34 210 Voorjaarsnota 2015

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 juni 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de Voorjaarsnota 2015 (Kamerstuk 34 210, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Op welke wijze en voor welke doelen wordt de € 170 miljoen uit het noodhulpfonds ingezet in 2015? Welk bedrag is inmiddels al uitgekeerd in 2015 van deze € 170 miljoen en voor welke doelen?

Antwoord op vraag 1

De 170 mln. euro betreft de voor 2015 geplande besteding uit het noodhulpfonds (570 mln. euro voor de periode september 2014 t/m december 2017). Het noodhulpfonds is bestemd voor extra noodhulpbijdragen in de diverse humanitaire crises wereldwijd, en katalyserende activiteiten ter bevordering van opvang van vluchtelingen in de regio, innovatie, hulp aan kwetsbare groepen en verbetering van de veiligheid van hulpverleners. Een omschrijving van deze prioriteiten vindt u in een brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Tweede Kamer van 18 september 2014 (Kamerstuk 32 605, nr. 150). Het noodhulpfonds komt bovenop de bestaande begroting voor humanitaire hulp die in 2015 205 mln. euro omvat.

Tot dusverre (per 12 juni) is in 2015 97 mln. euro besteed van het noodhulpfonds. Het betreft hier o.a. noodhulpuitgaven voor de bestrijding van ebola, hulp in Syrië via het WFP, de UNHCR en ZOA, de cycloon in Vanatu, de aardbeving in Nepal en aan Unicef t.b.v. Irak. Een gedetailleerd overzicht van de uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking (Noodhulp is hierin artikel 17.4.4) is ook terug te vinden op de open-data website van de rijksoverheid (http://www.rijksoverheid.nl/opendata/ontwikkelingssamenwerking).

Vraag 2

Is de € 375 miljoen die in 2014 eenmalig vanuit de ODA is toegerekend voor opvang van asielzoekers uitgeput?

Antwoord op vraag 2

Bij Miljoenennota 2015 is 375 mln. euro extra budget vrijgemaakt voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers in 2014 en 2015. Dit bedrag is toegevoegd aan het budget voor 2014. Uiteindelijk is 340 mln. euro van dit bedrag aangewend voor de opvang van asielzoekers ingestroomd in 2014. Het resterende bedrag is aangewend voor de opvang van asielzoekers ingestroomd in 2015.

Vraag 3

Waarom wordt bij de aardgasbaten gerekend met een winningsplafond van 39,4 mld Nm3, terwijl het kabinet naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State de winning bij Loppersum heeft stopgezet en het winningsplafond naar 36,4 mld Nm3 is verlaagd?

Antwoord op vraag 3

Bij de budgettaire verwerking van de aardgasbatenraming wordt niet vooruitgelopen op toekomstige besluitvorming. Op 1 juli neemt de Minister van Economische Zaken een nieuw besluit over de gaswinning. Overigens hield de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in dat de winning uit Loppersum moet worden stilgelegd; de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden mag nog steeds worden geproduceerd.

Vraag 4

Waarom wordt in de suppletoire wet gerekend met een plafond van 35 mld Nm3, terwijl de Voorjaarsnota rekent met een plafond van 39,4 mld Nm3? Beschouwt u 35 mld Nm3 als het winningsplafond, ook in budgettair opzicht? Rekent u zich niet te rijk met het budgettair vasthouden aan het winningsplafond van 39,4 mld Nm3?

Antwoord op vraag 4

In zowel de Voorjaarsnota als de 1e suppletoire EZ-begroting 2015 is de volumebeperking van de gaswinning van het Groningerveld tot 39,4 mld. Nm3 in 2015 en 2016 (waartoe het kabinet in december 2014 heeft besloten) budgettair verwerkt. In deze suppletoire begroting zijn tevens de budgettaire effecten van een alternatief scenario van 35 mld. Nm3 inzichtelijk gemaakt. Hiermee is beoogd te voorkomen dat er alleen naar 39,4 mld. Nm3 wordt gekeken.

Vraag 5

Wat zijn de budgettaire effecten van het hanteren van 30 mld Nm3 als winningsplafond voor 2015?

Antwoord op vraag 5

Een teruggang van 39,4 mld. Nm3 naar 30 mld. Nm3 heeft tegen de huidige gasprijzen een budgettair effect van 1,6 mld. euro in 2015 (op transactiebasis, exclusief belasting).

Vraag 6

Waarom wordt ook voor 2016 en verder gerekend met het winningsplafond van 39,4 mld Nm3? Moet dit winningsplafond niet fors naar beneden worden bijgesteld, gezien de wenselijkheid van vermindering van de gaswinning op korte en lange termijn?

Antwoord op vraag 6

In aardgasbatenraming wordt rekening gehouden met een voorziene afname in de winning zonder dat daarbij vooruit wordt gelopen op toekomstige besluitvorming (zie ook het antwoord op vraag 3).

Vraag 7

Hoeveel gezinnen die een pleegkind met een beperking hebben, ontvangen sinds 1 januari 2015 geen Tegemoetkoming onderhoudskosten gehandicapte kinderen (TOG) meer, en ontvangen de compensatie via de kindbijslag niet omdat zij geen recht hebben op kinderbijslag?

Antwoord op vraag 7

Exacte gegevens hierover zijn niet voorhanden. Het aantal wordt geschat op zo’n 150 pleeggezinnen. Deze pleegouders kunnen een toeslag op hun pleegvergoeding ontvangen.

Vraag 8

Hoe groot is het financiële beslag als pleegouders met gehandicapte kinderen via de pleegzorgvergoeding worden gecompenseerd voor het afschaffen van de Tegemoetkoming onderhoudskosten gehandicapte kinderen (TOG), uitgaande van een bedrag dat vergelijkbaar is aan de compensatie via de kinderbijslag?

Antwoord op vraag 8

Deze pleegouders kunnen bij hun pleegzorgaanbieder een verzoek indienen voor een toeslag. De maximale toeslag die een pleegouder op zijn pleegvergoeding kan krijgen is ca. 400 euro per jaar hoger dan voorheen de TOG.

Vraag 9

De tabellen 2, 3, 4, 5 en 6 zijn in miljarden. Doordat de in die tabellen vermelde cijfers relatief klein zijn en slechts een decimaal hebben, zijn zij niet inzichtelijk. Er is slechts een decimaal achter de komma en dat ene cijfer is ook bepalend voor de significantie van het getal. De verticale toelichting is in miljoenen en is beter inzichtelijk. Zou u voormelde tabellen in miljoenen kunnen geven?

Vraag 10

De tabellen 9 en 10 worden in percentages van het BBP gegeven. Met name tabel 9 geeft een beperkt inzicht om dat de significatie van de getallen achter de komma wezenlijk is. De meeste getallen in die tabellen bestaan slechts uit een cijfer achter de komma. Zou u deze twee tabellen kunnen presenteren met 2 decimalen achter de komma?

Antwoord op vraag 9, 10

De hoofdtekst van de Voorjaarsnota geeft op hoofdlijnen een overzicht van de uitvoering van de begroting van 2015. Met het oog op de overzichtelijkheid en begrijpelijkheid worden de tabellen in de hoofdtekst op één decimaal afgerond.

In onderstaande tabellen worden de tabellen uit de Voorjaarsnota in miljoenen euro gepresenteerd. Daarnaast bevat de Verticale Toelichting, bijlage 2 bij de Voorjaarsnota, een gedetailleerd cijferoverzicht waarbij alle bedragen worden weergegeven in miljoenen euro.

Tabel 2: Toetsing totaalkader

(+ = tegenvaller in miljoenen euro)

20151

Miljoenennota 2015

– 881

Voorjaarsnota 2015

– 32

   

Kader RBG-eng Miljoenennota 2015

– 677

Besluitvorming Voorjaarsnota

962

Kader RBG-eng Voorjaarsnota 2015

285

   

Kader SZA Miljoenennota 2015

– 146

Besluitvorming Voorjaarsnota

89

Kader SZA Voorjaarsnota 2015

– 57

   

Kader zorg Miljoenennota 2015

– 58

Besluitvorming Voorjaarsnota

– 202

Kader zorg Voorjaarsnota 2015

– 260

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 3: Kadertoets Rijksbegroting in enge zin (RBG-eng)

(+ = tegenvaller, in miljoenen euro)

20151

Miljoenennota 2015

– 677

   

Macro-economische mutaties

 

Ruilvoet

266

GF, PF en BCF

– 550

Winstafdracht DNB

117

Dividenden staatsbedrijven

– 265

HGIS

29

Beleidsmatige mutaties

 

EU-afdrachten – Vertraging ratificatie Eigen Middelenbesluit

1.816

EU-afdrachten – Terugontvangst naheffing

– 461

EU-afdrachten – Overig

– 183

EU-afdrachten – Bni-revisies CBS

– 2

Besparingsverliezen wetstrajecten en eigen vermogen DJI

129

Schikking SBM-Offshore

– 56

Studiefinanciering en leerlingenaantallen

190

Uitvoeringsproblematiek Financiën

111

Exportkredietverzekeringen

– 90

Huurtoeslag

196

Eerstejaarsopvang asielzoekers 2015

400

HGIS

67

Rijksgebouwendienst

– 82

Kasschuiven

– 736

Overig

64

   

Voorjaarsnota 2015

285

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 4: Kasschuiven RBG-eng

(+ = tegenvaller, in miljoenen euro)

20151

Infrastructuurfonds

– 250

Deltafonds

– 75

Defensie: IS-missie

– 100

Defensie: herijking DIP

– 97

SZW: sectorplannen

– 135

Overig

– 79

Totaal

– 736

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 5: Kadertoets SZA

(+ = tegenvaller in miljoenen euro)

20151

Miljoenennota 2015

– 146

   

Macromutaties

 

Werkloosheidsuitgaven

– 299

Ruilvoet

604

Uitvoeringsmutaties

 

Kinderopvangtoeslag

– 334

Arbeidsongeschiktheid

122

AOW

41

Overig

– 45

   

Voorjaarsnota 2015

– 57

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 6: Kadertoets BKZ

(+ = tegenvaller in miljoenen euro)

20151

Miljoenennota 2015

– 58

   

Ruilvoet

312

Geneesmiddelen

– 420

Overige meevallers curatieve zorg

– 94

Groeiruimte cure

– 165

Overig ruimte

– 382

Extramuraliseren

150

Overig tegenvallers en intensiveringen

398

   

Voorjaarsnota 2015

– 260

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 9: Verticale toelichting EMU-saldo

(in percentage bbp, + is verbetering saldo)

20151

EMU-saldo Miljoenennota 2015

– 2,19

   

Uitgaven

 

Uitgaven RBG-eng

– 0,09

Sociale zekerheid

0,10

Zorg

0,14

Rentelasten

0,10

Inkomsten

0,24

Gasbaten

– 0,22

Overig

– 0,16

EMU saldo lokale overheden

0,04

Noemereffect

0,02

   

EMU-saldo Voorjaarsnota 2015

– 2,05

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel 10: Verticale toelichting EMU-schuld

(in percentage bbp)

20151

EMU-schuld Miljoenennota 2015

70,01

   

Doorwerking schuld 2014

– 0,47

Noemereffect

– 0,48

Mutatie EMU-saldo

– 0,13

Kas/transverschillen

– 0,16

Overig

– 0,12

   

EMU-schuld Voorjaarsnota 2015

68,61

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Vraag 10

De tabellen 9 en 10 worden in percentages van het BBP gegeven. Met name tabel 9 geeft een beperkt inzicht om dat de significatie van de getallen achter de komma wezenlijk is. De meeste getallen in die tabellen bestaan slechts uit een cijfer achter de komma. Zou u deze twee tabellen kunnen presenteren met 2 decimalen achter de komma?

Antwoord op vraag 10

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Uit tabel 1 blijkt dat de eurokoers ten opzichte van de Miljoenennota is bijgesteld van 1,35 naar 1,13 dollar per euro, ofwel een koersmutatie van 16%. Welk effect heeft dit gehad op de rijksbegroting?

Vraag 12

Kunt u een overzicht geven van alle posten op de rijksbegroting die gevoelig zijn voor de koers van de dollar? Kunt u daarbij per budget aangeven welk bijstelling er – in euro’s en in procenten – heeft plaatsgevonden in de Voorjaarsnota als gevolg van de hogere dollarkoers?

Vraag 94

De waardedaling van de euro leidt tot meerkosten voor 2015 en verder. Kan de Minister of de dalende eurokoers ook elders tot bijstellingen heeft geleid?

Antwoord op vraag 11, 12, 94

Naast verschillende andere factoren heeft de dollarkoers via macro-economische effecten invloed op verschillende aspecten van de rijksbegroting. Een depreciatie van de uitvoer leidt tot een toename van de uitvoer naar landen buiten de euro. Dit heeft positieve effecten op de productie van bedrijven en werkgelegenheid en daarmee op de winsten van bedrijven en consumptie van huishoudens. Hogere winsten, hogere consumptie en een toename van de werkgelegenheid zal ceteris paribus leiden tot hogere overheidsinkomsten.

Een direct effect is er op die posten van de begroting waar uitgaven in dollars plaatsvinden. Een wisselkoersmutatie leidt niet altijd tot een bijstelling van het budget in euro’s. Wanneer het budget in euro’s leidend is, wordt de wisselkoersmutatie binnen het budget zelf opgevangen. Hieronder worden de grootste uitgavenposten (incl. niet-belastingontvangsten) genoemd waar naar aanleiding van de koers van de dollar bijstellingen plaatsvinden.

De uitgaven in het Caribische deel van Nederland worden in dollars gedaan. Deze uitgaven staan verspreid over verschillende begrotingen. De begroting van BZK bevat een overzicht van de rijksuitgaven Caribisch Nederland.

De dollarkoers heeft effect op de aardgasbaten. In de raming van de baten wordt rekening gehouden met de olieprijs die in dollars luidt. Hierdoor hebben koersmutaties effect op de verwachte opbrengsten.

Een deel van de kosten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt voor huisvesting en personeel van posten worden beïnvloed door de dollarkoers. Uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking in het buitenland alsmede bijdragen aan internationale organisaties worden soms ook beïnvloed door een verandering in de dollarkoers. De begroting van Buitenlandse Zaken bevat hiertoe een centrale post koersverschillen.

De uitgaven van VWS aan grensoverschrijdende zorg zijn deels dollarkoersgevoelig.

De Nederlandse staat heeft garanties afgegeven aan Internationale Financiële Instellingen (IFI’s). Deze garantie bedragen voor de IBRD, IFC en MIGA totaal ongeveer 4,2 miljard dollar en voor het IMF 28,4 miljard SDR (special drawing rights, o.a. afhankelijk van de dollarkoers). Koersschommelingen van de dollar zijn hiermee van invloed op het risico dat Nederland loopt op deze instellingen. Overigens is de kans op trekking van deze garantie uiterst gering wegens de goede rating van de IFI’s.

Het moment waarop effecten van de dollarkoers verwerkt worden, verschilt per begroting. Daardoor is het niet mogelijk om het effect van deze specifieke koersmutatie tussen Miljoenennota en Voorjaarsnota te laten zien.

Vraag 12

Kunt u een overzicht geven van alle posten op de rijksbegroting die gevoelig zijn voor de koers van de dollar? Kunt u daarbij per budget aangeven welk bijstelling er – in euro’s en in procenten – heeft plaatsgevonden in de Voorjaarsnota als gevolg van de hogere dollarkoers?

Antwoord op vraag 12

Zie het antwoord op vraag 11.

Vraag 13

Waarom zijn de dividenden van Tennet, Gasunie en NS hoger dan verwacht? Zit hier geen lucht in de raming? Kunt u een meerjarig overzicht geven van de dividenden staatsdeelnemingen bij ontwerpbegroting en slotwet voor de periode 2011–2015?

