34 247 Voorstel van wet van het lid Klein tot wijziging van de Kieswet en de Wet raadgevend referendum houdende afschaffing van de kieskringen

Nr. 13 BRIEF VAN HET LID KLEIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2017

Hierbij doe ik u toekomen de schriftelijke reactie van de indiener op de vragen en opmerkingen van de woordvoerders tijdens de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 28 september 2016.

Klein

Vraag 1

De leden van de VVD, de PVV en de SP-fractie vragen zich af of middels dit wetsvoorstel de eisen voor draagvlak niet te veel naar beneden worden bijgesteld.

Antwoord

Hieronder volgt allereerst een reactie op het vermeende probleem ten aanzien van «draagvlak». Draagvlak wordt gemeten aan de hand van een bepaalde hoeveelheid steun die iets of iemand ergens voor krijgt. Voor wat betreft deelname aan Tweede Kamerverkiezingen is ervoor gekozen om daarvoor een aantal van 580 ondersteuningsverklaringen als eis te stellen; als bewijs van voldoende steun, van voldoende draagvlak voor deelname aan die bewuste verkiezingen. Dat is wat anders dan «steun» of «draagvlak» voor de inhoudelijke politieke punten en insteek van een bepaalde partij; draagvlak in de zin van «of iemand graag een partij aan een zetel wil helpen in een vertegenwoordigend orgaan». Een ondersteuningsverklaring zegt immers alleen iets over de positieve houding van een kiesgerechtigde wat betreft deelname van een nieuwe partij aan de verkiezingen. Het daadwerkelijk aantonen of er op politiek inhoudelijk vlak draagvlak is voor een nieuwe partij vindt bij de verkiezingen zelf plaats. De huidige eis voor het verwerven van 580 ondersteuningsverklaringen blijft middels dit wetsvoorstel gewoon overeind. Ook ná invoering van deze wijziging van de Kieswet zullen nieuwe partijen nog steeds moeten aantonen dat ze, middels het ophalen van hetzelfde aantal van 580 ondersteuningsverklaringen, voldoende draagvlak voor deelname aan verkiezingen hebben. Ze moeten nog steeds expliciet van 580 individuele burgers steun krijgen voor deelname van hun partij aan de komende Tweede Kamerverkiezingen.

Een relevante vraag is: in hoeverre is het wenselijk dat deze 580 ondersteuningsverklaringen in één specifiek gebied zouden kunnen worden verzameld? De initiatiefnemer vraagt zich echter af wat er mis zou zijn met het verzamelen van 580 ondersteuningsverklaringen in één enkele gemeente of regio. Juist in het kader van de door verschillende fracties aangehaalde gewenste regionale binding zou dit juist een pluspunt moeten zijn. Het feit dat een nieuwe partij juist in de eigen regio deze 580 ondersteuningsverklaringen zou kunnen ophalen geeft alleen meer ruimte voor een hechte regionale binding en vertegenwoordiging. Bij de verdediging van de mogelijkheid van het kunnen indienen van verschillende – regionale – lijsten brengen verschillende fracties in dit Huis zelf ook juist dít argument naar voren: de mogelijkheid tot het indienen van verschillende lijsten zou belangrijk zijn voor de regionale vertegenwoordiging, voor de band tussen een kandidaat en een regio die hij of zij vertegenwoordigt.

In dit kader deelt de initiatiefnemer de gedachte niet dat het draagvlak idealiter «over den lande verspreid is» – zoals het lid van de PVV-fractie in de eerste termijn voorstelde (Handelingen II 2016/17, nr. 5, item 8). Juist met het oog op de gewenste regionale vertegenwoordiging of binding is het niet logisch om verspreide verwerving van ondersteuningsverklaringen over het gehele land als voorwaarde te gaan stellen. Regionale vertegenwoordiging of binding zegt in de ogen van de initiatiefnemer niets over de mate waarop regionale vertegenwoordiging of binding over het land verspreid is of zou moeten zijn. Regionale vertegenwoordiging of regionale binding impliceert niet dat men vervolgens overal in het land vertegenwoordigers heeft zitten of dat dat zou moeten. Als een politieke partij een bepaalde grootte heeft bereikt waardoor zij overal vertegenwoordigers heeft, is dat natuurlijk mooi voor die partij. Maar voor het democratische gehalte van ons politieke bestel of voor de kracht van regionale vertegenwoordiging zegt een dergelijke spreiding niets.

