34 211 EU-voorstel: Strategie voor een digitale eengemaakte markt

B BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de vicevoorzitter van de Europese Commissie, de heer F.C.G.M. Timmermans

Den Haag, 29 maart 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft in haar vergadering van 15 maart jl. de commissiemededeling: «Digitale overeenkomsten voor Europa – Het aanboren van het potentieel van elektronische handel»1, het voorstel voor een richtlijn over overeenkomsten voor de online-verkoop en andere verkoop op afstand van goederen2 en het voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud3 besproken. De leden van de VVD-fractie4 en de leden van de SP-fractie5 hebben in het kader van de politieke dialoog met de Europese Commissie de volgende opmerkingen en vragen ten aanzien van de mededeling en de twee voorstellen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling en de twee bovengenoemde voorstellen. De leden van de VVD-fractie geven aan dat het betalen met persoonsgegevens rechtstreeks ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Het betalen met persoonsgegevens hangt dan ook nauw samen met de waardering van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het waarderen van bepaalde prestaties die individuen online kopen in geld is voor hen en hun wederpartij(en) goed te overzien. Maar hoe zijn diezelfde prestaties in persoonsgegevens te waarderen? Hoe worden individuen in staat gesteld om deze prestaties te waarderen? Wat is daar voor nodig? Hoe worden individuen geïnformeerd over de gevolgen van het betalen met hun persoonsgegevens aan een bepaalde aanbieder of leverancier voor hun persoonlijke levenssfeer? Hoe worden individuen in staat gesteld om deze gevolgen te overzien en vervolgens te waarderen? De leden van de VVD-fractie verzoeken de commissie om op deze vraag te reflecteren.

Voorts stellen de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Hoe verhouden de nieuwe regelingen zich met de bestaande en aanstaande privacywetgeving? In de aanstaande Europese algemene privacyverordening wordt een recht op dataportabiliteit gecreëerd. Wat zijn de gevolgen bijvoorbeeld indien een individu met zijn persoonsgegevens heeft betaald, maar vervolgens een beroep doet op zijn recht op dataportabiliteit en hij zijn gegevens van de ene aanbieder naar de andere aanbieder wenst over te dragen? Hoe moet het begrip toestemming in de bestaande en aanstaande wetgeving worden geïnterpeteerd? In de bestaande wetgeving geldt het uitgangspunt dat toestemming altijd «vrij» moet worden gegeven. Aan een onthouding van toestemming mogen niet zodanige negatieve consequenties kleven dat toestemming sowieso wel wordt gegeven. Hoe geldt dat indien de voorgestelde richtlijnen en verordeningen van kracht worden? Graag een reactie van de Commissie.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling en de twee bovengenoemde voorstellen. Deze leden geven aan dat de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de online-verkoop en andere verkoop op afstand van goederen de consument het terugzendrecht tot 2 jaar geeft, gelijk aan de wettelijke garantietermijn. In Nederland kennen wij ook een andere termijn voor zaken waar een langere levensduur mag worden verwacht, zoals computers, koelkasten en wasmachines. Dat voorkomt dat de consument die na twee jaar en een dag met een defecte wasmachine wordt geconfronteerd, met lege handen staat. Door de richtlijn wordt dit onmogelijk voor de consument en daarmee een belangrijke positie verzwakt. De leden van de SP-fractie geven aan dat het zou goed zijn de richtlijn hierop aan te passen.

De leden van de SP-fractie stellen voorts het volgende: de richtlijn6 probeert een groep uit te sluiten, de richtlijn is niet van toepassing op inhoud die onderdeel is van of niet behoort tot de hoofdfunctie, maar daar slechts ondergeschikt aan is. Dit gebied kan behoorlijk door elkaar heen lopen. Valt de app die om mijn verlichting aan te sturen hieronder? De slimme energiemeter? Een Tesla? Met het oog op the Internet of Things pleiten de leden van de fractie van de SP, de richtlijn hier op in te richten. Graag een reactie van de commissie.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat in de voorgestelde richtlijn tot levering van digitale inhoud een brede definitie is opgenomen van het begrip «digitale inhoud», maar in overweging 17 wordt het Internet of Things expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn. Het is de vraag of dit wel werkbaar is in de praktijk. Kan de commissie een nadere toelichting geven? Wanneer functioneert digitale inhoud als integrerend onderdeel van goederen en wanneer is deze ondergeschikt aan de hoofdfuncties van die goederen?

Ook wijzen de leden van de SP-fractie erop dat Artikel 6 lid 27 de mogelijkheid geeft voor de aanbieder uitzonderingen te beschrijven op de non-conformiteit. Naar de mening van de leden is dit riskant, niet alleen omdat menig gebruiker de algemene voorwaarden te ingewikkeld vinden, maar ook omdat hierdoor onoverzichtelijkheid ontstaat. Bovendien is het product dermate ingewikkeld dat hierdoor een schijnbescherming kan ontstaan. Zij vragen waarom de commissie er niet voor heeft gekozen om te beschrijven waar het product aan moet voldoen.

Als laatste geven de leden van de SP-fractie aan dat artikel 148 de verkoper vrijwaart van vervolgschade die niet in de digitale omgeving plaats vindt. Dat is opmerkelijk omdat de vervolgschade juist zeer ernstig kan zijn. Zeker waar het the Internet of Things betreft.

Concluderend menen de leden van de fractie van de SP dat deze richtlijn een verbetering zal kunnen zijn, afgezien van de gemaakte opmerkingen, op de huidige situatie en inderdaad een versterking van de consument zal geven. De leden vinden het daarom des te spijtiger dat er gekozen is voor een maximale harmonisatie, temeer omdat de haken en ogen zoals hier boven genoemd niet meer geregeld kunnen worden bij nationale wetgeving. Zou dat wel zo zijn, dan zouden de leden van de SP-fractie het voorstel grotendeels kunnen omarmen. Zij vragen de commissie daarom indringend te kijken naar de vorm van maximale harmonisatie.

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie kijkt met belangstelling uit naar de antwoorden van de Europese Commissie en ontvangt deze graag zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler


X Noot
1

COM(2015) 633; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E150041 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

COM(2015) 635; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E150043 op www.europapoort.nl.

X Noot
3

COM(2015) 634; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E150042 op www.europapoort.nl.

X Noot
4

13 zetels in de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

X Noot
5

9 zetels in de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

X Noot
6

COM(2015) 634; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E150042 op www.europapoort.nl.

X Noot
7

ibid.

X Noot
8

ibid, p. 15.

Naar boven