Antwoord op vraag 13

De dividendontvangsten bij Gasunie zijn hoger dan oorspronkelijk geraamd vanwege een hoger dan geraamde winst voor Gasunie over 2014. De winst van Gasunie is hoger uitgevallen vanwege o.a. toenemende inkomsten uit nieuwe infrastructuur, lagere energiekosten en lagere financieringslasten. De dividendontvangsten bij TenneT zijn hoger dan oorspronkelijk geraamd vanwege een hoger dan geraamde winst voor TenneT over 2014. De winst van TenneT is hoger uitgevallen met name vanwege toenemende inkomsten uit nieuwe infrastructuur en is met name ook afkomstig van de Duitse activiteiten. Het resultaat van NS over 2014 was hoger dan verwacht mede te danken aan incidentele effecten, zoals het vrijvallen van eerder gevormde voorzieningen. Als gevolg daarvan was het dividend in 2015 ook beter dan verwacht.

Daarnaast wordt op portefeuilleniveau rekening gehouden met risico’s bij de verschillende staatsdeelnemingen. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan waardoor de dividendontvangsten hoger zijn dan geraamd.

Dividenden en afdrachten

Raming Rijksbegroting

Realisatie Jaarverslag

2010

493.555

735.920

2011

357.060

525.649

2012

326.460

412.510

2013

355.322

689.786

2014

493.497

764.637

Vraag 14

Heeft de ontwikkeling van de gasbaten consequenties voor de omvang van het gemeente- en provinciefonds?

Antwoord op vraag 14

De gasbaten zijn niet kaderrelevant en zijn ook geen onderdeel van de netto gecorrigeerde uitgaven (NGRU) die de basis vormen voor de accresontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds. De ontwikkeling van de aardgasbaten heeft derhalve dan ook geen budgettair effect voor de medeoverheden.

Vraag 15

Kunt u een beschrijving geven van de voor- en nadelen dat de EU-afdrachten onder het uitgavenkader vallen (tegen de achtergrond dat deze flink muteren als gevolg van het vertraagde ratificatieproces)?

Antwoord op vraag 15

Het uitgangspunt is dat het uitgavenkader alle voor het EMU-saldo relevante uitgaven en niet belastingontvangsten bevat. De EU-afdrachten zijn EMU-saldo relevant en zijn daarmee integraal onderdeel van het uitgavenkader. Ook de uitgaven aan een van de andere overheidslagen (gemeenten en provincies) zijn onderdeel van het uitgavenkader en worden dus gelijk behandeld. Normering via de uitgavenkaders draagt bij aan een betere beheersing van het EMU saldo. Het gegeven dat de EU-afdrachten kunnen fluctueren is geen reden om ze buiten het uitgavenkader te plaatsen. Er zijn immers meer uitgaven binnen het uitgavenkader die flink kunnen fluctueren (zoals werkloosheidsuitgaven).

Vraag 16

Kunt u (in een meerjarige tabel met toelichting) een onderbouwing geven van de mutatie op de aanvullende post algemeen bij de post BNI-revisie en daarbij een aansluiting maken bij de toelichting in de hoofdtekst van de Voorjaarsnota?

Vraag 17

Hoe groot was de (meerjarige) reservering voor de EU-afdrachten ten tijde van de Miljoenennota 2015 op de aanvullende post algemeen, en hoe hoog is deze in de Voorjaarsnota 2015?

Vraag 18

Kunt u de stand van de reservering voor de EU-afdrachten in de Voorjaarsnota in miljoenen euro’s uitsplitsen (reservering n.a.v. de nationale rekeningen, nieuwe reservering als gevolg van de recente vooraankondiging)?

Vraag 28

Kunt u voor de komende jaren aangeven welke bedragen nu gereserveerd zijn voor ESA2010 (graag per onderdeel aangeven)?

Antwoord op vraag 16, 17, 18, 28

Onderstaande tabel geeft de Voorjaarsnotamutatie op de aanvullende post weer, voor de mutatie in de BNI-reservering. De stand voorafgaand aan de Voorjaarsnota (stand Miljoenennota 2015) is eveneens opgenomen.

Mutatie BNI-reservering Voorjaarsnota 2015 (miljoenen euro)

Omschrijving

2015

2016

2017

2018

2019

Stand Miljoenennota 2015

600

300

300

300

300

Mutatie Voorjaarsnota BNI-reservering

– 2

– 48

– 79

– 79

– 79

wv. reservering BNI-revisie

– 220

– 110

– 110

– 110

– 110

wv. reservering vooraankondiging CBS

218

62

31

31

31

Stand Voorjaarsnota 2015

598

252

221

221

221

wv. reservering BNI-revisie

380

190

190

190

190

wv. reservering vooraankondiging CBS

218

62

31

31

31

In bovenstaande tabel is de stand van de BNI-reservering bij Voorjaarsnota uitgesplitst naar de reservering voor de BNI-revisie en de reservering voor de vooraankondiging van het CBS van eerder dit jaar. De eerstgenoemde reservering is opgenomen voor de budgettaire effecten van de herziening van de grondslagen en van de invoering van ESA2010. Deze reservering is in deze Voorjaarsnota aangevuld met een reservering voor de recent aangekondigde herziening van het BNI, zoals blijkt uit het persbericht van het CBS van 29 april van dit jaar.

In de BNI-reservering vinden twee mutaties plaats. In eerste instantie is de reservering voor de BNI-revisie verlaagd; dit is vermeld in de Kamerbrief over de naheffing (28 oktober 2014).1 De verlaging betreft 110 mln. euro structureel, op basis van de door Eurostat gepresenteerde BNI-aanpassingen. Omdat de reservering voor 2014 vorig jaar is doorgeschoven naar 2015, wordt de reservering in 2015 met cumulatief 220 mln. euro verlaagd.

Vervolgens is de reservering opgehoogd naar aanleiding van de aankondiging van het CBS over de tussentijdse bijstelling van het Nederlandse BNI, naar aanleiding van onderzoek met De Nederlandsche Bank (DNB) naar de omvang van geldstromen van en naar het buitenland. Op basis van dit onderzoek is het BNI in de jaren 2011–2012 opwaarts bijgesteld. Het CBS heeft eveneens een reguliere herberekening verwerkt van het bruto binnenlands product, waardoor het BNI in 2012 opwaarts is bijgesteld (2011 ongewijzigd). Volgens de huidige inzichten wordt het bni voor 2011 met 1,8% opwaarts bijgesteld; het bni voor 2012 wordt met 1,5% opwaarts bijgesteld. De opwaartse bijstellingen van het bni voor de jaren 2011 en 2012 leiden op basis van de huidige inzichten tot een bruto nabetaling van 218 mln. euro in de EU-afdrachten. Het structurele effect bedraagt 31 mln. euro waarvan het effect in 2015 neerslaat in 2016. Het structurele effect is het gevolg van de herberekening van het BNI, die structureel doorwerkt in de omvang van het Nederlandse BNI. Het netto-effect is afhankelijk van de ontwikkeling van het bni in de andere EU-lidstaten en zal bekend worden in het najaar als ook de meest actuele cijfers van het bni in de andere EU-lidstaten bekend zijn.

Vraag 17

Hoe groot was de (meerjarige) reservering voor de EU-afdrachten ten tijde van de Miljoenennota 2015 op de aanvullende post algemeen, en hoe hoog is deze in de Voorjaarsnota 2015?

Antwoord op vraag 17

Zie het antwoord op vraag 16.

Vraag 18

Kunt u de stand van de reservering voor de EU-afdrachten in de Voorjaarsnota in miljoenen euro’s uitsplitsen (reservering n.a.v. de nationale rekeningen, nieuwe reservering als gevolg van de recente vooraankondiging)?

Antwoord op vraag 18

Zie het antwoord op vraag 16.

Vraag 19

Kunt u toelichten waarom de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit in alle lidstaten niet meer voorzien wordt voor het einde van 2015?

Antwoord op vraag 19

Het Eigen Middelenbesluit is op 26 mei 2014 definitief tot stand gekomen. Vervolgens diende het door alle lidstaten geratificeerd te worden. Voor veel lidstaten geldt een uitgebreid parlementair proces van ratificatie en dit vergt meer tijd dan eerder werd voorzien. Ik heb geen signalen dat er politieke bezwaren zouden zijn tegen het Eigen Middelenbesluit en dat dit de reden is van de vertraging.

Vraag 20

Kunt u toelichten waar de meevaller van € 1,8 miljard in 2016 als gevolg van de vertraagde ratificatie van het Eigen Middelenbesluit precies uit op is gebouwd?

Antwoord op vraag 20

Zoals in de toelichting bij de Voorjaarsnota is vermeld, wordt de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit in alle lidstaten niet meer voorzien voor het einde van 2015. De jaarlijkse Nederlandse korting, die deel uitmaakt van het Eigen Middelenbesluit, slaat daardoor in 2016 voor drie jaren neer (2014 t/m 2016).

In het Eigen Middelenbesluit is de Nederlandse korting beschreven: een lumpsumkorting van 695 mln. euro per jaar (prijzen 2011) en een lagere call rate op de geharmoniseerde BTW-grondslag (0,15% in plaats van 0,3%). Tevens is de perceptiekostenvergoeding voor het innen van douanerechten voor alle lidstaten aangepast van 25% naar 20%. Deze drie effecten zorgen voor een tegenvaller van 1,8 mld. in 2015 en een meevaller van 1,8 mld. in 2016.

Vraag 21

Kunt een compleet overzicht geven van alle naheffingen die Nederland in de periode 2014–2016 van de EU heeft gekregen en zal krijgen en dit tevens kort toelichten (graag per onderdeel uitsplitsen)? Kunt u tevens een compleet overzicht geven van alle extra afdrachten in de periode 2014–2016 die door Nederland betaald moe(s)ten worden (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 21

De systematiek voor het vaststellen van de grondslagen voor de berekening van de afdrachten aan de Europese Unie is opgenomen in het Eigen Middelenbesluit. In dit besluit is opgenomen dat de BNI- en BTW-grondslagen uiterlijk vier jaar na dato definitief worden vastgesteld – mogelijke voorbehouden uitgezonderd. Bijstellingen in de realisaties, nog voor dat deze realisaties definitief worden vastgesteld, worden eenmaal per jaar samengevoegd en vastgesteld door Eurostat. De Europese Commissie verrekent vervolgens eenmaal per jaar de budgettaire effecten voor de afdrachten van de afzonderlijke lidstaten – dit is de jaarlijkse nacalculatie. De nacalculatie vindt eind oktober plaats en wordt doorgaans meegenomen in de maandelijkse betaling van de afdrachten voor de maand december.

In 2014 heeft deze nacalculatie geleid tot een naheffing van 642,7 mln. euro. De omvang van de nacalculatie in 2015 zal in oktober van dit jaar door de Europese Commissie bekend worden gemaakt; hetzelfde geldt uiteraard voor 2016.

Vervolgens wordt gevraagd naar een overzicht van de mutaties in de Nederlandse afdrachten voor de periode 2014–2016. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omvang van de netto EU-afdrachten in 2014 bij de afzonderlijke budgettaire nota’s; de mutaties tussen de afzonderlijke nota’s zijn opgenomen. Met netto EU-afdrachten wordt bedoeld de uitgaven aan de EU bestaande uit landbouwheffingen/invoerrechten, BTW-afdracht en BNI-afdracht gesaldeerd met de ontvangsten van de EU uit hoofde van de inningskostenvergoeding voor de invoerrechten.

De standen en mutaties in onderstaande tabel zijn terug te vinden in de verticale toelichtingen, die worden gepubliceerd bij de budgettaire nota’s. Het overzicht van de mutaties in 2014 is eveneens gegeven in de beantwoording van de Kamervragen bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014.

In de Voorjaarsnota is een overzicht opgenomen van alle mutaties voor het jaar 2015. Voor mogelijke toekomstige mutaties wordt verwezen naar de komende budgettaire nota’s en de (suppletoire) begrotingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Standen en mutaties netto EU-afdrachten (miljoenen euro)

2014

Miljoenennota 2014

6.951

MFK en herfstraming 2013

– 286

Vertraagde ratificatie EMB

890

Voorjaarsnota 2014

7.554

Vierde aanvullende begroting 2014, surplus, lenteraming

– 165

Miljoenennota 2015

7.389

Naheffing grondslagen eigen middelen

1.1031

Najaarsnota 2014

8.492

Begrotingsakkoord, realisaties

115

Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014

8.607

X Noot
1

NB De terugontvangst uit hoofde van de herziening van de grondslagen voor de BTW- en BNI-afdracht wordt in 2015 in de kas ontvangen. Het betreft een bedrag van 460,7 mln. euro. Deze ontvangst is opgenomen in de Voorjaarsnota in de raming van de Nederlandse afdrachten voor 2015 en toegelicht in de kadertoets RBG-eng op pagina 3 en 4.

Miljoenennota 2014 – ontwerpbegroting Buitenlandse Zaken 2014

In de ontwerpbegroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2014 is een Nederlandse netto afdracht aan de Europese Unie opgenomen met een omvang van 6.951 mln. euro. De eerste vier componenten zijn opgenomen op artikel 3.1 van de begroting (samen 7.645 mln. euro); de vergoeding voor de inningskosten is opgenomen op artikel 3.10 van de begroting (minus 694 mln. euro).

Voorjaarsnota 2014 – eerste suppletoire begroting Buitenlandse Zaken 2014

In de eerste suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken is ten eerste de vertraagde ratificatie van het Eigen Middelenbesluit (EMB) verwerkt. Het EMB, waarin onder meer verlenging van de Nederlandse korting op de EU-afdrachten is geregeld, treedt in werking na ratificatie door alle lidstaten. Aangezien het in het voorjaar 2014 niet waarschijnlijk werd geacht dat dit zou zijn afgerond voor het einde van 2014 zorgt de vertraagde ratificatie voor hogere Nederlandse afdrachten van 890 mln. euro in 2014 (en lagere Nederlandse afdrachten van 890 mln. euro in 2015). Daarnaast is een meevaller verwerkt als gevolg van gewijzigde economische ramingen van de Europese Commissie, waardoor de Nederlandse economie relatief minder snel groeit dan andere Europese economieën. Verder is het definitieve resultaat van de onderhandelingen over Meerjarig Financieel Kader ingeboekt. Samen verlagen deze mutaties de Nederlandse afdrachten in 2014 met 286 mln. euro.

Miljoenennota 2015 – ontwerpbegroting Buitenlandse Zaken 2015

In de raming bij Miljoenennota 2015 zijn het surplus over de EU-begroting van 2013, nieuwe economische inzichten van de Europese Commissie en extra boete-inkomsten verwerkt. De totale mutatie betrof een meevaller van 165 mln. euro.

Najaarsnota 2014 – tweede suppletoire begroting Buitenlandse Zaken 2014

Bij Najaarsnota 2014 is de naheffing op basis van de herziening van de grondslagen van de btw- en bni-afdrachten verwerkt. De naheffing bedroeg netto 642,7 mln. euro, waarvoor Nederland in 2014 een bruto betaling van 1.103 mln. euro heeft voldaan (de terugontvangst vindt plaats in 2015).

Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014 – slotwet Buitenlandse Zaken 2014

In de Kamerbrief van 26 mei 2015 is de toelichting opgenomen bij de mutaties in de Nederlandse afdrachten die bij Slotwet zijn verwerkt (Kamerstuk 34 200 V, nr. 5). Het betreft naast het verwerken van enkele realisaties het verwerken van het akkoord over de aanvullende begrotingen over 2014. Omdat de Raad en het Europees parlement pas begin december een akkoord bereikten over de aanvullende begrotingen voor 2014, zijn de budgettaire effecten van dit akkoord doorgeschoven naar het jaar 2015. Onderdeel van het pakket waren additionele inkomsten voor de EU-begroting die leiden tot lagere afdrachten bij de lidstaten. Deze lagere afdrachten waren reeds verwerkt in de raming van de Nederlandse afdrachten voor 2014 en zijn doorgeschoven naar 2015.

Vraag 22

Hoeveel extra budget is er voor 2015 beschikbaar gesteld ten behoeve van de eerstejaarsopvang van asielzoekers?