Tevens wijst de initiatiefnemer op het feit dat Nederland geen districtenstelsel kent waarbij regionale vertegenwoordigers zitting nemen in het parlement. Het is dan onlogisch om, zoals ook door de SGP gememoreerd, een overblijfsel van het 19e-eeuwse districtenstelsel overeind te houden.

Overigens gaat de initiatiefnemer ten principale uit van gelijkheid van kiesgerechtigden waarbij het niet uitmaakt welke achtergrond of verblijfplaats deze hebben. Iedere kiesgerechtigde heeft dezelfde eigen verantwoordelijkheid ongeacht hij of zij in een bepaalde regio woont. De geografische eis is principieel net zo discutabel als dat bijvoorbeeld 50% van de ondersteunersverklaringen door een vrouwelijke kiesgerechtigde en 50% van de ondersteuningsverklaringen door een mannelijke kiesgerechtigde getekend zou moeten worden.

Bovendien wijs de initiatiefnemer graag op het feit dat dit wetsvoorstel wat betreft de verkiezingen voor het Europees parlement de eisen aangaande draagvlak juist stevig verhoogt. Deze wijziging zorgt er immers voor dat nieuwe partijen voor deelname aan deze verkiezingen voortaan niet slechts 30 maar 580 ondersteuningsverklaringen moeten ophalen. Een beduidende versteviging van de hoeveelheid draagvlak die vereist is. In het kader van draagvlak betekent dit wetsvoorstel dus zeker geen vermindering maar juist eerder een verbetering op dit gebied.

Vraag 2

De leden van de VVD, de PVV en de SP-fractie vragen zich af of als gevolg van dit wetsvoorstel de drempel voor deelname aan de verkiezingen straks niet veel te laag wordt wanneer partijen voortaan 580 ondersteuningsverklaringen kunnen ophalen in één enkele gemeente. Krijgen we dan niet heel veel partijen die mee willen gaan doen aan deze verkiezingen? Krijgen we middels dit wetsvoorstel niet ineens ellenlange stembiljetten?, aldus deze leden.

Antwoord

In de ogen van de initiatiefnemer verandert er wat betreft de drempel voor deelname aan verkiezingen niets wezenlijks eenvoudigweg omdat het onder de huidige wet- en regelgeving ook al heel goed mogelijk is dat er veel partijen aan verkiezingen mee doen en er als gevolg daarvan lange/ grote stembiljetten kunnen ontstaan. De aankomende Tweede Kamerverkiezingen zijn hiervan een mooi voorbeeld. Momenteel staan er 81 partijen hiervoor ingeschreven bij de Kiesraad. De historie leert dat ongeveer 30 partijen /kandidatenlijsten daadwerkelijk op een stembiljet worden opgenomen.

Kieskringen stimuleren casu quo faciliteren juist grote aantallen partijen die willen deelnemen aan dergelijke verkiezingen, zo stelt de initiatiefnemer. Immers, juist als gevolg van het systeem van kieskringen kunnen partijen ervoor kiezen om deel te nemen aan landelijke verkiezingen maar dan slechts alleen in één bepaalde kieskring. Een voorbeeld hiervan vormt de Tamara’s Open Partij die in 2006 deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen maar enkel uitkwam in de kieskring Haarlem. De partij diende hiervoor destijds de 30 ondersteuningsverklaringen op te halen in die betreffende kieskring, en behaalde uiteindelijk 114 stemmen. De drempel van 30 ondersteuningsverklaringen voor die ene kieskring gaf deze partij toegang tot deze verkiezingen; verkiezingen die voor deze partij resulteerde in een bijzonder pover aantal stemmen. Deze beoogde wetswijziging staat voor dat een dergelijke partij voortaan niet 30 maar 580 ondersteuningsverklaringen dient te verzamelen. Een aanzienlijke verhoging van de huidige drempel, zo meent de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer maakt hier graag ook even gebruik van de mogelijkheid om een misverstand uit de wereld te helpen; een misverstand omtrent het aantal kandidaten dat middels dit wetsvoorstel voortaan op een kandidatenlijst kan verschijnen. Verschillende leden van verschillende fracties spraken in de eerste termijn de zorg uit dat «er als gevolg van dit wetsvoorstel straks erg veel lijsten zullen zijn met elk 80 kandidaten erop.» Daar is volgens dit wetsvoorstel geen sprake van; ook niet volgens de Tweede nota van wijziging (Kamerstuk 34 247, nr. 11). Deze maakt namelijk een duidelijk onderscheid tussen partijen die al een zetel bezetten in het parlement en nieuwe partijen die nog hun eerste zetel dienen te bemachtigen. Voor deze laatste groep geldt namelijk middels dit wetsvoorstel dat deze maximaal 50 kandidaten op hun lijst mogen plaatsen. Partijen die reeds in het parlement zitten mogen voortaan 80 kandidaten op hun lijst plaatsen. Dit om mogelijke lijstuitputting te voorkomen. Dit is ook het grote verschil met het amendement van de heer Bosma (Kamerstuk 34 247, nr. 12) – een amendement dat voorstelt om voor alle partijen de grens tot 80 kandidaten op te trekken. Dat beoogt dit wetsvoorstel dus niet. Dit wetsvoorstel ligt meer in lijn met de kritiek die de Kiesraad had op het amendement van de heer Bosma, en het advies dat de Kiesraad hierover vervolgens gaf.

