De in de Staten van Aruba aanwezige fracties hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorstel van rijkswet welk aanleiding heeft gegeven tot de navolgende vragen
en opmerkingen.
Artikel IV onderdeel B van het ontwerp breidt de mogelijkheid voor kennisname door
de Hoge Raad van prejudiciële vragen gesteld door de Gerechten in Eerste Aanleg c.q.
het Gemeenschappelijk Hof, ten aanzien van burgerlijke zaken in Aruba, Curaçao, Sint
Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit zal een welkome
aanwinst zijn voor de rechtspleging. Immers, zulke vragen zullen met name een rol
gaan spelen ten aanzien van rechtsvragen over de uitleg van nieuwe wetgeving of aan
andere rechtsvragen die eveneens in vele zaken spelen en niet eerder door de Hoge
Raad zijn beantwoord. Aldus kan in bepaalde zaken de (niet zelden kostbare en langdurige)
gang naar de Hoge Raad worden bespaard.
Schriftelijke opmerkingen in het kader van een zodanige prejudiciële procedure dienen
voor zover bekend evenwel door een advocaat bij de Hoge Raad te worden getekend; schriftelijke
opmerkingen die niet door een advocaat bij de Hoge Raad zijn ondertekend worden ter
zijde gelegd. Wel nu: sinds 1 juli 2012 kan iedere in Nederland op het tableau ingeschreven
advocaat met stage-verklaring, alsmede de EU-advocaat bedoeld in artikel 16h Advocatenwet,
zich kwalificeren als advocaat bij de Hoge Raad. De vraag die zich thans aandient
is of niet de mogelijkheid in de Rijkswet cassatierechtspraak dient te worden geschapen,
dat ook advocaten met stage-verklaring, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
zich desgewenst kunnen kwalificeren als advocaat bij de Hoge Raad. Of wellicht valt
de bevoegdheid tot het zelfstandig indienen van schriftelijke opmerkingen in het kader
van een prejudiciële procedure, onder het bereik van het pleitrecht als vervat in
artikel 8 van de Rijkswet cassatierechtspraak?
Bij arrest van de Hoge Raad d.d. 7 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2910) is met betrekking
tot de ontvankelijkheid van een strafzaak uit Aruba beslist, dat beroep in cassatie
openstaat indien een straf of maatregel is opgelegd van een geldboete van (gezamenlijk)
Afl 400,- of hoger, zijnde – volgens gegevens van de Nederlandse Bank en ten voordele
van procespartijen afgerond – de tegenwaarde van € 250,– t.t.v. de inw.tr. van de
Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie. Verdient het geen aanbeveling
om zulks te verankeren in bijvoorbeeld artikel 10 van de Rijkswet cassatierechtspraak?
Dit verslag geldt als Eindverslag.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 22ste september 2015.
De Rapporteur, C.G. Dammers