Antwoord op vraag 22

Er is voor 2015 vanuit het ODA-budget van de Minister voor BHOS 400 mln. extra beschikbaar gesteld t.b.v de eerstejaars opvang van asielzoekers.

Vraag 23

Is de tegenvaller van € 393 miljoen volledig te wijten aan de verhoogde instroom van asielzoekers en de bed-bad-brood voorziening? Zo nee, kunt u dit nader specificeren?

Antwoord op vraag 23

Er is vanuit het ODA-budget van de Minister voor BHOS 400 mln. extra beschikbaar gesteld t.b.v. de eerstejaars opvang van asielzoekers. Deze 400 mln. is toegevoegd aan het opvangbudget op de VenJ-begroting. Vanuit dit opvangbudget is er 5,9 mln. overgeheveld naar Nidos vanwege de verhoogde instroom van AMV’s. Daarnaast is er 0,8 mln. naar DJI overgeheveld voor de gesloten gezinsvoorziening in Zeist. Per saldo gaat het opvangbudget bij het COA in 2015 met 393 mln. omhoog als gevolg van de verhoogde instroom van asielzoekers. De bed-bad-brood voorziening wordt hier niet uit bekostigd.

Vraag 24

In hoeverre leidt de extra bijdrage tot een verhoging van de Nederlandse ODA-bijdrage?

Antwoord op vraag 24

De extra bijdrage aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers leidt in 2015 tot een verhoging van 400 mln. euro van de Nederlandse ODA-bijdrage (naar verwachting naar 0,66% BNP). 376 mln. euro hiervan wordt middels een kasschuif uit de Nederlandse ODA-bijdrage in de jaren 2016–2020 gehaald (345 mln. euro BNP-macromeevaller in 2016–2020 en 31 mln. euro niet verplichte ODA in 2020). Dit betekent dat meerjarig gezien het overgrote deel van de extra bijdrage aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers niet tot een verhoging van de Nederlandse ODA-bijdrage leidt.

Vraag 25

Leidt de extra bijdrage voor de eerstejaarsopvang tot verdringing van andere prioriteiten die aan ODA kunnen worden toegerekend? Zo ja, om welke prioriteiten gaat het hier en om welke bedragen?

Antwoord op vraag 25

De extra bijdrage voor de eerstejaarsopvang leidt niet tot verdringing van bestaande activiteiten die aan ODA worden toegerekend. De dekking voor de extra bijdrage wordt gevonden in de CEP BNP-macromeevaller, non-ODA eindejaarsmarge 2014 en de niet verplichte ODA-ruimte in 2020. De inzet van deze middelen voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers betekent wel dat deze middelen niet meer ingezet kunnen worden op andere beleidsterreinen binnen ODA.

Vraag 26

Op welke wijze worden de fluctuaties op het gebied van asielinstroom berekend? Leidt de extra instroom van de afgelopen jaren tot een herijking van de budgetreservering om eventuele budgetoverschrijdingen te verkleinen?

Antwoord op vraag 26

Op meerdere momenten in het jaar worden samen met de ketenpartners in de vreemdelingenketen ramingen gemaakt van de asielinstroom. Deze zijn gebaseerd op realisaties van en verwachtingen over de instroom. Indien nodig wordt in de ministerraad op de vaste begrotingsmomenten een besluit genomen aangaande de aanpassing van de budgetten.

Vraag 27

Welke specifieke investeringen bij Defensie worden uitgesteld of komen te vervallen nu het budget met € 177 miljoen afneemt? Kunt u dit tevens ook aangeven voor de investeringen in materieel in 2015 die met € 103 miljoen worden bijgesteld? Heeft dit voor de korte termijn gevolgen voor de inzetbaarheid van manschappen en/of materieel? Zo ja, welke? Heeft dit op de (middel)lange termijn gevolgen voor de inzetbaarheid van manschappen en/of materieel?

Vraag 78

Betekenen beide kasschuiven bij Defensie dat investeringen in materieel worden uitgesteld? Om welk materieel gaat het?

Vraag 80

Wat betekent het voor de investeringen van Defensie dat een deel van het investeringsbudget wordt doorgeschoven naar latere jaren, om ruimte te maken voor uitgaven aan de IS-missie? Welke investeringen worden hiervoor uitgesteld?

Antwoord op vraag 27, 78, 80

Defensie past de investeringsbegroting periodiek aan als de omstandigheden dat noodzakelijk maken. De aanpassing van de investeringsbegroting is een resultante van een groot aantal omstandigheden, waaronder de IS-missie financiering, mutaties en herfaseringen ten opzichte van de begroting 2015. De IS kasschuif en de jaarlijkse harmonisatie van het investeringsplan maken een integraal onderdeel uit van de aanpassing. De aanpassing beïnvloedt een aantal projecten, waaronder naast de in de 1e suppletoire begroting genoemde projecten ook VOSS, Groot Pansterwielvoertuig «Boxer», special forces– voertuigen, F-16 «Zelfbescherming» en «langer doorvliegen», Apache «Zelfbescherming» en «Upgrade», NH90 en de vervanger van de klein kaliberwapens. In het geval er sprake is van een budgetverlaging in 2015, zal het naar 2016 en verdere jaren doorgeschoven budget in latere jaren tot realisatie komen. Immers, het niet gerealiseerde budget vloeit in latere jaren weer terug naar het investeringsartikel.

Naast de verlaging van de uitgaven met 103 mln. euro in 2015 wordt tevens de verwachting van de in 2015 aan te gane verplichtingen verlaagd met 177 mln. euro.

Vraag 28

Kunt u voor de komende jaren aangeven welke bedragen nu gereserveerd zijn voor ESA2010 (graag per onderdeel aangeven)?

Antwoord op vraag 28

Zie het antwoord op vraag 16.

Vraag 29

Kunt u aangeven hoeveel we extra moeten betalen als gevolg van de opwaartse bijstellingen van het bni en bbp voor de jaren 2013 en 2014?

Antwoord op vraag 29

Voor dit antwoord verwijs ik naar de Kamerbrief «CBS-bijstellingen bbp en bni 2011 en 2012.»2

Op 24 juni publiceert het CBS, conform het reguliere proces, de nieuwe cijfers voor de jaren 2013 en 2014. Dan kan ook het bruto effect op de EU-afdrachten berekend worden. Zodra deze bekend worden, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 30

Overtreft de stijging van het aantal AOW-ers als gevolg van de gestegen levensverwachting de vermindering van het aantal AOW-ers door de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd?

Antwoord op vraag 30

Het CPB laat in haar laatste vergrijzingsstudie (CPB 2014, «Minder zorg om vergrijzing») zien dat het houdbaarheidssaldo is omgebogen van een tekort van 4,5% van het bruto binnenlands product (BBP) in 2010 naar een overschot van 0,4% BBP. De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd speelt daarin een grote rol, omdat via deze wet de AOW-leeftijd wordt gekoppeld aan de levensverwachting.

Onderstaande grafiek uit deze CPB-studie laat de effecten van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting zien. In 2010 waren er 4 werkenden per AOW-gerechtigde (AOW-druk). Dit zou afnemen tot 2 werkenden per AOW-gerechtigde in 2040. Door de verhoging van de AOW-leeftijd en de koppeling aan de levensverwachting is deze stijging veel minder groot (verschil tussen blauwe en roze lijn in figuur 1). Ook de uitkeringslasten AOW stijgen dientengevolge minder sterk. In 2040 zijn er naar verwachting zo’n 3 werkenden per AOW-gerechtigde. Na 2040 daalt de AOW-druk.

Vraag 31

Wat betekent het voor de arbeidsparticipatie dat de effecten van de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag groter zijn dan eerder gedacht? Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om de bezuinigingen dan te matigen?

Vraag 32

Heeft de versobering van de kinderopvangtoeslag effecten op de arbeidsparticipatie? Kan de Minister de effecten uiteenzetten?

Antwoord op vraag 31, 32

Een recent onderzoek van het CPB laat zien dat het totale arbeidsaanbod door de bezuinigingen licht is gedaald, met name bij ouders van jonge kinderen (van 0–3 jaar). Volgens het nieuwe model van het CPB zijn vooral moeders met jonge kinderen relatief gevoelig voor financiële prikkels. Hierbij gaat het om de participatiebeslissing en de arbeidsduur.

Het SCP heeft met het onderzoek «Krimp in de kinderopvang» gekeken naar de gevolgen van de bezuinigingen op de kinderopvang voor de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen. Hoewel het gebruik van kinderopvang de afgelopen jaren is gedaald, leidt in de meeste gevallen minder kinderopvang niet tot een vermindering van de arbeidsduur bij ouders. De belangrijkste verklaring waarom ouders minder zijn gaan werken, is de economische crisis. Ouders zijn werkloos geworden of noodgedwongen minder uren gaan werken. Dit vertaalt zich vervolgens door in minder gebruik van kinderopvang.

Vraag 32

Heeft de versobering van de kinderopvangtoeslag effecten op de arbeidsparticipatie? Kan de Minister de effecten uiteenzetten?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 33

Kunt u inzicht geven in de meest recente gegevens over het gebruik van de kinderopvangtoeslag naar inkomensgroep?

Vraag 36

Kunt u inzicht geven in de meeste recente gegevens over het gebruik van de Kinderopvangtoeslag naar inkomensgroep?

Antwoord op vraag 33, 36

Ja, dit inzicht kan ik geven. In de Kamerbrief «Cijfers kinderopvang 2014» (Kamerstuk 31 322, nr. 274) van de Minister van SZW is uitvoerig ingegaan op de ontwikkelingen in 2014. Op korte termijn kunt u de rapportage over het eerste kwartaal van 2015 vinden op www.Rijksoverheid.nl.

Vraag 34

Waarom is het ruilvoetverlies binnen het kader Sociale Zekerheid twee maal zo hoog als binnen het BKZ?

Vraag 51

Wat zijn de oorzaken van het ruilvoetverlies binnen het BKZ? Kan worden toegelicht waarom in de Voorjaarsnota het ruilvoetverlies binnen het kader Sociale Zekerheid (met 0,6 miljard) twee maal zo hoog is als binnen het BKZ?

Antwoord op vraag 34, 51

De ruilvoet is de relatieve prijsontwikkeling van de collectieve sector ten opzichte van de markt.

De reële uitgavenkaders worden vastgesteld door het uitgavenniveau bij Regeerakkoord te defleren met de geraamde prijsontwikkeling van de markt. Hiervoor wordt de prijs Nationale Bestedingen (pNB) gebruikt. Daarna worden de reële uitgavenkaders geïndexeerd met de actuele prijsontwikkeling (pNB) tot een nominaal uitgavenkader. Wanneer de prijs nationale bestedingen harder stijgt dan eerder verwacht, wordt het nominale uitgavenkader opwaarts aangepast.

De uitgaven die onder de uitgavenkaders vallen worden geïndexeerd met de loon- en prijsontwikkelingen van de collectieve sector (loon- en prijsbijstelling). Het karakter van de te indexeren uitgaven onder de kaders (BKZ en Sociale Zekerheid) bepaalt welke specifieke loon- of prijsindex toegepast wordt. Dit zodat de ontwikkeling van de betreffende index ook representatief en passend is bij het karakter van de uitgaven. Doordat verschillende indexen een verschillende ontwikkeling kennen en in verschillende combinaties toegepast worden per uitgavenkader, verschilt de omvang van de loon- en prijsindexatie en daarmee ook de ruilvoet per kader.

Derhalve ontstaat de ruilvoetmutatie bij BKZ doordat het BKZ voor de nominale ontwikkeling wordt aangepast op basis van de pNB en de netto-BKZ-uitgaven anderzijds worden aangepast voor de nominale ontwikkeling op basis van de voor zorg relevante loon- en prijsontwikkeling. In 2015 is de voor de zorg relevante mutatie in loon- en prijsontwikkeling lager uitgevallen dan de mutatie van de pNB.

Vraag 35

In hoeverre verwacht u dat de daling van de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag zich de komende jaren zal voortzetten? Kunt u een actuele inschatting geven de verwachte uitgaven per jaar aan de kinderopvangtoeslag voor de komende jaren?

Antwoord op vraag 35

De komende jaren zullen de uitgaven naar verwachting stabiel blijven. Geabstraheerd van de effecten van nabetalingen en ontvangsten is er sprake van een gemiddelde groei in de uitgaven van 0,6%. In de begroting was rekening gehouden met een hogere groei van de uitgaven. Deze wordt bijgesteld met de hieronder genoemde bedragen. In de begroting voor 2016 worden de exacte bedragen conform de verwachting voor komende jaren gepresenteerd, gebaseerd op de meest actuele realisatiegegevens.

Tabel: bijstelling kinderopvangtoeslag (*mln. euro)

2015

2016

2017

2018

2019

– 237,3

– 291,5

– 349,2

– 401,2

– 452,8

Vraag 36

Kunt u inzicht geven in de meeste recente gegevens over het gebruik van de Kinderopvangtoeslag naar inkomensgroep?

Antwoord op vraag 36

Zie het antwoord op vraag 33.

Vraag 37

Waarom wordt € 345 miljoen aan geraamde BNP-macromeevaller in de periode 2016–2020 op de suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door middel van een kasschuif naar dit jaar gehaald ter dekking van de sterk toegenomen kosten in 2015 van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen? Wordt hiermee een voorschot genomen op toekomstige macroramingen?

Antwoord op vraag 37

Meerdere keren per jaar wordt het meerjarige ODA-budget herijkt op basis van nieuwe ramingen van het BNP. De CEP-raming van afgelopen maart heeft geleid tot een BNP-macromeevaller van 345 mln. euro in de periode 2016–2020. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming is besloten deze macromeevaller in te zetten voor de dekking van de toegenomen kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Hiermee is dus geen voorschot genomen op toekomstige macroramingen.

Vraag 38

Waarom kunnen de mutaties die deze kasschuif vanaf 2016 veroorzaakt niet inzichtelijk gemaakt worden in de suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, maar de mutatie die deze kasschuif in 2015 veroorzaakt, namelijk een extra budget van C 345 miljoen, wel?

Antwoord op vraag 38

De macromeevaller voor 2016–2020 die in de 1e suppletoire begroting verwerkt is, is middels een kasschuif naar 2015 gehaald. Per saldo vindt er in de jaren 2016 en verder daarom geen mutatie plaats en daarom is in deze jaren de kasschuif ook niet zichtbaar. In 2015 is er door deze kasschuif per saldo 345 mln. euro aan extra middelen beschikbaar gekomen. Deze zijn ingezet voor de toegenomen asieltoerekening in dat jaar.

Vraag 39

Wat betekent het feit dat op het Infrastructuurfonds sinds 2012 tot heden, exclusief 2013, ieder jaar tussen de € 230 en € 250 miljoen is doorgeschoven naar latere jaren door middel van een kasschuif? Duidt dit wat u betreft op een structureel effect?

Vraag 115

Wat betekent het feit dat op het Infrastructuurfonds sinds 2012 tot heden, exclusief 2013, ieder jaar tussen de € 230 en € 250 miljoen is doorgeschoven naar latere jaren door middel van een kasschuif? Duidt dit wat u betreft aan een structureel effect?

Antwoord op vraag 39, 115

De in de vraag genoemde kasschuiven op het Infrastructuurfonds in 2012, 2014 en 2015 zijn incidenteel van karakter en kennen ook ieder een andere aanleiding. Zo is in 2012 budget verschoven naar aanleiding van de besluitvorming in Begrotingsakkoord en gedurende 2014 als onderdeel van de mix aan maatregelen om de kasschaarste op het Infrastructuurfonds in 2016 op te lossen. De kasschuif die bij deze suppletoire begroting 2015 wordt voorgesteld kent weer een andere aanleiding. In 2015 zijn er voor een drietal projecten versneld bijdragen van derden ontvangen. De projectuitgaven zijn pas in latere jaren voorzien. Om het budget weer in lijn te brengen met de programmering wordt er nu een kasschuif toegepast via het generale beeld.