Vraag 3

De verschillende leden van de CDA, de D66 en de SGP-fractie hebben vragen gesteld over de onrechtvaardige uitkomsten van kieskringen. In hoeverre wordt hier «in strijd met de wil van de kiezer» gehandeld?, aldus deze leden.

Antwoord

De initiatiefnemer is stellig van mening dat het huidige kiesstelsel met kieskringen onrechtvaardige uitkomsten kan opleveren en dat ook doet. Dergelijke onrechtvaardige uitkomsten zijn een gevolg van het feit dat het binnen de huidige systematiek mogelijk is dat een kandidaat een zetel misloopt die hij of zij – wanneer men kijkt naar het aantal stemmen dat op hem of haar is uitgebracht in vergelijking met andere kandidaten van diezelfde partij – wél had moeten krijgen. Als gevolg van kieskringen ontstaat er een systeem van «het doorschuiven van zetels»: een fenomeen dat veelvuldig voorkomt als gevolg van het indienen van verschillende nagenoeg homogene lijsten én het feit dat kandidaten veelal meervoudig verkozen worden. Kandidaten die hoog op een kandidatenlijst staan, en dus hoog op alle lijsten van die partij prijken – de zogenaamde «landelijke kandidaten» –, halen meestal meerdere zetels binnen. Zij kunnen logischerwijs uiteindelijk slechts één zetel innemen; de andere stemmen worden doorgeschoven naar de kandidaten die onder hen op de lijst staan. Van belang hierbij is echter dat zetels óók per kieskring worden verdeeld. Wanneer een «hoge» kandidaat een zetel in een bepaalde kieskring inneemt (omdat diegene daar de meeste van al zijn stemmen heeft behaald) heeft dat consequenties voor al die kandidaten die óók op die lijst behorende bij die kieskring staan; logischerwijs het meeste voor diegenen die enkel op die ene lijst of nog een beperkt aantal andere lijsten te vinden zijn, de «regionale kandidaten» die onderaan staan. Diegenen zien hun kansen enorm slinken omdat er al een zetel van hun kieskring vergeven is; vergeven aan een landelijke kandidaat die zich, mits er voldoende zetels worden binnengesleept, geen zorgen hoeft te maken over het toegewezen krijgen van een zetel: hij haalt er dan altijd wel ergens eentje op. Maar dat geldt dus niet voor die regionale kandidaat die misschien maar op één of op een paar lijsten is terug te vinden! Die kan hierdoor onterecht achter het net vissen.

