt.
De toetreding tot de Overeenkomst biedt deze vier landen de mogelijkheid om hun regelgeving
met betrekking tot het internationale wegvervoer te harmoniseren met die van alle
landen die deelnemen in de VN/ECE. In de praktijk betekent dit dat de toepassing van
de Europese regelgeving op het terrein van het internationale wegvervoer wordt uitgebreid
naar de drie landen in Noord-Afrika en naar Jordanië in het Midden-Oosten. In dit
verband gaat het bijvoorbeeld om de introductie van de digitale tachograaf (zie de
artikelen 10 en 13 van het AETR).
Koninkrijkspositie
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal deze wijziging, evenals de Overeenkomst,
alleen voor Europese deel van Nederland gelden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Buitenlandse Zaken,
A.G. Koenders