Vraag 40

Wat zijn de achterliggende oorzaken voor het feit dat dit jaar weer een omvangrijk budget op het Infrastructuurfonds niet tot besteding komt?

Vraag 116

Wat zijn de achterliggende oorzaken voor het feit dat dit jaar weer een omvangrijk budget op het Infrastructuurfonds niet tot besteding komt?

Antwoord op vraag 40, 116

Er zijn op het Infrastructuurfonds bijdragen van derden versneld ontvangen. De projectuitgaven waar deze middelen voor zijn bedoeld, zijn echter pas in latere jaren gepland. Via de kasschuif worden budget en programmering weer met elkaar in lijn gebracht zodat de projecten conform planning in uitvoering genomen kunnen worden.

Vraag 41

Welke implicaties heeft de kasschuif, om de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS te bekostigen, op de korte termijn voor het investeringsbudget? In hoeverre levert dit een knelpunt op voor de financiering van eventuele nieuwe militaire missies?

Vraag 42

Was de reden zoals gemeld door de Minister van Defensie in haar suppletoire begroting om de ISIS-missie in Irak te kunnen financieren of zoals uzelf (Minister van Financiën) in de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota aangeeft dat het geld kan worden doorgeschoven naar de jaren 2017 t/m 2019 om het generale beeld in 2015 niet te belasten?

Vraag 43

Kunt u verklaren waarom het budget voor de missie ISIS voor de jaren 2017 t/m 2019 eerst op de HGIS begroting naar voren worden gehaald (2015 en 2016), vervolgens wordt overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Defensie en ten slotte op de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota (onderdeel Defensie) weer wordt doorgeschoven van 2015 en 2016 naar de jaren 2017 t/m 2019 zodat het gebruikt kan worden ter dekking van generale problematiek?

Vraag 79

Komen deze kasschuiven bij Defensie ten goede aan missies en inzet?

Antwoord op vraag 41, 42, 43 en 79

De Nederlandse bijdrage in de strijd tegen ISIS is gefinancierd uit de HGIS-onvoorzien. De dekking is middels een kasschuif in HGIS-onvoorzien vanuit de jaren 2017 t/m 2019 naar 2015 en 2016 gebracht. In deze jaren is het budget vervolgens overgebracht naar de Defensiebegroting ter dekking van de uitgaven van de missie.

Door deze kasschuif zou er in de jaren 2015 en 2016 meer worden uitgegeven dan het afgesproken budgettair kader. Om het generale beeld in die jaren niet te belasten was er daarom een tegengestelde kasschuif benodigd van gelijke omvang op de Defensiebegroting (Artikel 6).

Deze tegengestelde kasschuif heeft geen gevolgen voor de financiering van eventuele nieuwe militaire missies.

Vraag 42

Was de reden zoals gemeld door de Minister van Defensie in haar suppletoire begroting om de ISIS-missie in Irak te kunnen financieren of zoals uzelf (Minister van Financiën) in de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota aangeeft dat het geld kan worden doorgeschoven naar de jaren 2017 t/m 2019 om het generale beeld in 2015 niet te belasten?

Antwoord op vraag 42

Zie het antwoord op vraag 41.

Vraag 43

Kunt u verklaren waarom het budget voor de missie ISIS voor de jaren 2017 t/m 2019 eerst op de HGIS begroting naar voren worden gehaald (2015 en 2016), vervolgens wordt overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Defensie en ten slotte op de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota (onderdeel Defensie) weer wordt doorgeschoven van 2015 en 2016 naar de jaren 2017 t/m 2019 zodat het gebruikt kan worden ter dekking van generale problematiek?

Antwoord op vraag 43

Zie het antwoord op vraag 41.

Vraag 44

Aangegeven wordt dat er een meevaller te noteren is van bijna 0,1 miljard die hoofdzakelijk toe te schrijven is aan grensoverschrijdende zorg en geriatrische revalidatiezorg. Kunt u aangeven hoe de verdeling van deze componenten binnen het genoemde bedrag is, en waar deze meevaller naar uw oordeel aan toe te schrijven is?

Vraag 98

Aangegeven wordt dat er meevallers in een aantal sectoren binnen de tweedelijns curatieve zorg te noteren zijn, waaronder de geriatrische revalidatiezorg. Kunt u aangeven hoe hoog de meevaller op het gebied van geriatrische revalidatiezorg binnen deze post is?

Antwoord op vraag 44, 98

De meevaller bij de grensoverschrijdende zorg bedraagt structureel 50 mln. euro. Dit betreft de structurele doorwerking van over 2014 geraamde ontvangsten vanuit het buitenland voor zorg die in Nederland is verleend aan verdragsgerechtigden. Deze ontvangsten worden hoger geraamd dan eerder is verondersteld.

De meevaller bij de geriatrische revalidatiezorg betreft structureel 25 mln. euro. Dit betreft structurele doorwerking van lagere uitgaven in 2014. Uit actuele cijfers van het ZiNL komt naar voren dat de uitgaven in 2014 87,8 mln. euro lager waren dan geraamd. Gelet op een eerder ingeboekte taakstelling van 50 mln. euro vanaf 2015 en aangezien de aanspraak met ingang van 2015 enigszins is verruimd, worden de lagere uitgaven in 2014 voor een bedrag van 25 mln. euro structureel verondersteld.

Vraag 45

Waarom zijn er de laatste jaren bij vrijwel elke budgettaire nota meevallers bij de geneesmiddelen, mede vanwege het preferentiebeleid? Waarom wordt dit niet structureel beter geraamd?

Vraag 100

Kunt u aangeven in hoeverre in deze VJN cijfers voor de zorg, en in het bijzonder de medicijnen, een structurele doorwerking van de meevallers van 2013–2014 is opgenomen?

Antwoord op vraag 45, 100

De raming voor de uitgaven van geneesmiddelen is bij aanvang van de kabinetsperiode zo nauwkeurig mogelijk bepaald, met inbegrip van de groei die aan het begin van de kabinetsperiode verwacht werd en toen is vastgesteld. Op basis van de realisatiecijfers van het Zorginstituut Nederland worden de premiegefinancierde zorguitgaven, waaronder de geneesmiddelen, geactualiseerd. Geconstateerd kan worden dat de uitgaven zich ten opzichte van de raming in gunstige zin hebben ontwikkeld, waarop de raming enkele malen is aangepast met een zo realistisch mogelijke inschatting van het structurele effect. Er zijn meerdere factoren die hebben geleid tot ramingsbijstellingen en meevallers bij de geneesmiddelenuitgaven. Naast het preferentiebeleid speelt bijvoorbeeld ook patentverloop een rol. Het samengestelde effect van deze factoren wordt ex ante zo goed mogelijk ingeschat, maar kan niet precies berekend worden. De overheid heeft geen directe invloed op het preferentiebeleid van de verzekeraars en kan ook de fabrikanten niet aansturen waar het gaat om het beschikbaar komen van goedkopere middelen na patentverloop. De voorlopige realisatiecijfers van de zorguitgaven van het jaar 2014 kwamen in het eerste kwartaal van 2015 beschikbaar en zijn verwerkt in het jaarverslag 2014. Er is in het voorjaar van 2015 beoordeeld of de meevallers structurele doorwerking hebben naar het jaar 2015 en verder. Dit is vervolgens verwerkt in de Voorjaarsnota 2015 en de 1ste suppletoire begrotingswet 2015.

Op bladzijde 40 en 41 in de verticale toelichting van het Budgettair Kader Zorg bij de Voorjaarsnota treft u de structurele doorwerking aan van de meevaller bij genees- en hulpmiddelen uit het jaarverslag 2014. De doorwerking van de afrekening 2014 betreft bij de geneesmiddelen een neerwaartse bijstelling van 188 mln.

Vraag 46

De tandheelkundige zorg (18 mln.) en vrijvallende uitvoeringskosten AWBZ (40 mln.) verklaren slechts 1/8 deel van de post «overig ruimte». Kunt u toelichten wat onder deze post wordt begrepen?

Antwoord op vraag 46

In de onderstaande tabel wordt deze post nader uitgesplitst:

Post ruimte overig (in miljoenen euro)

2015

Harmoniseren duur vervolgopleiding medisch specialist (AP)

– 20

Diverse ruimte Zvw (AP)

– 17

Ruimte subsidie capaciteitsopleidingen

– 21

Ruimte voorwaardelijke toelating onderzoeksgelden ZonMW

0

Ruimte subsidie kwaliteitsimpuls personeel zkhzorg

– 37

Vrijval CIZ

– 23

Groeiruimte Wmo 2015

– 5

Premie reservering AWBZ uitvoeringskosten

– 40

Kader beheerskosten

– 15

Ruimte abortusklinieken

– 11

Kasschuif groeiruimte care

– 50

Vrijval tandartskosten, orthodontie, chronische voedselweigering kinderen

– 6

Tarieven tandheelkunde

– 18

Dekking pgb-tekort (voorzien via kasschuif)

– 80

Saldo herverdeling langdurige zorg

– 38

 

– 382

De grootste ruimteposten zijn toegelicht in de verticale toelichting.

Vraag 47

Waarom is het verschil tussen de oorspronkelijke groeiruimte en de in de verschillende akkoorden gemaakte afspraken over toegestane uitgavengroei niet eerder volledig in de begroting verwerkt? Zijn hiermee niet bewust meevallers in de begroting ingebouwd?

Antwoord op vraag 47

De verschillen tussen de oorspronkelijke groeiruimte en de in de verschillende akkoorden gemaakte uitgaven zijn eerder op de ramingen afgeboekt en met inachtneming van enige behoedzaamheid ingezet voor budgettaire knelpunten binnen het budgettaire kader zorg of rijksbreed. Zo is bij de verlaging van de maximale toegestane groei van 1,5% naar 1% voor de sectoren waarop een HLA van toepassing is een reeks oplopend van 250 mln. euro tot 1 mld. euro afgeboekt. Zie tabel 6 op pagina 171 van de VWS-begroting 2014.

Vraag 48

Kan de Minister de belastingen en premies volksverzekeringen uitsplitsen naar de afzonderlijke belastingen en de afzonderlijke premies werknemersverzekeringen? Kan de Minister vervolgens deze aangeven in de periode 2005–2025?

Antwoord op vraag 48

De Voorjaarsnota 2015 betreft een actualisatie van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2015. Onderstaande tabel toont de gerealiseerde ontvangsten 2005 tot en met 2014 en de Voorjaarsnotaraming van de ontvangsten in 2015.

Belasting- en premieontvangsten 2005–2015 op EMU basis (in miljard euro), deel 1
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Kostprijsverhogende belastingen

64,7

68,0

71,3

72,7

66,9

70,6

Invoerrechten

1,7

1,9

2,2

2,4

1,9

2,2

Omzetbelasting

38,6

39,9

42,8

43,2

40,1

42,7

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

3,1

3,5

3,6

3,2

2,1

2,1

Accijnzen

9,3

9,9

10,0

10,5

10,7

11,1

– Accijns van lichte olie

3,8

4,0

4,0

4,1

4,0

4,1

– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

2,6

2,8

3,0

3,2

3,4

3,6

– Tabaksaccijns

2,0

2,1

2,1

2,4

2,3

2,4

– Alcoholaccijns

0,4

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

– Bieraccijns

0,3

0,3

0,3

0,3

0,4

0,4

– Wijnaccijns

0,2

0,2

0,3

0,3

0,3

0,3

Belastingen van rechtsverkeer

5,2

5,4

5,8

5,2

3,6

3,6

– Overdrachtsbelasting

4,3

4,6

4,9

4,4

2,7

2,8

– Assurantiebelasting

0,7

0,8

0,8

0,8

0,8

0,9

– Kapitaalsbelasting

0,2

0,1

0,0

0,0

0,0

0,0

Motorrijtuigenbelasting

2,4

2,7

2,8

3,1

3,4

3,6

Belastingen op een milieugrondslag

4,1

4,5

3,8

4,5

4,5

4,6

– Grondwaterbelasting (afgeschaft per 2012)

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

– Afvalstoffenbelasting

0,1

0,2

0,2

0,1

0,0

0,0

– Energiebelasting

3,7

4,1

3,3

4,1

4,1

4,2

– Waterbelasting

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

– Brandstoffenheffingen

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Belasting op zware motorrijtuigen

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,2

Verpakkingenbelasting (ingevoerd 2008, afgeschaft per 2013)

– 

– 

– 

0,2

0,3

0,3

Verhuurderheffing (ingevoerd 2013)

– 

– 

– 

– 

– 

– 

Bankbelasting (incl resolutieheffing in 2014)

– 

– 

– 

– 

– 

– 

Vliegbelasting (ingevoerd per 1 juli 2008, afgeschaft per 1 juli 2009)

– 

– 

– 

0,1

0,1

– 

             

Belastingen op inkomen, winst en vermogen

92,0

91,9

96,3

102,5

95,9

99,3

Loonheffing

70,6

73,8

78,6

83,0

86,9

88,5

Inkomensheffing

– 4,2

– 6,1

– 6,8

– 5,4

– 7,0

– 6,6

Dividendbelasting

4,3

4,2

3,8

4,0

2,1

2,4

Kansspelbelasting

0,2

0,2

0,2

0,3

0,4

0,4

Vennootschapsbelasting

19,4

17,9

18,6

18,8

11,6

12,8

Vermogensbelasting

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Successierechten

1,7

1,8

1,9

1,8

1,8

1,7

             

Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten

0,0

0,0

0,2

0,1

0,0

0,0

             

Belastingen en premies volksverzekeringen

156,7

159,9

167,8

175,3

162,9

169,9

             

Premies werknemersverzekeringen

28,9

39,4

41,8

46,8

44,7

46,2

             

Totaal belastingen en premies

185,6

199,3

209,6

222,1

207,6

216,1

Belasting- en premieontvangsten 2005–2015 op EMU basis (in miljard euro), deel 2
 

2011

2012

2013

2014

2015

Kostprijsverhogende belastingen

68,7

67,7

69,4

73,4

74,9

Invoerrechten

2,3

2,2

2,2

2,4

2,6

Omzetbelasting

41,6

41,7

42,4

42,7

44,4

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

2,0

1,5

1,2

1,1

1,3

Accijnzen

11,3

11,3

10,9

11,6

11,2

– Accijns van lichte olie

4,1

4,0

4,0

4,0

3,9

– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3,6

3,6

3,6

3,8

3,7

– Tabaksaccijns

2,5

2,7

2,2

2,6

2,5

– Alcoholaccijns

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

– Bieraccijns

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

– Wijnaccijns

0,3

0,3

0,3

0,4

0,4

Belastingen van rechtsverkeer

3,0

2,3

3,4

3,9

4,1

– Overdrachtsbelasting

1,9

1,1

1,1

1,6

1,7

– Assurantiebelasting

1,0

1,1

2,3

2,4

2,4

– Kapitaalsbelasting

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Motorrijtuigenbelasting

3,6

3,6

3,6

3,9

4,0

Belastingen op een milieugrondslag

4,4

4,0

4,9

4,6

5,0

– Grondwaterbelasting (afgeschaft per 2012)

0,2

– 

– 

– 

– 

– Afvalstoffenbelasting

0,0

0,0

0,0

0,0

0,1

– Energiebelasting

4,1

3,9

4,6

4,2

4,5

– Waterbelasting

0,1

0,1

0,1

0,3

0,3

– Brandstoffenheffingen

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Belasting op zware motorrijtuigen

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

Verpakkingenbelasting (ingevoerd 2008, afgeschaft per 2013)

0,3

0,3

– 

– 

– 

Verhuurderheffing (ingevoerd 2013)

– 

– 

0,1

1,2

1,4

Bankbelasting (incl resolutieheffing in 2014)

– 

0,5

0,5

1,5

0,5

Vliegbelasting (ingevoerd per 1 juli 2008, afgeschaft per 1 juli 2009)

– 

– 

– 

– 

– 

           

Belastingen op inkomen, winst en vermogen

100,2

100,0

104,5

108,8

111,0

Loonheffing

89,7

90,6

93,4

93,3

93,4

Inkomensheffing

– 6,5

– 6,7

– 5,7

– 4,4

– 3,3

Dividendbelasting

2,6

2,5

2,2

3,5

3,2

Kansspelbelasting

0,5

0,5

0,5

0,4

0,4

Vennootschapsbelasting

12,4

11,9

12,4

14,5

15,6

Vermogensbelasting

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Successierechten

1,5

1,4

1,7

1,5

1,6

           

Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten

0,1

0,1

0,2

0,2

0,2

           

Belastingen en premies volksverzekeringen

169,0

167,9

174,1

182,4

186,1

           

Premies werknemersverzekeringen

49,1

52,0

51,8

53,2

53,1

           

Totaal belastingen en premies

218,1

219,8

225,9

235,6

239,3

Vraag 49

Wat zijn de oorzaken van het feit dat het tempo van de extramuralisering achterblijft bij de verwachting? Kunt u nader specificeren met welke aantallen en besparingsbedragen was geraamd en wat de feitelijke ontwikkeling is? Worden er nog beleidsmaatregelen getroffen om dit besparingsverlies van circa € 1,5 miljard in 5 jaar nog te verminderen?