Ter verduidelijking schetst de initiatiefnemer het volgende voorbeeld: regionale kandidaat X staat in twee verschillende kieskringen, kieskringen A en B, op een lijst behorende bij een grote landelijke partij. Hij staat op beide lijsten onderaan, tussen de andere regionale kandidaten. In kieskring A behaalt deze kandidaat bijvoorbeeld 100 stemmen maar helaas: de zetel die deze kieskring te vergeven heeft is al vergeven aan een landelijke kandidaat die hoger op de lijst van deze kieskring staat en slechts toevallig de zetel ophaalt in kieskring A; toevallig omdat ook deze kandidaat voor de uiteindelijke toewijzing van zijn zetel – in welke kieskring hij zijn zetel ophaalt – weer afhankelijk is van de kandidaten die boven hem of haar staan. In kieskring B heeft de regionale kandidaat X ook stemmen behaald, en wel 50 stuks. Echter, daar is wél nog een zetel beschikbaar én er is een andere regionale kandidaat op die lijst die net wat méér stemmen heeft behaald, namelijk 60 stemmen. Onder de huidige wet- en regelgeving komt deze zetel van kieskring B uiteindelijk toe aan die kandidaat Y met 60 stemmen terwijl kandidaat X in een andere kieskring 100 stemmen heeft gehaald en in totaal 150 heeft weten te verzamelen. Omdat het uiteindelijk voor de zitting in het vertegenwoordigende orgaan niet uitmaakt in welke kieskring iemand de zetel heeft opgehaald, is het wel heel zuur dat kandidaat X hier met méér stemmen dan kandidaat Y de zetel moet overlaten aan Y.

Een dergelijk systeem is in de ogen van de initiatiefnemer onrechtvaardig. Het is onrechtvaardig dat de toevalligheid waarmee landelijke kandidaten hun zetel uiteindelijk gaan innemen – in welke kieskring ze deze ophalen – uiteindelijk cruciaal is voor de uiteindelijke toewijzing van zetels aan andere (regionale) kandidaten. Het beste voorbeeld hiervan valt te lezen in het onderzoek «Kieskringen; Ontwikkeling-werkwijze-alternatief» dat is uitgevoerd door de heer Michel en in 2011 is gepubliceerd door de Kiesraad. Reeds in de Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstuk 34 247, nr. 9) komt dit voorbeeld uitgebreid aan bod.

Bovendien is het ook lastig uit te leggen aan de kiezer: de kandidaat waar hij op gestemd heeft loopt een zetel mis terwijl deze meer stemmen heeft gekregen dan een andere kandidaat. Anders geformuleerd: de betreffende kandidaat loopt in feite zijn zetel mis omdat deze kiezer in «de verkeerde» kieskring zijn stem heeft uitgebracht. Wanneer hij zijn stem in een andere kieskring had uitgebracht was zijn kandidaat mogelijkerwijs wél verkozen. Bijkomend probleem is echter dat de kiezer nooit van te voren kan voorzien waar hij het beste zijn stem kan uitbrengen; in welke kieskring hij het beste kan gaan stemmen om zijn kandidaat van voorkeur aan een zetel te helpen. Hij kan immers nooit voorzien wat de uitslag zal worden; in welke kieskring de landelijke kandidaten die boven zijn «voorkeurskandidaat» op de lijst staan hun zetel uiteindelijk gaan innemen. In die zin wordt er aldus absoluut in strijd met de wil van de kiezer gehandeld wanneer men «de kiezer» beschouwt als «de verzameling van kiezers». In het eerder genoemde voorbeeld hebben namelijk beduidend méér kiezers zich uitgesproken voor kandidaat X dan voor kandidaat Y, en toch vangt kandidaat X onder de huidige regels achter het net.

De initiatiefnemer is stellig van mening dat de afschaffing van de kieskringen de transparantie van het kiesproces zal verhogen. Het zal voor de kiezers veel duidelijker worden waar hun stem precies heen is gegaan.

Vraag 4

De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze de onrechtvaardigheden van het huidige systeem zich verhouden tot de voordelen van regionale lijsten.

Antwoord

Allereerst is de initiatiefnemer van mening dat één van de belangrijkste doelstellingen van wetgeving is het bestrijden of tegengaan van onrechtvaardigheden. Wanneer wetgeving bepaalde onrechtvaardigheden toelaat, toestaat of ruimte biedt – helemaal los van het feit of deze onrechtvaardigheden in de praktijk daadwerkelijk voorkomen – moet deze zogezegd gerepareerd worden. Het herstellen van wetgeving met het oog op het verbeteren van de rechtvaardigheid is een goed, noodzakelijk en gewenst streven, aldus de initiatiefnemer.

Daarnaast betwijfelt de initiatiefnemer de veronderstelde unieke voordelen van regionale lijsten. Regionale spreiding is immers ook heel goed mogelijk middels één lijst per partij. Helemaal wanneer daar – voor alle reeds in het parlement zittende partijen – in de toekomst 80 kandidaten op mogen staan. Dat betekent dat er per provincie, inclusief de BES-eilanden, zeker 6 kandidaten gepresenteerd kunnen worden. In de ogen van de initiatiefnemer biedt dit kansen te over voor een mooie regionale spreiding van kandidaten.

Vraag 5

De leden van de D66-fractie schetsen dat er sprake is van een toegenomen behoefte aan regionale identiteit. Vervolgens vragen deze leden zich af waarom de initiatiefnemer voorstelt om de mogelijkheid te schrappen die uiting geeft aan een dergelijke toegenomen behoefte aan regionale binding.

Antwoord

De initiatiefnemer is zich terdege bewust van de huidige beleidsvoornemens die decentralisatie van overheidstaken voor ogen hebben en juicht dergelijke voornemens ook toe. Dit komt immers de lokale democratie ten goede en op deze manier positioneert de overheid zich middels een versterkt lokaal bestuur weer dichter bij de burger. Ook de aandacht voor lokale en regionale identiteiten is in de ogen van de initiatiefnemer een positieve ontwikkeling. Echter, de initiatiefnemer ziet niet meteen een relatie tussen de ontwikkeling van dergelijke regionale identiteiten en initiatieven enerzijds, en het afschaffen van de kieskringen anderzijds. Decentralisatie gaat toch vooral over het bevorderen van lokaal bestuur. Decentralisaties bevorderen de medezeggenschap en de betrokkenheid op lokaal niveau. Regionale vertegenwoordiging en regionale spreiding van kandidaten voor landelijke Tweede Kamerverkiezingen is echter een geheel ander onderwerp; een onderwerp dat zich afspeelt op het landelijke – níet op het lokale – niveau. De ontwikkeling van regionale identiteiten verdient aandacht, en deze regionale identiteiten worden idealiter vertaald naar een passende vertegenwoordiging binnen de landelijke politiek. Maar zoals reeds eerder is aangegeven kan dit ook prima binnen een systeem waarin politieke partijen enkel met één uitgebreide lijst uitkomen. De lengte van deze enkelvoudige lijst biedt politieke partijen voldoende ruimte om regionale kandidaten een plaatsje te geven.

Om de regionaliteit van de verschillende kandidaten voortaan te verduidelijken – om het voor de kiezer duidelijker te maken in welke regio een bepaalde kandidaat woonachtig is – stelt de initiatiefnemer voor om het facultatief mogelijk te maken om voortaan naast de gemeente óók de provincie waar de kandidaat woont op het stembiljet te vermelden.1 Zo kan de kiezer in één oogopslag zien uit welke regio/ provincie een kandidaat afkomstig is en dus wie dus die regio/ provincie vertegenwoordigt.

Vraag 6

De leden van de D66-fractie vragen zich af wat overzichtelijker is voor de kiezer: een kieslijst van 80 personen of een kortere lijst die per regio verschilt?

Antwoord

Ten eerste is dat volgens de initiatiefnemer een kwestie prioriteiten stellen. In hoeverre stelt men «overzichtelijkheid» boven «transparantie voor de kiezer» en «rechtvaardigheid voor de kandidaten»? In hoeverre is het gewenst dat een kiezer weliswaar een kortere lijst voor ogen krijgt maar dan wel een waarvan de onderste namen op die lijst eigenlijk geen schijn van kans maken, immers die regionale kandidaten staan meestal maar op enkele lijsten vermeld en kunnen zo automatisch in verhouding maar weinig stemmen casu quo een zetel binnenhalen? In hoeverre is een ietwat langere lijst – en dan ook enkel voor alle politieke partijen die al een zetel innemen in het parlement – te prefereren boven een kortere lijst in een beduidend minder transparant systeem?