Vraag 50

Om welke reden loopt deze tegenvaller ook na 2015 door?

Vraag 58

Kunt u nader specificeren met welke aantallen en besparingsbedragen werd geraamd en wat de feitelijke ontwikkeling is?

Vraag 59

Hoe kan het dat deze tegenvaller ook na 2015 doorloopt en verder toeneemt?

Vraag 60

Worden er nog beleidsmaatregelen getroffen om dit besparingsverlies van circa € 1,5 miljard in vijf jaar te verminderen?

Vraag 103

Uit realisatiecijfers blijkt dat de daling van het aantal lage ZZP's in de V&V minder snel gaat dan verwacht. Hoe verklaart u het verschil tussen de realisatie en de raming? Hoe kan het dat dit niet is voorzien? Op welke post worden de extra kosten verhaald?

Antwoord op vraag 49, 58, 59, 60, 103

Het kabinet heeft het tempo van de extramuralisering gebaseerd op de uitgangspunten in de brief over de hervorming van de langdurige zorg3. Daarbij werd uitgegaan van een lineaire afbouw van het aantal intramurale lage zzp’s in de V&V-sector (V&V1, V&V2 en V&V3). In 2013 en begin 2014 ging de werkelijke afbouw wat sneller dan deze raming, terwijl vanaf medio 2014 de afbouw wat langzamer verloopt dan dit lineaire pad. Zoals gebruikelijk bij ramingen zijn hieraan onzekerheden verbonden. Dat is ook de reden dat de afspraak is gemaakt om de volumeontwikkelingen op het terrein van langer thuis wonen nauwgezet te monitoren.

Op grond van de lineaire afbouw werd in de Ontwerpbegroting 2015 een halvering van het aantal intramurale lage zzp’s voorzien van 24 duizend in 2014 naar 12 duizend in 2015. Naar het huidige inzicht zal het gemiddelde aantal lage zzp’s in 2015 uitkomen rond 15 á 16 duizend. In de ontwerpbegroting 2015 was in verband met extramuralisering een daling van de uitgaven van de Wlz voorzien van 510 mln. euro. Dit bedrag is in de Voorjaarsnota met 150 mln. euro verlaagd tot 360 mln. euro. Daarnaast worden extra middelen beschikbaar gesteld om afbakeningsknelpunten voor ouderen met V&V 4 in de Wlz op te lossen. Het kabinet houdt er rekening mee dat ook na 2015 de extramuralisering langzamer verloopt dan op grond van de lineaire afbouw werd verwacht. Hierdoor loopt het besparingsverlies na 2015 op. Structureel leidt een lager afbouwtempo overigens niet tot besparingsverliezen (het structurele effect wordt immers enkele jaren later alsnog bereikt). De kosten hiervan zijn budgettair gedekt binnen de financiële kaders van het BKZ in de Voorjaarsnota. Dat geldt ook voor de extra middelen die beschikbaar worden gesteld om het afbakeningsknelpunten voor ouderen met V&V 4 in de Wlz op te lossen. Er worden geen aanvullende maatregelen genomen om het extramuraliseren te versnellen.

Vraag 50

Om welke reden loopt deze tegenvaller ook na 2015 door?

Antwoord op vraag 50

Zie het antwoord op vraag 49.

Vraag 51

Wat zijn de oorzaken van het ruilvoetverlies binnen het BKZ? Kan worden toegelicht waarom in de Voorjaarsnota het ruilvoetverlies binnen het kader Sociale Zekerheid (met 0,6 miljard) twee maal zo hoog is als binnen het BKZ?

Antwoord op vraag 51

Zie het antwoord op vraag 34.

Vraag 52

Wat verklaart het verschil in omvang van de nominale ontwikkeling BKZ in 2015 die enerzijds in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota 269 miljoen bedraagt en anderzijds in het Financieel Beeld Zorg waarin staat dat het BKZ met 643 miljoen is verlaagd als gevolg van de nominale ontwikkeling?

Vraag 102

Wat verklaart het verschil in omvang van de nominale ontwikkeling BKZ in 2015 die enerzijds in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota 269 miljoen bedraagt en anderzijds in het Financieel Beeld Zorg waarin staat dat het BKZ met 643 miljoen is verlaagd als gevolg van de nominale ontwikkeling?

Antwoord op vraag 52, 102

Naar aanleiding van de nieuwe cijfers van het CPB (CEP 2015) worden de kaders bijgesteld. De 643 mln. in het Financieel Beeld Zorg betreft de neerwaartse bijstelling van het kader op basis van het prijsniveau nationale bestedingen. De nominale ontwikkeling in de Voorjaarsnota van 269 mln. betreft de neerwaartse bijstelling van de uitgaven die behoren tot het BKZ, op basis van de voor de zorg relevante loon- en prijsontwikkeling.

Vraag 53

Kunt u in een tabel uiteenzetten wat de budgettaire gevolgen zijn van het bestuurlijk akkoord met de VNG d.d. 29 mei?

Vraag 54

Wat wordt in de Voorjaarsnota precies bedoeld met «het bestuurlijk akkoord met de VNG is in deze cijfers verwerkt». Kunt u aangeven hoe dit akkoord in de cijfers is verwerkt en waar dat in de stukken is terug te vinden?

Antwoord op vraag 53 en 54

De budgettaire gevolgen van de afspraken van 29 mei 2015 die met de VNG zijn gemaakt zijn verwerkt in de standen van de Voorjaarsnota en in het Gemeentefonds. Een toelichting op de cijfers is gegeven in de 1e suppletoire begroting en de Verticale toelichting van het Gemeentefonds.

Onderstaande tabel geeft de budgettaire gevolgen weer van het bestuurlijk akkoord voor het gemeentefonds.

Budgettaire gevolgen bestuurlijk akkoord VNG1

+ = toegevoegd aan Gemeentefonds, – = uitname uit Gemeentefonds

         

Omschrijving

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitname gemeentefonds Wmo

0,0

– 255,6

– 287,6

– 316,2

– 305,2

– 299,2

Uitname gemeentefonds Jeugd

0,0

– 133,0

– 136,0

– 136,9

– 136,9

– 136,9

Woonplaatsbeginsel (kasschuif)

20,0

– 20,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Huishoudelijke Hulp-Toelage

13,5

66,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Additionele kosten overgang pgb's gemeenten

20,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Correctie realisatie 2015 Wmo en Jeugd

– 24,0

4,6

8,4

9,9

9,9

9,9

Doventolk

2,4

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

Volume-indexatie 2016 en 2017

0,0

23,4

119,4

119,4

119,4

119,4

Extramuraliseringsmiddelen 2016 en 2017

0,0

170,0

292,0

292,0

292,0

292,0

Capaciteitsreductie gesloten jeugdzorg

0,0

25,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Over en onderfinanciering J-GGZ 2011

13,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

OVA 2015

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

Beschikbare volumeruimte jeugd 2016 en 2017

0,0

5,0

19,0

19,0

19,0

19,0

Bestuurafspraak: actualisatie budget J-GGZ

– 3,3

– 3,3

– 3,3

– 3,3

– 3,3

– 3,3

Intensieve Kindzorg

– 12,0

– 12,0

– 12,0

– 12,0

– 12,0

– 12,0

Zittend ziekenvervoer J-GGZ

8,3

8,3

8,3

8,3

8,3

8,3

Behandeling ADHD en psychische stoornissen

0,0

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

Totaal verwerkt in voorjaarsnota

38,9

– 108,2

21,5

– 6,5

4,5

10,5

X Noot
1

Dit is exclusief de eerder gemaakte afspraak over de uitname voor de Wlz-indiceerbaren.

Vraag 54

Wat wordt in de Voorjaarsnota precies bedoeld met «het bestuurlijk akkoord met de VNG is in deze cijfers verwerkt». Kunt u aangeven hoe dit akkoord in de cijfers is verwerkt en waar dat in de stukken is terug te vinden?

Antwoord op vraag 54

Zie het antwoord op vraag 53.

Vraag 55

Klopt de bewering van de VNG in aanloop naar het overleg dat indien er wel een relatie met de Wlz-uitgavenontwikkeling 2014 zou zijn gelegd, er een korting van € 270 miljoen in 2015 (€ 125 miljoen jeugdzorg en € 145 miljoen WMO) oplopend tot € 435 miljoen structureel zou zijn doorgevoerd? Zo ja, was dit bedrag aanvankelijk al ingeboekt in de cijfers? Zo nee, waarom niet?

Vraag 56

Is ook meerjarig geen sprake meer van een korting op de middelen voor jeugdzorg en Wmo als gevolg van het bestuurlijk akkoord met de VNG?

Vraag 57

Heeft u nog maatregelen genomen binnen het BKZ of elders binnen de begroting om de gevolgen van het bestuurlijk akkoord met de VNG te dekken? Zo ja, welke?

Antwoord op vraag 55, 56, 57

Dit voorjaar is aan de hand van de realisatiecijfers AWBZ over 2014 gebleken dat de raming en daarmee het vertrekpunt voor het gemeentelijk budget te hoog is. De VNG en het Rijk hebben in het overhedenoverleg van 29 mei 2015 gezamenlijk vastgesteld dat het onwenselijk is dat dit consequenties heeft voor het lopende jaar vanwege lopende contracten jegens derden. Dit betekent dat het Rijk het budget 2015 niet neerwaarts zal aanpassen. Voor 2016 en verder heeft het Rijk ruimte gezocht om de budgettaire effecten van de aanpassing van de raming aan de hand van de realisatiecijfers 2014 zoveel als mogelijk te mitigeren. De beschikbare middelen voor extramuraliseren in 2016 en 2017 en de groeimiddelen tot en met 2017 en de middelen voor loon- en prijsbijstelling zijn in 2015 meerjarig volledig toegekend. Er zijn naast de hierboven beschreven ruimte geen maatregelen genomen binnen het BKZ om dit akkoord te dekken. Voor de cijfers verwijzen wij naar het antwoord op vraag 53.

Vraag 56

Is ook meerjarig geen sprake meer van een korting op de middelen voor jeugdzorg en Wmo als gevolg van het bestuurlijk akkoord met de VNG?

Antwoord op vraag 56

Zie het antwoord op vraag 55.

Vraag 57

Heeft u nog maatregelen genomen binnen het BKZ of elders binnen de begroting om de gevolgen van het bestuurlijk akkoord met de VNG te dekken? Zo ja, welke?

Antwoord op vraag 57

Zie het antwoord op vraag 55.

Vraag 58

Kunt u nader specificeren met welke aantallen en besparingsbedragen werd geraamd en wat de feitelijke ontwikkeling is?

Antwoord op vraag 58

Zie het antwoord op vraag 49.

Vraag 59

Hoe kan het dat deze tegenvaller ook na 2015 doorloopt en verder toeneemt?

Antwoord op vraag 59

Zie het antwoord op vraag 49.

Vraag 60

Worden er nog beleidsmaatregelen getroffen om dit besparingsverlies van circa € 1,5 miljard in vijf jaar te verminderen?

Antwoord op vraag 60

Zie het antwoord op vraag 49.

Vraag 61

Wat is het verschil tussen de in de Voorjaarsnota gebruikte termen «beleidsmatige mutatie» en «technische mutatie».

Antwoord op vraag 61

De verticale toelichting per begrotingshoofdstuk onderscheidt drie categorieën mutaties:

  • 1. mee- en tegenvallers;

  • 2. beleidsmatige mutaties;

  • 3. technische mutaties.

Beleidsmatige mutaties laten budgettaire gevolgen zien van bepaalde beleidsmatige keuzes. Een technische mutatie betreft een begrotingstechnische wijziging bij een bepaald budget. Dit betreffen bijvoorbeeld overboekingen van het ene naar het andere begrotingshoofdstuk, desalderingen, een mutatie tussen budgettaire kaders (ijklijnmutaties) en statistische correcties.

Vraag 62

Waarom wordt de tegenvaller bij de SVB in het kader van pgb's gezien als een technische mutatie? Is deze overschrijding geen gevolg van beleidskeuzes?

Antwoord op vraag 62

De tegenvaller bij de SVB staat als beleidsmatige mutatie weergegeven in de verticale toelichting van het Budgettair Kader Zorg (BKZ). Op het begrotingshoofdstuk XVI staat deze onder technische mutaties, omdat het budget via een ijklijnmutatie van het BKZ naar de Rijksbegroting in enge zin is overgeheveld.

Vraag 63

Kan het bedrag van de tegenvaller van € 43 miljoen nader onderbouwd worden? Wat is de reden dat in 2016 en 2017 ook nog € 8 miljoen en daarna € 6 miljoen per jaar nodig is?

Vraag 104

De SVB heeft aanvullende kosten voor de invoer trekkingsrechten en de overgang voor PGB-houders. Er staat in de Voorjaarsnota € 42,7 miljoen ingeboekt. De definitieve meerkosten zijn echter nog niet vastgesteld. Waarop is het genoemde bedrag gebaseerd? Is het mogelijk dat dit bedrag nog verder oploopt? Wanneer worden de definitieve meerkosten bekend?

Antwoord op vraag 63, 104

Deze post bestaat enerzijds uit de extra kosten die de SVB moet maken voor de overloop uit 2014 en anderzijds uit de aanvullende uitvoeringskosten die de SVB moet maken voor de invoering van de trekkingsrechten. De Staatssecretaris van VWS heeft de begroting op 20 mei jl. aan u doen toekomen (bijlage bij Kamerstuk 25 657, nr. 173), en is in de schriftelijke beantwoording nader ingegaan op de onderbouwing hiervan. Daarbij wordt opgemerkt dat deze begroting nog niet definitief is en er over deze begroting nog overleg met de SVB plaatsvindt. In 2016 en verder zal VWS de uitvoeringskosten van het trekkingsrecht voor het persoonsgebonden budget in de Wlz blijven financieren. Deze kosten bedragen volgens de huidige inzichten ongeveer 8,4 mln euro.

Vraag 64

Waarom heeft de begroting VWS een taakstellende onderuitputting?

Antwoord op vraag 64

Aan het begin van een begrotingsjaar is niet altijd te voorspellen waar onderuitputting zich zal voordoen. Met de post taakstellende onderuitputting wordt de onderuitputting achteraf toebedeeld aan specifieke begrotingsposten wanneer bekend is waar de onderuitputting zich voordoet. De taakstellende onderuitputting wordt afgebouwd en is vanaf 2017 nul.

Vraag 65

Wat is de reden dat in de Voorjaarsnota die over 2015 gaat, besloten is de begroting VWS in 2016 met € 19 miljoen te verlagen vanwege een taakstellende onderuitputting?

Antwoord op vraag 65

De Voorjaarsnota heeft een meerjarige doorwerking. De taakstellende onderuitputting is in 2016 verhoogd ter dekking van knelpunten. Dit is zichtbaar als een negatieve mutatie in de Voorjaarsnota. Dat laat onverlet dat de taakstellende onderuitputting wordt afgebouwd.