Bovendien, alle partijen die nu al méér dan 15 zetels bezetten in het parlement mogen al 80 kandidaten opstellen. Het is dus niet zo dat dit wetsvoorstel ineens over de gehele linie de grens optrekt naar 80 kandidaten. Onder de huidige wet- en regelgeving mogen alle partijen die meer dan 15 zetels hebben al 80 kandidaten presenteren. Diegene die 15 zetels of minder innemen mogen slechts 50 kandidaten vermelden. De vergelijking die de leden van de D66-fractie schetsen, geeft een vertroebeld beeld: het is niet een kwestie van óf 80 kandidaten óf een kortere lijst die per regio verschilt. Sterker nog: het zijn veelal de partijen die 80 kandidaten presenteren die tevens verschillende regionale lijsten indienen. Deze lijsten zijn dus volgens de gedachtegang van de leden van de D66-fractie in feite twee keer onoverzichtelijk: zowel vanwege het aantal kandidaten alsmede het gegeven dat de laatste kandidaten per lijst telkens verschillend zijn. Vanuit dit oogpunt gezien is het wetsvoorstel een verbetering van de situatie want dan is één deel van de onoverzichtelijkheid – namelijk de wisselende kandidaten per lijst – geëlimineerd.

Bovendien is initiatiefnemer van mening dat het niet aan de wetgever is om een waardeoordeel te geven over wat wel of niet overzichtelijk is. Het is geen verplichting om 80 of 50 kandidaten te stellen. Het aantal kandidaten mag een partij bijvoorbeeld vanuit de overweging van overzichtelijkheid zelf bepalen.

Vraag 7

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het logisch is wanneer een partij die alleen in een bepaalde provincie actief is, vervolgens wel in het hele land op de kieslijst staat.

Antwoord

Deze vraag van de SGP-fractie sluit gedeeltelijk aan bij de vragen van de VVD, de PVV en de SP-fractie over «draagvlak» (zie vraag 1 van deze schriftelijke beantwoording). De initiatiefnemer herkent het probleem dat de leden van de SGP-fractie aanstippen niet. Het feit dat een politieke partij vooral in één regio aanhang heeft, vormt in de ogen van de initiatiefnemer geen probleem. Als een partij bijvoorbeeld enkel aanhang heeft in één provincie of regio, of zelfs alleen in één gemeente, maar daar vervolgens wel de 580 benodigde ondersteuningsverklaringen ophaalt en uiteindelijk ook voldoende stemmen verzamelt om met één of meerdere zetels in het parlement te komen, is daar volgens de initiatiefnemer niets mis mee. Die groep stemmers maakt immers óók deel uit van de Nederlandse bevolking die aan een kandidaat een mandaat kan geven. Er zijn verschillende scheidslijnen waarop het electoraat zich onderling laat categoriseren: politieke ideologie, specifieke onderwerpen (bijvoorbeeld dierenwelzijn of een bepaalde bevolkingsgroep zoals ouderen), levensovertuiging et cetera. Regionale identiteit/ verworteling vormt één van deze mogelijkheden.

Bovendien wijst de initiatiefnemer in dit kader nog graag op een extra voordeel dat het afschaffen van de kieskringen met zich meebrengt; een voordeel dat van betekenis is in onze moderne tijd waarin burgers zich uiteindelijk steeds vaker en steeds verder van hun geboortegrond vestigen. Als voorbeeld schets de initiatiefnemer graag de situatie van een Limburger die naar Amsterdam verhuist en daar voorts graag tijdens de Tweede Kamerverkiezingen op een regionale kandidaat waar hij specifiek binding mee heeft – een Limburgse kandidaat – zijn stem wil uitbrengen. Wanneer deze kandidaat enkel op de lijst van de kieskring in Limburg staat vermeld, kan deze «Limburger» nooit zijn stem uitbrengen op zijn favoriete kandidaat. Wanneer deze regionale kandidaat op een enkelvoudige lijst van een politieke partij staat, is deze kiezer hier wél toe in staat. Het afschaffen van de kieskringen houdt dus in feite veel meer rekening met de toegenomen mobiliteit van veel Nederlanders binnen Nederland, en is ook op dit vlak dus een verbetering ten opzichte van de huidige wetgeving.

Vraag 8

De leden van de SGP-fractie vragen zich af wat het afschaffen van de kieskringen concreet betekent voor de stembureaus in Noord- en Zuid-Holland.