Vraag 66

Welke betrokkenheid heeft de Minister van Financiën bij deze taakstelling?

Antwoord op vraag 66

De taakstellende onderuitputting en mutaties op deze post worden als onderdeel van het reguliere begrotingsproces afgestemd met het Ministerie van Financiën.

Vraag 67

Kunt u een overzicht geven van alle begrotingen die op dit moment een taakstellende onderuitputting hebben en wat daar de meerjarige omvang van is?

Vraag 68

Welke begrotingen kennen nog meer taakstellende onderuitputting? Kan per begroting de reden worden gegeven?

Antwoord op vraag 67, 68

Een taakstellende onderuitputting kenmerkt zich door het feit dat deze jaarlijks dient te worden ingevuld met onderuitputting. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de begrotingen waarop sprake is van een taakstellende onderuitputting.

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VWS

53

25

       

BH&OS

151

201

240

159

175

184

VWS

Zoals aangegeven bij vraag 64 en vraag 65 wordt de taakstellende onderuitputting bij VWS afgebouwd. Deze is vanaf 2017 nul. De bedragen in 2015 en 2016 zijn opgebouwd uit de taakstellende onderuitputting aan de uitgavenkant (48 mln. in 2015 en 20 mln. in 2016) en de taakstellende ontvangstenmeevaller aan de ontvangstenkant (5 mln. in 2015 en 5 mln. in 2016).

BH&OS

Op de begroting van BH&OS worden wijzigingen van het totale ODA-budget als gevolg van BNP-mutaties verwerkt evenals aanpassingen in de toerekening voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Deze verwerking kan leiden tot opwaartse en neerwaartse bijstellingen van het totale budget. Indien sprake is van een per saldo neerwaartse bijstelling dan dient deze in de loop van het jaar te worden ingevuld met onderuitputting en verlaging van projectbudgetten. Gedurende het jaar kan de reeks nog wijzigen als gevolg van verdere BNP-mutaties.

Vraag 68

Welke begrotingen kennen nog meer taakstellende onderuitputting? Kan per begroting de reden worden gegeven?

Antwoord op vraag 68

Zie het antwoord op vraag 67.

Vraag 69

Kunt u toelichten hoe de ophoging van de begroting VWS vanaf 2017 jaarlijks met € 16 miljoen wordt gedekt?

Antwoord op vraag 69

Met de genoemde 16 mln. euro wordt de taakstellende onderuitputting afgebouwd (zie ook vraag 64). Het afbouwen van de taakstellende onderuitputting wordt gedekt door meevallers elders binnen de VWS-begroting.

Vraag 70

De belasting- en premieontvangsten 2015 zijn per saldo 1,6 miljard euro opwaarts bijgesteld, waarvan 2,5 miljard euro is toe te schrijven aan «endogene groei» gerelateerd aan de economische ontwikkeling. De «meevaller» van 2,5 miljard euro is vooral toe te schrijven aan de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting. Bij welke andere belastingen traden meevallers op?

Antwoord op vraag 70

Andere belastingsoorten waarvan de ontvangsten ten opzichte van de Miljoenennota opwaarts zijn bijgesteld zijn de loon- en inkomensheffing en de overdrachtsbelasting.

Vraag 71

Bij de BTW-ontvangsten is ten opzichte van de miljoenennota sprake van een «beperkte neerwaartse bijstelling». Hoe groot is deze neerwaartse bijstelling, en in hoeverre is deze toe te schrijven aan het verlaagde BTW-tarief voor het verbouwen en herstellen van bestaande woningen?

Antwoord op vraag 71

De neerwaartse bijstelling van de btw-ontvangsten ten opzichte van de Miljoenennota 2015 bedraagt 0,3 mld. euro. Deze bijstelling volgt uit het CEP 2015 waarbij de verwachtingen over de ontwikkeling van de investeringen in woningen en de waardeontwikkeling van de particuliere consumptie licht neerwaarts zijn bijgesteld.

Vraag 72

Kan aangegeven worden in hoeverre sinds de invoering tot nu toe BTW-inkomsten zijn gedaald als gevolg van verlaging van het BTW-tarief van 21% naar 6% voor het verbouwen en herstellen van bestaande woningen? Welke financiële, economische, werkgelegenheids- en overige maatschappelijke effecten staan hier tegenover?

Vraag 73

Kan toegelicht en beredeneerd worden waarom het kabinet het raadzaam acht het verlaagde BTW-tarief voor het verbouwen en herstellen van bestaande woningen na 1 juli niet te verlengen, en ook géén evaluatie uit te voeren van deze maatregel?

Vraag 74

Heeft het kabinet kennisgenomen van recente argumenten uit brede maatschappelijke kring, die pleiten voor het voortzetten van het verlaagde BTW-tarief; waaronder de positieve bijdrage die het verlaagde tarief kan blijven leveren aan werkgelegenheid in de bouw, het realiseren van méér geschikte huisvesting voor studenten, minder validen en ouderen, alsmede de bijdrage die het verlaagde BTW-tarief kan leveren aan de realisatie van klimaat-, milieudoelstellingen, en de leefbaarheid in de bebouwde omgeving? Is het kabinet bereid de nu steeds breder gehoorde roep om verlenging van het verlaagde BTW-tarief te honoreren? Zo niet, waarom niet?

Antwoord op vraag 72, 73, 74

Het kabinet is bekend met de argumenten van verschillende belangengroeperingen om het verlaagde btw-tarief voort te zetten. Met ingang van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2011 is het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten toegepast op herstel en renovatie van woningen. Deze termijn is daarna verlengd tot 1 oktober 2011. Van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014 is het verlaagde btw-tarief opnieuw toegepast, waarna deze termijn tot twee keer toe is verlengd tot 1 juli 2015. Gecumuleerd bedraagt het budgettaire beslag van het verlaagde btw-tarief op herstel en renovatie van woningen in de toegepaste periodes tussen 1 oktober 2010 en 1 juli 2015 702 mln. euro.

Met de toepassing van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij herstel en renovatie van woningen werd beoogd de bouw- en woningmarkt te ondersteunen en de bouwsector een impuls te geven in een moeilijke tijd. Deze maatregel is dan ook nadrukkelijk als een tijdelijke (generieke) stimuleringsmaatregel in het leven geroepen. Het kabinet is – nu het economische herstel doorzet – niet voornemens het tijdelijke verlaagde btw-tarief nog verder te verlengen. Daarnaast zou met een verdere verlenging van deze maatregel een jaarlijkse budgettaire derving van 256 mln. euro gemoeid zijn, welke gedekt moet worden met een lastenverzwaring elders.

Vraag 73

Kan toegelicht en beredeneerd worden waarom het kabinet het raadzaam acht het verlaagde BTW-tarief voor het verbouwen en herstellen van bestaande woningen na 1 juli niet te verlengen, en ook géén evaluatie uit te voeren van deze maatregel?

Antwoord op vraag 73

Zie het antwoord op vraag 72.

Vraag 74

Heeft het kabinet kennisgenomen van recente argumenten uit brede maatschappelijke kring, die pleiten voor het voortzetten van het verlaagde BTWtarief; waaronder de positieve bijdrage die het verlaagde tarief kan blijven leveren aan werkgelegenheid in de bouw, het realiseren van méér geschikte huisvesting voor studenten, minder validen en ouderen, alsmede de bijdrage die het verlaagde BTW-tarief kan leveren aan de realisatie van klimaat-, milieudoelstellingen, en de leefbaarheid in de bebouwde omgeving? Is het kabinet bereid de nu steeds breder gehoorde roep om verlenging van het verlaagde BTW-tarief te honoreren? Zo niet, waarom niet?

Antwoord op vraag 74

Zie het antwoord op vraag 72.

Vraag 75

Hoe hoog is het structurele saldo (MTO)?

Antwoord op vraag 75

De MTO voor Nederland is vastgelegd op – 0,5 procent bbp in termen van het structurele saldo.

In het CEP 2015 (in maart) raamde het CPB voor 2015 een structureel saldo van – 0,5 procent bbp, waarmee Nederland voldoet aan de MTO. Het CPB publiceert geen update van het structurele saldo naar aanleiding van de voorjaarsbesluitvorming. In september van dit jaar publiceert het CPB in de MEV een nieuwe update van het structurele saldo.

Vraag 76

Hoe ontwikkelt de EMU-schuld zich de komende jaren?

Antwoord op vraag 76

De Miljoenennota is het jaarlijkse moment waarop het meerjarige verwachte ontwikkeling van de EMU-schuld zichtbaar wordt. De Miljoenennota 2015 voorzag een stabilisatie van de EMU-schuld als percentage van het bbp van rond de 70% bbp (zie hieronder). Tot op dit moment zijn de realisaties voor 2014 en de verwachtingen voor de EMU-schuld voor 2015, zoals toegelicht in respectievelijk het Financieel Jaarverslag Rijk 2014 en de Voorjaarsnota 2015 beter. Een hoger dan verwacht bbp en een lager dan verwacht EMU-tekort leiden ceteris paribus tot een verbetering van de verwachte EMU-schuld als percentage van het bbp. Het nieuwe meerjarige beeld ontvangt u in de Miljoenennota 2016.

Miljoenennota 2015: Tabel 4.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2013

2014

2015

2016

2017

bron

EMU-schuld primo

426.145

441.126

454.149

467.229

480.605

 

Financieringssaldo Rijk

11.525

13.764

12.175

12.675

12.343

zie tabel 4.1 in MN

EMU-saldo lokale overheden

1.905

2.181

1.805

1.601

1.301

zie tabel 3.5 in MN

ING back-up faciliteit

– 4.779

– 2.722

0

0

0

 

EFSF

2.351

699

0

0

0

 

Schatkistbankieren (onderling lenen)

0

– 900

– 900

– 900

– 900

 

SNS

5.000

0

0

0

0

 

Overig

– 1.021

0

0

0

0

 

EMU-schuld ultimo

441.126

454.149

467.229

480.605

493.349

 

EMU-schuldquote (in procenten bbp)

68,6%

69,8%

70,0%

70,3%

70,3%

 

Vraag 77

Er wordt gerapporteerd over spoor II; ligt de opbrengst van spoor III (waarover niet gerapporteerd wordt) wel op schema?

Antwoord op vraag 77

De meeropbrengsten over 2014 van Spoor III, Intensivering Toezicht en Invordering, werden geraamd op 533 mln. euro4. De maatregelen hiervoor betreffen ondermeer de versnelling van de aanslagregeling particulieren, uitvoering van boekenonderzoeken, uitvoering van controles voor de omzetbelasting en het realiseren van structureel extra opbrengsten uit invordering. De realisatie in 2014 bedroeg circa 413 mln. euro. Dit bedrag kan nog oplopen doordat de kasopbrengsten van witwasonderzoeken nog niet bepaald zijn. Het verschil tussen raming en realisatie wordt met name veroorzaakt door een lager tempo van de kasstroom en vertraagde werving en opleiding. De lagere kasstroom (70 mln. euro) betreft voornamelijk aangebrachte correcties in de IH niet-winst, die naar verwachting in 2015 worden ontvangen.

Vraag 78

Betekenen beide kasschuiven bij Defensie dat investeringen in materieel worden uitgesteld? Om welk materieel gaat het?

Antwoord op vraag 78

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 79

Komen deze kasschuiven bij Defensie ten goede aan missies en inzet?

Antwoord op vraag 79

Zie het antwoord op vraag 41.

Vraag 80

Wat betekent het voor de investeringen van Defensie dat een deel van het investeringsbudget wordt doorgeschoven naar latere jaren, om ruimte te maken voor uitgaven aan de IS-missie? Welke investeringen worden hiervoor uitgesteld?

Antwoord op vraag 80

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 81

Op de begroting EZ wordt de begrotingsreserve duurzame energie leeggehaald om een gat in het generale beeld te dichten. Is een dergelijke constructie ook op andere begrotingen toegepast?

Antwoord op vraag 81

Er was de afgelopen jaren onderuitputting op de MEP/SDE/ SDE+ raming. Deze onderuitputting is zoals afgesproken in de begrotingsreserve duurzame energie gestort. Aangezien deze middelen pas vanaf 2021 nodig zullen zijn, worden deze in de periode 2021–2026 weer teruggestort in de reserve duurzame energie. Dit leidt tot een min in de eerste jaren, hier tegenover staan gelijke plussen in de jaren na 2020. Van een dergelijke kasschuif binnen een begrotingsreserve is op andere begrotingen geen sprake.

Vraag 82

Kunt u toelichten middels een uitsplitsing hoe de tegenvaller voor het groene onderwijs voor 2015 en volgende jaren is gedekt?

Antwoord op vraag 82

De tegenvaller bij het Groen onderwijs is gedekt binnen het geheel van mee- en tegenvallers op de EZ-begroting. Hierbij is een aantal tegenvallers (bestaande uit onder andere Groen onderwijs, extra middelen voor de Overheidsdienst Groningen en de uitbreiding van Staatstoezicht op de Mijnen) gedekt met een aantal meevallers (de TKI-toeslag en bij de middelen voor ETS-compensatie). Er bestaat geen inhoudelijk relatie tussen de betreffende mee- en tegenvallers.

Vraag 83

Kunt u toelichten of de versobering van het groene onderwijs van 2% ook helemaal structureel gedekt is?

Antwoord op vraag 83

De eerder doorgevoerde versobering op het Groen onderwijs wordt bij 1e suppletoire EZ-begroting 2015 structureel gecorrigeerd. De hiervoor benodigde dekking is gevonden binnen het geheel van mee- en tegenvallers (zie ook het antwoord op vraag 82).

Vraag 84

Klopt het dat er middelen voor duurzame energie worden gebruikt om tegenvallers op te vangen?

Antwoord op vraag 84

Neen, dat is niet aan de orde. Bezien over de gehele periode 2015 t/m 2026 worden het uitgavenbudget voor duurzame energie noch middelen uit de interne reserve (IR) Duurzame Energie ingezet om tegenvallers of intensiveringen te financieren. Er is enkel sprake van een kasschuif: tijdelijke «voorfinanciering» van knelpunten en intensiveringen met middelen uit de IR Duurzame Energie in de periode 2015–2020 ter grootte van 398 mln. In de periode 2021–2026 wordt dit bedrag weer teruggestort in de IR Duurzame Energie.

In de 1e suppletoire EZ-begroting 2015 wordt een aantal intensiveringen voorgesteld. Ter dekking hiervan wordt een gedeelte (398 mln. over de periode 2015–2020) van de ruimte uit de interne reserve (IR) Duurzame Energie ingezet. Deze financiering uit de IR vervangt de reeds in de meerjarencijfers van EZ geraamde uitgaven duurzame energie voor de overeenkomstige periode («voorfinancieren» uit de IR). Per saldo treedt als gevolg van deze substitutie van financiering geen wijziging plaats in de uitgavenraming voor duurzame energie, terwijl er meerjarig, als gevolg van de onttrekking van 398 mln. uit de IR (ontvangst), wel een meevaller voor het uitgavenkader van de Rijksbegroting optreedt in de periode 2015–2020. Deze per saldo meevaller wordt gebruikt ter dekking van een aantal in de 1e suppletoire EZ-begroting genoemde uitgavenverhogingen en voor het opvangen van tegenvallers in het generale beeld van de Rijksbegroting.

De in de periode 2015–2020 aangebrachte verlaging van de bestaande uitgavenraming en doorgevoerde onttrekking aan de IR, wordt in de jaren 2021–2026 gecompenseerd met een spiegelbeeldige verhoging van de uitgavenraming en een storting in de IR van een gelijke omvang (398 mln. euro). Daarom hebben de voorgestelde begrotingswijzingen geen consequenties voor het uitgavenkader in de gehele periode 2015–2026 en blijven de middelen in de uitgavenraming en in de IR Duurzame Energie volledig beschikbaar voor duurzame energie.

Vraag 85

Klopt het dat de middelen voor duurzame energie, verkregen uit de ODE, niet volledig voor duurzame energie worden ingezet?

Antwoord op vraag 85

Neen, dat klopt niet. De middelen die beschikbaar zijn gekomen uit de «Opslag Duurzame Energie» (ODE) en die nog niet zijn uitbetaald, worden in de interne begrotingsreserve voor de duurzame energieproductie gestort. Via de begrotingsreserve blijven die middelen volledig beschikbaar voor inzet ten behoeve van duurzame energie in latere jaren.

Vraag 86

De raming voor de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) is opwaarts bijgesteld. Is deze raming geheel toe te schrijven aan de groeiende en langer durende ouderenwerkloosheid, en moet gezien de verhoogde raming ook in de komende jaren rekening worden gehouden met hoge ouderenwerkloosheid? Is het kabinet voornemens de bestrijding van ouderenwerkloosheid te intensiveren? Zo ja, op welke wijze? Welke aanvullende maatregelen worden genomen?

Antwoord op vraag 86

Naar aanleiding van uitvoeringsinformatie van het UWV zijn zowel de volumes als de gemiddelde jaaruitkering van de IOW naar boven bijgesteld. De IOW-uitgaven stijgen daarbij als gevolg van een oplopende WW-instroom en verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierdoor neemt het volume, ondanks de naar verwachting dalende werkloosheid (CEP 2015), meerjarig toe.

Hoewel de werkgelegenheid aantrekt, is het onverminderd van belang (langdurige) werkloosheid onder ouderen te bestrijden. Middels onder meer de sectorplannen en het Actieplan 50plus werkt worden specifieke maatregelen genomen om ouderen op de arbeidsmarkt meer perspectief te bieden (zie Kamerstuk 29 544, nr. 617).

Vraag 87

De uitgaven aan de kinderbijslag zijn hoger door een stijging van het aantal kinderen t.o.v. de vorige raming (van de SVB). Bij de begroting VWS wordt juist aangegeven dat er sprake is van dalende geboortecijfers? Hoe verhouden deze ramingen zich tot elkaar? Is het handiger dezelfde ramingen te gebruiken voor verschillende begrotingen?

Antwoord op vraag 87

Bij de raming van de kinderbijslag wordt uitgegaan van de bevolkingsprognose van het CBS. Deze prognoses geven voor de komende jaren – na jaren van daling – een stijging van het geboortecijfer.

Het budget voor de uitgaven voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma en de hielprik is in 2015 vanuit de AWBZ overgeheveld naar de begroting van VWS. Daarbij is het budget naar beneden bijgesteld om het in lijn te brengen met daadwerkelijke uitgaven. De daling van het geboortecijfer in de afgelopen jaren is een van de redenen dat er meer budget beschikbaar was dan de daadwerkelijke uitgaven.

Vraag 88

Kan nader toegelicht worden waarom de raming voor de Bijdrage in de kosten van de heffingskortingen (BIKK) aan het Ouderdomsfonds voor 2016 en volgende jaren neerwaarts wordt bijgesteld?

Antwoord op vraag 88

De bijdrage aan het ouderdomsfonds is afhankelijk van het totale bedrag van de heffingskortingen. Op basis van het CEP 2015 van het CPB is de raming voor de bijdrage in de kosten van de heffingskortingen (BIKK) aan het ouderdomsfonds voor 2016 en verder neerwaarts bijgesteld. Het totale bedrag van de heffingskortingen komt in 2016 in het CEP lager uit dan eerder geraamd.

Vraag 89

Kunt u inzichtelijk maken welke onderliggende factoren in realisatie afwijken van de raming voor de kinderopvangtoeslag en in welke mate dat het geval is?

Antwoord op vraag 89

We kunnen niet aangeven wat het geïsoleerde gedragseffect is van de maatregelen i.v.m. de macro-economische en maatschappelijke ontwikkelingen. De afwijking van de raming wordt verklaard door een grotere daling van het aantal kinderen en het aantal uren opvang per kind dan verwacht. Dit geldt met name voor inkomens tot 1,5 modaal. In de Voorjaarsnota staat een meevaller van 0,3 mld. euro gemeld. Vooral het gedragseffect van de eerder doorgevoerde bezuinigingen lijkt sterker dan verwacht, zoals ook blijkt uit een recente studie van het CPB (2014, MICSIM – A behavioral microsimulation model for the anlysis of tax-benefit reform in the Netherlands). Vanwege deze inzichten zijn de aannames in het ramingsmodel aangepast en wordt nu rekening gehouden met de nieuwe gedragseffecten conform de CBP studie. Daarnaast heeft baanonzekerheid en baanverlies, mede vanwege de crisis, er voor gezorgd dat ouders (noodgedwongen) minder gebruik zijn gaan maken van kinderopvang. De daling van het aantal uren gebruik van kinderopvang wordt daarnaast ook verklaard door de toenemende flexibiliteit in contracten bij de kinderopvang en in het werk.

Vraag 90

Middels de aangenomen motie-Krol (Kamerstuk 31 765, nr. 135) is vastgelegd dat de Kamer bij de Voorjaarsnota een financiële uitwerking en dekking zou worden geleverd van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen «Waardigheid en trots. Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen.» Kunt u aangeven waarom deze uitwerking en dekking niet in de Voorjaarsnota is verwerkt? Kunt u deze uitwerking en dekking voor 22 juni 2015 leveren?

Antwoord op vraag 90

Het kabinet is over de financiële uitwerking van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen nog in gesprek. De Staatssecretaris van VWS zal u hierover per brief in de zomer informeren.

Vraag 91

Wat betekent de hogere opbrengst van 15 mln bij wanbetaling voor het aantal mensen met wanbetalingsproblematiek? Is sprake van uitstroom en meer inning of van meer wanbetalers?

Antwoord op vraag 91

Dit betreft een ramingsbijstelling, gebaseerd op actuele realisatiecijfers van het ZiNL. De meevaller is incidenteel verwerkt in de verwachting dat de opbrengsten hetzij door een daling van het aantal wanbetalers, hetzij door een aanpassing van de bestuursrechtelijke premie in latere jaren zouden afnemen. Het aantal wanbetalers is ten opzichte van voorgaande jaren niet fors toegenomen en de inning verloopt zoals gebruikelijk.

Vraag 92

Welke nieuwe investeringen bent u voornemens te doen in de zorgsector?

Antwoord op vraag 92

De Voorjaarsnota richt zich primair op de uitvoering van het lopende begrotingsjaar. Het beleid en de budgettaire gevolgen worden waar nodig bijgesteld. Ik verwijs voor een toelichting op de investeringen in 2016 en verder daarom naar de komende begroting van VWS waarin Minister Schippers en staatsecretaris Van Rijn de voornemens voor de zorgsector van het kabinet uiteenzetten.

Vraag 93

De uitgaven voor het Rijksvaccinatieprogramma en de hielprik zijn structureel lager. Is er na uitbreiding van de screening hielprik overwogen om het overblijvende budget in te zetten voor een mogelijke uitbreiding op termijn van het Rijksvaccinatieprogramma, bijvoorbeeld met vaccinaties tegen gordelroos of longontsteking, zodra de Gezondheidsraad zich hierover heeft uitgesproken?

Antwoord op vraag 93

Voor eventuele toekomstige uitbreiding van het Rijksvaccinatieprogramma na een advies van de Gezondheidsraad moet te zijner tijd dekking worden gevonden op de VWS begroting.

Vraag 94

De waardedaling van de euro leidt tot meerkosten voor 2015 en verder. Kan de Minister of de dalende eurokoers ook elders tot bijstellingen heeft geleid?

Antwoord op vraag 94

Zie het antwoord op vraag 11.

Vraag 95

Waarom is er tot 2019 sprake van minder groeiruimte binnen de WMO?

Antwoord op vraag 95

De groeiruimte voor zover deze uit komt boven de groei als gevolg van demografische ontwikkelingen is in mindering gebracht op het beschikbare kader.

Vraag 96

Hoe verklaart u de forse herverdelingseffecten van met name WLZ, WMO en Jeugdzorg? Hoe kan het dat het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatiecijfers van deze omvang is?

Antwoord op vraag 96

Er zijn meerdere oorzaken voor de herverdelingseffecten. Ten eerste bleek dit voorjaar dat aan de hand van de realisatiecijfers AWBZ over 2014 de raming en daarmee het vertrekpunt qua gemeentelijk budget te hoog is. Daarnaast bleek dat het extramuraliseren langzamer ging dat eerder verondersteld. In de nieuwe raming is nu rekening gehouden met het verlagen van het tempo van extramuraliseren van V&V 1–3 en het in lijn brengen van de geraamde effecten van V&V 4 aan de actuele situatie. Tot slot is in de reeksen Wlz en Zvw ook het effect van de Wlz-indiceerbaren verwerkt. Voor Wmo en Jeugdzorg zijn deze reeksen apart in de tabel opgenomen.

Vraag 97

Wat verklaart het verschil tussen de herverdelingseffecten in de Jeugdzorg, WLZ, WMO en ZVW? Waarom tellen de verschillen niet op tot 0?

Antwoord op vraag 97

Voor de verschillende domeinen zijn de verschillen tussen de cijfers uit 2013 (het oude basisjaar) en de cijfers uit 2014 verschillend. Dit zorgt voor het verschil in herverdelingseffecten. De cijfers tellen niet op tot nul. Per saldo is op basis van de realisatiecijfers AWBZ over 2014 sprake van minder uitgaven dan voorzien, welke doorwerkt naar latere jaren. Daarnaast is in de domeinen Jeugdzorg en Wmo sprake van diverse kortingspercentages. Deze gelden niet voor de Wlz.

Vraag 98

Aangegeven wordt dat er meevallers in een aantal sectoren binnen de tweedelijns curatieve zorg te noteren zijn, waaronder de geriatrische revalidatiezorg. Kunt u aangeven hoe hoog de meevaller op het gebied van geriatrische revalidatiezorg binnen deze post is?

Antwoord op vraag 98

Zie het antwoord op vraag 44.

Vraag 99

Voor het tweedejaar op rij zijn er in 2014 forse meevallers opgetreden in de zorg, in het bijzonder op de medicijnen. Kunt u aangeven hoe de ramingssystematiek voor de zorguitgaven in elkaar steekt? Welke factoren worden daarin meegenomen?

Vraag 101

Kunt u aangeven op welke manier in de raming van de zorguitgaven wordt bepaald of sprake is van incidentele of structurele mee- en tegenvallers?

Antwoord op vraag 99, 101

Aan het begin van een kabinetsperiode stelt het CPB een middellange termijnraming voor de zorg (MLT) op. Hierin spelen verschillende determinanten een rol, waaronder demografie, overheidsbeleid, technologie en de referentieperiode uit het verleden.

Gedurende de kabinetsperiode wordt de raming van de zorguitgaven aangepast op basis van de realisatiecijfers die VWS ontvangt van het Zorginstituut Nederland en de Nza. Deze aanpassingen worden doorgaans structureel verwerkt, tenzij duidelijk sprake is van een incident. De onderschrijdingen van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) in de afgelopen jaren hebben via structurele verwerking in de ramingen geleid tot een bijstelling van het huidige groeipad van de zorguitgaven naar een lager niveau. Het CPB gaat in het CEP 2015 (paragraaf 3.3) in op de afvlakkende groei van de zorguitgaven, en merkt daarbij op dat door de hervormingen in de zorg een terugkeer naar een beter houdbaar groeitempo van de zorguitgaven binnen handbereik ligt. Zoals gebruikelijk zal het toekomstige groeipad van de zorguitgaven opnieuw worden bekeken in de MLT van het CPB die voorafgaat aan de volgende kabinetsperiode.

Vraag 100

Kunt u aangeven in hoeverre in deze VJN cijfers voor de zorg, en in het bijzonder de medicijnen, een structurele doorwerking van de meevallers van 2013–2014 opgenomen?

Antwoord op vraag 100

Zie het antwoord op vraag 45.

Vraag 101

Kunt u aangeven op welke manier in de raming van de zorguitgaven wordt bepaald of sprake is van incidentele of structurele mee- en tegenvallers?

Antwoord op vraag 101

Zie het antwoord op vraag 99.

Vraag 102

Wat verklaart het verschil in omvang van de nominale ontwikkeling BKZ in 2015 die enerzijds in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota 269 miljoen bedraagt en anderzijds in het Financieel Beeld Zorg waarin staat dat het BKZ met 643 miljoen is verlaagd als gevolg van de nominale ontwikkeling?

Antwoord op vraag 102

Zie het antwoord op vraag 52.

Vraag 103

Uit realisatiecijfers blijkt dat de daling van het aantal lage ZZP's in de V&V minder snel gaat dan verwacht. Hoe verklaart u het verschil tussen de realisatie en de raming? Hoe kan het dat dit niet is voorzien? Op welke post worden de extra kosten verhaald?

Antwoord op vraag 103

Zie het antwoord op vraag 49.

Vraag 104

De SVB heeft aanvullende kosten voor de invoer trekkingsrechten en de overgang voor PGB-houders. Er staat in de Voorjaarsnota € 42,7 miljoen ingeboekt. De definitieve meerkosten zijn echter nog niet vastgesteld. Waarop is het genoemde bedrag gebaseerd? Is het mogelijk dat dit bedrag nog verder oploopt? Wanneer worden de definitieve meerkosten bekend?

Antwoord op vraag 104

Zie het antwoord op vraag 63.

Vraag 105

De gemeenten Groningen heeft aan de Tweede Kamer laten weten circa 1,2 miljoen aan meerkosten te verwachten als gevolg van de gebrekkige invoer van het trekkingsrecht. Landelijk omgeslagen zou dit een kostenpost van circa € 100 mln. euro betekenen. Hoe beoordeelt u dit bedrag? Wordt er onderzoek gedaan naar de omvang van schade voor gemeenten inzake de gebrekkige invoer van het trekkingsrecht? Waar worden de kosten verhaald die boven de begroting uitstijgen?

Antwoord op vraag 105

In verband met de invoer van het trekkingsrecht maken gemeenten dit jaar meerkosten. Afgesproken is dat het Rijk de meerkosten van de gemeenten in verband met de uitvoering van de terugvalscenario’s in redelijkheid zal vergoeden. In de Voorjaarsnota is 20 mln. euro aan aanvullende middelen opgenomen voor uitvoeringsproblematiek bij gemeenten. Dit bedrag is in de recent uitgekomen meicirculaire verwerkt. Daarnaast is in het overhedenoverleg van 29 mei jl. met de VNG overeengekomen dat onderzoek wordt gedaan naar de daadwerkelijke meerkosten van gemeenten voortkomend uit de uitvoering van de terugvalscenario’s. Voor volgend jaar is afgesproken dat gemeenten de uitvoeringskosten van het trekkingsrecht binnen hun domein (Wmo, Jeugdwet) voor hun rekening zullen nemen.

Vraag 106

Bij de huurtoeslag (raming en realisatie 2014) is sprake van een tegenvaller in 2014 van € 258,3 mln. Het aantal aanvragers is groter dan verwacht en er is een afname van het «niet-gebruik» van de regeling ramingen voor de periode 2015–2019 zijn bijgesteld. Wat zeggen deze ramingen over de huurontwikkeling en de «betaalbaarheid» van huren? Wat gaat het kabinet extra doen om de betaalbaarheid van huren te bevorderen?

Antwoord op vraag 106

Uit realisatiecijfers over 2012 tot 2014 komt naar voren dat de gevolgen van de economische crisis en de afname van het niet-gebruik een grotere impact hadden (meer instroom) dan verwacht. Deze hogere instroom heeft ook een doorwerking naar latere jaren. In de Voorjaarsnota is daarom aangegeven dat de ramingen voor de periode 2015–2019 zijn bijgesteld. De hogere instroom staat in beginsel los van de huurontwikkeling.