Antwoord

In het advies dat de Kiesraad op dit wetsvoorstel heeft geschreven valt te lezen dat de Kiesraad hierover navraag heeft gedaan bij de hoofdstembureaus die het betreft (bijlage bij Kamerstuk 34 247, nr. 6). Hieruit blijkt dat de toename van de werklast, mits hiervoor voldoende middelen ter beschikking worden gesteld, naar verwachting geen onoverkomelijke problemen zal opleveren. Ook de VNG verwacht geen problemen op dit gebied. In haar advies (bijlage bij Kamerstuk 34 247, nr. 7) omtrent dit initiatiefwetsvoorstel valt te lezen dat «deze extra werkzaamheden voor de hoofdstembureaus in de praktijk geen probleem zijn.»

Vraag 9

De leden van de PVV-fractie vragen zich af welke administratieve lastenverlichting er precies zal plaatsvinden? De betreffende leden vragen zich af of het zo ingewikkeld is om die kieskringen te hebben.

Antwoord

Het gegeven dat partijen niet 20 verschillende maar slechts één enkele eenduidige lijst mogen inleveren levert automatisch al een administratieve lastenverlichting op. Wanneer er bijvoorbeeld 50 partijen aan de verkiezingen meedoen zouden zij onder de huidige wet- en regelgeving 50 x 20 = 1000 verschillende lijsten kunnen produceren, die vervolgens allemaal gecontroleerd en verspreid moeten worden. Wanneer partijen slechts één lijst mogen inleveren staat het aantal deelnemende partijen meteen voor het aantal lijsten dat uiteindelijk verwerkt moet worden. Een verschil van 950 te verwerken, te controleren en te verspreiden lijsten is groot. Tel daarbij nog op dat al deze lijsten, nadat de kiezer zijn stem heeft uitgebracht, óók nog eens geteld moeten worden. De aanwezigheid van zoveel lijsten bemoeilijkt het tellen aanzienlijk en brengt op dit gebied extra risico’s met zich mee.

Kieskringen zelf zijn niet ingewikkeld. Het is niet ingewikkeld om kieskringen te hebben maar ze veroorzaken tijdens het kiesproces wel een hoop ingewikkelde rompslomp.

Vraag 10

De leden van de PVV-fractie vragen zich af in hoeverre men rekening moet houden met lijstuitputting.

Antwoord

De initiatiefnemer is ervan overtuigd dat men daar rekening mee moet houden. Vanwege de schommelingen in de verkiezingsuitslagen die we de laatste decennia hebben gezien, plus het feit dat regerende partijen ook nog eens bewindspersonen dienen aan te leveren, is het noodzakelijk om het in de toekomst mogelijk te maken dat partijen meer kandidaten kunnen kandideren. De Tweede nota van wijziging (Kamerstuk 34 247, nr. 11) doet dat volgens de initiatiefnemer ook voldoende, en houdt ook nog eens rekening met de ideeën die de Kiesraad hierover naar voren heeft geschoven als reactie op het amendement van de heer Bosma (Kamerstuk 34 247, nr. 12).

Overigens gaat de initiatiefnemer er daarbij wel vanuit dat de 80 kandidaten daadwerkelijk bereid zijn om in de Tweede Kamer zitting te nemen. Lijstuitputting omdat kandidaten weigeren lid van de Kamer te worden, is dan ook niet aan de orde óf het leidt ultiem tot het niet kunnen invullen van de zetel door de betrokken partij. Maar dat is dan dus de partij en niet het systeem met 80 kandidaten aan te rekenen.

Vraag 11

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of, en zo jaar waar precies de commissie-Korthals Altes in haar rapport precies kritiek levert op het bestaan van kieskringen.

Antwoord

De initiatiefnemer heeft niets relevants over de kieskringen kunnen vinden in het rapport «Stemmen met vertrouwen». Hij heeft de passages waarin de woorden «kieskring» of «kieskringen» werden genoemd onder elkaar gezet en nader bestudeerd maar kon daar verder geen relevante opmerkingen aangaande kieskringen in terug vinden. Dit in tegenstelling tot het reeds eerder door de initiatiefnemer aangehaalde onderzoek van de heer Michel dat in 2011 is gepubliceerd door de Kiesraad. Dát onderzoek richtte zich wél specifiek op het functioneren en de doelmatigheid van kieskringen en concludeerde dat zij heden ten dage meer kwaad dan goed veroorzaken.

Vraag 12

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer om een reactie op de onderstaande passage uit het advies van de VNG: «Wel is het noodzakelijk dat geregeld wordt dat deze gemeenten voldoende middelen krijgen om deze extra werkzaamheden te verrichten».

Antwoord

De initiatiefnemer onderschrijft deze aanbeveling van de VNG van harte. Hij kan zich helemaal vinden in de opmerking dat het noodzakelijk is dat deze gemeenten voldoende middelen moeten krijgen om hun nieuwe taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Echter, hij onderschrijft óók de veronderstelling dat deze extra werkzaamheden uiteindelijk geen grote problemen zullen opleveren in de praktijk zoals de VNG in de zin vlak vóór de door het CDA gememoreerde quote aangeeft, te weten: «Doordat er nu 20 kieskringen zijn betekent dit extra werkzaamheden voor de hoofdstembureaus in de provinciehoofdsteden. Dit hoeft in de praktijk geen probleem te zijn.»

Vraag 13

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welk probleem er precies wordt opgelost middels dit wetsvoorstel. Deze leden vragen zich tevens af of hier sprake is van een daadwerkelijk probleem dat zich in de praktijk voordoet of dat dit wetsvoorstel enkel een theoretische exercitie is.

Antwoord

In hoeverre een bepaalde situatie daadwerkelijk een «probleem» is, anders gezegd: in hoeverre bestaat er op een bepaald moment een «noodzaak voor verandering», is – zoals zo vaak – een kwestie van weging. Het feit dat het huidige systeem van kieskringen het Nederlandse kiesstelsel erg complex maakt en bovendien enkele ongewenste neveneffecten sorteert, vormt in de ogen van de initiatiefnemer voldoende reden om dit onderdeel van de Kieswet kritisch te onderzoeken. Zoals de D66-fractie ook al eerder aangaf is het «altijd goed om democratische processen tegen het licht te houden en waar nodig bij de tijd te brengen.»

Helaas is er geen sprake van enkel een theoretische exercitie: de mogelijkheid van het inleveren van verschillende kandidatenlijsten wordt door verschillende partijen immers nog steeds gebruikt – óók bij de aankomende Tweede Kamerverkiezingen – en inherent hieraan zullen ook de ongewenste neveneffecten zoals het gebrek aan transparantie voor de kiezer en de kans op mogelijke onrechtvaardige zetelverdeling voor verschillende kandidaten- blijven bestaan.

Verschillende adviesorganen waaronder de Raad van State, de Kiesraad en de VNG hebben zich in positieve bewoordingen uitgelaten over dit wetsvoorstel (Kamerstuk 34 247, nrs. 4, 6 en 7). Deze raden herkennen dus weldegelijk het probleem dat de initiatiefnemer bespeurt en schetst. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in haar advies aan dat «er aanleiding is om de noodzaak van een indeling in kieskringen opnieuw te bezien.» In het VNG advies valt vervolgens te lezen dat de VNG « voorstander van dit initiatief om de Kieswet te wijzigen. De gemiddelde kiezer is zich niet bewust van het feit dat er kieskringen bestaan en weet niet welke gevolgen dit heeft voor de zetelverdeling. Door deze wetswijziging wordt het kiesstelsel transparanter en beter controleerbaar.» En de Kiesraad poneert ten slotte dat hij «met instemming heeft kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot afschaffing van de kieskringen. Er zijn zwaarwegende argumenten aan te voeren die pleiten voor afschaffing van de kieskringen. Zo is het sinds de verruiming van het aantal kandidaten op een lijst in 2009, mogelijk om voldoende (regionale) kandidaten op een lijst te plaatsen en is het hiervoor niet meer noodzakelijk om per kieskring verschillende lijsten in te dienen. Afschaffing van de kieskringen zal kiezers meer duidelijkheid bieden, aangezien op het stembiljet alle kandidaten voor de betreffende verkiezing vermeld staan en leiden tot een zetelverdeling die meer in overeenstemming is met de vooraf opgestelde kandidatenlijst. Tot slot zal afschaffing van de kieskringen het kiesstelsel transparanter en daarmee begrijpelijker maken.»


X Noot
1

Dit vergt een wijziging van artikel H 2 van het Kiesbesluit. Een dergelijke wijziging geschiedt bij algemene maatregel van bestuur.

Naar boven