De huurontwikkeling wordt bepaald door de ruimte die verhuurders krijgen voor huurverhoging en de mate waarin die ruimte wordt benut. In het Woonakkoord is afgesproken dat de huurstijging voor huishoudens met recht op huurtoeslag wordt beperkt tot inflatie + 1,5%. De huurtoeslag ondersteunt de betaalbaarheid van het huren voor deze laagste inkomensgroepen. In het Regeerakkoord is daarom al extra budget vrijgemaakt om de extra uitgaven aan huurtoeslag op te vangen welke samenhangen met de hogere huurstijgingen die mogelijk gemaakt zijn met de verruiming van het huurbeleid.

Vraag 107

Het tekort voor 2014 voor de huurtoeslag, en de bijstelling van de raming worden «binnen het instrument huurtoeslag» gedekt. In de periode 2016–2020 wordt, aldus de memorie van toelichting bij de suppletoire begroting Wonen en Rijksdienst (p. 5) per jaar gemiddeld € 229,5 per jaar «omgebogen» op de huurtoeslag. Definitieve vormgeving van de dekking wordt betrokken bij de koopkrachtbesluitvorming in augustus. Kan nader toegelicht worden wat bedoeld wordt met dekking «binnen het instrument huurtoeslag»? Betekent dit dat de huurtoeslag verlaagd wordt, of anderszins verschuiving plaatsvindt binnen het budget voor toe te kennen huurtoeslag?

Antwoord op vraag 107

In de begrotingsregels is afgesproken dat overschrijdingen specifiek dienen te worden gecompenseerd op de desbetreffende begroting. Aangezien het instrument huurtoeslag circa 90% van de begroting van Wonen en Rijksdienst beslaat, is de mogelijkheid om elders binnen de begroting van WenR middelen te vinden beperkt. Dit impliceert dat het in de meeste gevallen onvermijdelijk is dat een tegenvaller op de huurtoeslag moet worden gecompenseerd door een ombuiging op diezelfde huurtoeslag.

Dekken van de tekorten binnen het instrument huurtoeslag betekent dat het tekort moet worden opgelost door bijstelling van de hoogte van de huurtoeslag per huishouden in de komende jaren. De vormgeving van een eventuele ombuiging wordt nog nader bezien. Daarbij is in de Voorjaarsnota aangegeven dat de effecten van eventuele maatregelen bij de koopkrachtbesluitvorming zullen worden betrokken.

Vraag 108

Er is sprake van een tegenvaller op de huurtoeslag in 2014 die leidt tot de negatieve EJM. Kunt u toelichten hoe dit leidt tot een bijstelling van 141 mln voor de raming voor 2015?

Antwoord op vraag 108

De hogere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door een hoger aantal ontvangers van huurtoeslag dan aanvankelijk geraamd. Uit realisatiecijfers over 2012 tot 2014 komt naar voren dat de gevolgen van de economische crisis en de afname van het niet-gebruik een grotere impact hadden (meer instroom) dan verwacht. Deze hogere instroom heeft ook een doorwerking naar 2015 en latere jaren. Daarom zijn de ramingen voor de periode 2015–2019 bijgesteld.

Vraag 109

Kunt u toelichten welke factoren onderdeel uitmaken van de raming van de huurtoeslag en waarop de waarden van deze factoren in de raming gebaseerd worden?

Antwoord op vraag 109

De opbouw van de meerjarenraming huurtoeslag is gebaseerd op de volgende onderdelen:

  • Realisatiecijfers huurtoeslag (gegevens van Belastingdienst over o.a. huishoudens, huurniveau en inkomensniveau);

  • De effecten van de uitvoering door de Belastingdienst (gegevens Belastingdienst over terugvorderingen, nabetalingen, ontvangsten, ed.);

  • Doorwerking van macro-economische ontwikkelingen (inkomens, prijzen, huurprijzen, volume sociale zekerheid) (gegevens van het CPB en het Ministerie van SZW);

  • Ingeschatte effecten van beleidswijzigingen (bijv. in fiscaliteit).

Vraag 110

Kunt u kwantificeren in welke mate verschillende bestanddelen van de raming van de huurtoeslag (zoals niet-gebruik, niet terugbetalen van onterecht ontvangen huurtoeslag, de huurontwikkeling, de inkomensontwikkeling) afweken van de raming?

Antwoord op vraag 110

In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de afwijkingen ten aanzien van de vorige begroting. Het totale ramingstekort over de periode 2015–2020 van 889 mln. is als volgt opgebouwd:

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Doorwerking economische crises en afname niet-gebruik

207,6

211,8

225,4

235,9

234,7

238,7

Uitvoering Belastingdienst

– 12,1

– 2,7

4,3

26,3

25,0

20,5

Huurprijsontwikkeling

– 2,3

– 19,9

– 89,3

– 107,8

– 65,1

– 37,4

Inkomensontwikkeling

9,7

3,5

0,2

0,7

5,1

8,0

Beleidswijzigingen

– 6,8

– 41,2

– 54,3

– 64,2

– 74,2

– 84,2

Ongedekt tekort Begroting 2015

     

31,0

31,0

31,0

Zoals eerder aangegeven worden de tekorten vooral veroorzaakt door een grotere instroom als gevolg van de economische crises en een afname van het niet-gebruik. Bij het bestanddeel «Uitvoering Belastingdienst» is zichtbaar dat de raming van de terug te vorderen bedragen neerwaarts is bijgesteld. Uit de realisatiecijfers blijkt namelijk dat vanwege een betere inschatting van het inkomen, er minder terugvorderingen hoeven te worden ingesteld. De huurontwikkeling kent een meevaller als gevolg van een voor 2014 en 2015 neerwaarts bijgestelde inflatie (CEP2015 CPB). De inkomensontwikkeling komt nagenoeg overeen met eerder geraamd. De meevaller bij «Beleidswijzigingen» wordt o.a. veroorzaakt door het geraamde effect van invoering van de passendheidsnorm in de herziene Woningwet. Tenslotte resteert een bedrag van 31 mln. vanaf 2018. Het kabinet heeft bij de voorbereiding van de begroting 2015 besloten om voor de jaren 2015, 2016 en 2017 budget toe te voegen ter dekking van de vorig jaar optredende tekorten huurtoeslag. Vanaf 2018 was toentertijd echter geen dekking voorzien.

Vraag 111

Wat zijn indicatief de gevolgen voor huurders in 2016 als de tegenvaller in 2014 en de aangepaste raming van de huurtoeslag zou worden verwerkt door het aanpassen van de huurtoeslag? Bent u van plan ook dekking te zoeken buiten het instrument van de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 111

De gevolgen voor huurders in 2016 zijn afhankelijk van de vormgeving van de noodzakelijke ombuiging, via de eigen bijdrage en/of de kwaliteitskorting. Zoals ik u vorig jaar heb gemeld (Kamerstuk 29 726, nr. 230) kunnen alleen deze twee parameters per algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden aangepast zodat een ombuiging te realiseren is in 2016. Overigens is in de Voorjaarsnota aangegeven dat de effecten van de maatregelen bij de koopkrachtbesluitvorming zullen worden betrokken.

In de begrotingsregels is afgesproken dat overschrijdingen specifiek dienen te worden gecompenseerd op de desbetreffende begroting. Aangezien het instrument huurtoeslag circa 90% van de begroting van Wonen en Rijksdienst beslaat, is de mogelijkheid om elders binnen de begroting middelen te vinden beperkt. Dit impliceert dat in de meeste gevallen het onvermijdelijk is dat een tegenvaller op de huurtoeslag moet worden gecompenseerd door een ombuiging op diezelfde huurtoeslag.

Vraag 112

Kunt u voorbeelden geven uit het verleden waarin de huurtoeslag naar boven is bijgesteld als gevolg van meevallers op de huurtoeslag? Zo nee, zijn er sinds 2.005 jaren geweest waarin er meevallers waren op de uitgaven voor de huurtoeslag? Waarom wordt de huurtoeslag steeds wel naar beneden bijgesteld maar niet naar boven?

Antwoord op vraag 112

Sinds 2005 hebben zich geen meevallers voorgedaan bij de huurtoeslag; hierdoor is in deze periode er ook geen sprake van geweest dat vanwege meevallers de huurtoeslag naar boven is bijgesteld.

Vraag 113

Kunt u een overzicht geven per jaar van alle bezuinigingen die gedaan zijn op de huurtoeslag sinds 2005 als gevolg van tegenvallende ramingen, oftewel: doordat het beroep op de huurtoeslag toenamen? Hoeveel is de huurtoeslag van een gemiddeld huishouden met huurtoeslag sinds 2005 gekort als gevolg van deze bezuinigingen?

Antwoord op vraag 113

Vanaf 2005 tot 2011 is er niet bezuinigd op de huurtoeslag vanwege tegenvallende uitgaven. In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn wel bezuinigingen om deze reden doorgevoerd. Onderstaande tabel laat deze doorgevoerde bezuinigingen zien.

Bezuinigingsmaatregelen
 

2011

2012

2013

Verhogen eigen bijdrage per maand (€)

0,86

0,73

8,8

Verhoging kwaliteitskorting percentages

 

+5%-punt

 

Bedrag in € mln.

10

108

110

Cumulatief in € mln.

10

118

228

De gemiddelde huurtoeslag per huishouden heeft zich als volgt ontwikkeld (bron t/m 2011 is het Jaarverslag Huurtoeslag; de gemiddelde huurtoeslag in 2012 en 2013 is berekend vanuit recente bestanden met huurtoeslaggegevens; deze zijn nog niet alle definitief vastgesteld):

 

Bron: Jaarverslag huurtoeslag

recente HT-bestanden

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Bedrag € (12 mnd)

1.714

1.849

1.916

1.964

2.037

2.086

2.104

2.189

Vanaf 2006 is het gemiddelde huurtoeslagbedrag per huishouden gestegen, ondanks de bezuinigingen in 2011, 2012 en 2013. Het effect van de bezuinigingen wordt namelijk gemitigeerd door het effect van de indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag. De indexering van de eigen bijdrage vindt plaats op basis van de laagste van twee cijfers: de netto bijstandsontwikkeling of huurontwikkeling. De laatste jaren ligt de bijstandsontwikkeling lager dan de huurontwikkeling. Dit betekent dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag minder snel stijgt dan de huurontwikkeling. Zelfs als rekening gehouden wordt met de hierboven genoemde bezuinigingen, stijgt de eigen bijdrage minder sterk dan de huurontwikkeling.

Vraag 114

Normaliter wordt uitgegaan van CPB-ramingen. Is dat ook in dit geval gebeurd?

Antwoord op vraag 114

Dit jaar zijn de ramingen van de huurtoeslaguitgaven voor de komende jaren geactualiseerd op basis van CPB-ramingen.

Vraag 115

Wat betekent het feit dat op het Infrastructuurfonds sinds 2012 tot heden, exclusief 2013, ieder jaar tussen de € 230 en € 250 miljoen is doorgeschoven naar latere jaren door middel van een kasschuif? Duidt dit wat u betreft aan een structureel effect?

Antwoord op vraag 115

Zie het antwoord op vraag 39.

Vraag 116

Wat zijn de achterliggende oorzaken voor het feit dat dit jaar weer een omvangrijk budget op het Infrastructuurfonds niet tot besteding komt?

Antwoord op vraag 116

Zie het antwoord op vraag 40.

Vraag 117

Volgens de Ruimtebrief 2015 van de Minister van BZK (kenmerk 2015–0000276745) is de kabinetsbijdrage aan de arbeidskostenontwikkeling in 2015 0,44%. Is dat het percentage waarop de loonbijstellingen tranche 2015 is gebaseerd? Moet uit dat percentage ook de verhoging van 0,8% ter compensatie van de gedaalde pensioenpremie worden betaald?

Antwoord op vraag 117

De Ruimtebrief is een vertrouwelijk intern document om de overheidswerkgevers op de hoogte te stellen van de beschikbare ruimte. Om de lopende onderhandelingsprocessen niet te verstoren met een toelichting op deze informatie, wordt er niet in het openbaar ingegaan op de inhoud van deze brief.

Vraag 118

Op welke wijze wordt de ontwikkeling van de pensioenpremies verwerkt in de referentiesystematiek? Klopt het dat bij dalende pensioenpremies in de marktsector de loonbijstelling verlaagd wordt? Op welke wijze moeten overheidswerkgevers dan de verhoging van de salarissen ter compensatie van de gedaalde pensioenpremies financieren?

Antwoord op vraag 118

De ontwikkeling van de pensioenpremie in de marktsector wordt meegenomen in de berekening van de vergoeding voor sociale lasten van de overheidswerkgevers. Als de pensioenpremie in de markt daalt, daalt daarmee de vergoeding voor de sociale lasten. Aangezien de vergoeding voor de sociale lasten en de contractloonstijging gezamenlijk worden overgeboekt naar de vakdepartementen, daalt de totale loonbijstelling dan wel, maar wanneer de ontwikkeling van de sociale lasten van de overheid die van de markt volgt, beïnvloedt het de ruimte voor de contractloonstijging niet. Doordat de daadwerkelijke uitgaven van de overheidswerkgevers aan de pensioenpremies dalen als gevolg van het pensioenakkoord, zijn de werkgevers in staat de verhoging van de salarissen ter compensatie van de gedaalde pensioenpremies te financieren.

Vraag 119

Hoe groot is de gemiddelde procentuele loonstijging die in de sector Rijk betaald kan worden, als de volledige loonbijstelling wordt ingezet voor verhoging van de salarissen? Hoe hoog zou de loonbijstelling moeten zijn, als departementen de looneis van 3% van de vakbonden moeten betalen (zonder op andere posten te hoeven bezuinigen of bijvoorbeeld secundaire arbeidsvoorwaarden moeten versoberen)?

Antwoord op vraag 119

Het uitgangspunt achter de referentiesystematiek is dat de overheid de ontwikkeling in de markt volgt. Dit geldt voor zowel de gemiddelde contractloonstijging als de ontwikkeling van de sociale lasten (incl. pensioenpremies). Deze raming wordt overgenomen van het CPB. Wanneer de sociale lasten bij de overheid dezelfde ontwikkeling kennen als in de markt dan blijft de contractloonstijging over om in te zetten voor loonstijging. Om de looneis van 3% in te willigen moet de loonbijstelling exclusief het saldo van de sociale lasten 3% zijn. Op dit moment is de CLS in de markt nog niet zo hoog.

Vraag 120

Op welke wijze is de loonsverhoging van 0,8% vanwege dalende pensioenpremies verwerkt? Zijn alle BBRA-schalen met 0,8% verhoogd?

Antwoord op vraag 120

Alle BBRA-schalen zijn bij de sector Rijk vanwege de dalende pensioenpremies met 0,8% verhoogd in juni met terugwerkende kracht vanaf 1 januari.

Vraag 121

Hoe is het bedrag van 128,8 mln. dat gereserveerd is voor contraterrorisme opgebouwd? (Verticale toelichting)

Antwoord op vraag 121

In de brief «versterking veiligheidsketen» (Kamerstuk 29 754, nr. 302) is aangegeven dat het bedrag van structureel 128,8 mln. volgt uit een aantal geanalyseerde knelpunten en maatregelen die hierop ingrijpen. Er is besloten om te investeren in:

  • preventieve maatregelen o.m. in overleg met lokale overheden;

  • het uitbreiden van de scope en intensiteit van de activiteiten van de AIVD en de MIVD;

  • meer capaciteit beschikbaar te stellen ten behoeve van te beveiligen objecten en uitbreiding van snel beschikbare interventiecapaciteit;

  • meer Nederlandse inzet (niet-militair) in risicolanden en multilaterale fora en samenwerkingsverbanden met het oog op de verwevenheid van interne en externe veiligheid.

In miljoenen euro

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Versterking preventieve en lokale aanpak

0

11,9

12,1

12

11,5

11,5

Scope en intensiteit AIDV/MIVD uitbreiden

0

31,1

51,4

55,1

60,1

69,1

Beveiligen objecten en interventiecapaciteit uitbreiden

24,9

53

43,2

43,2

43,2

43,2

Uitbreiden inzet buitenlandbeleid

0

9,4

10

10,6

7,6

5

Totaal

24,9

105,4

116,7

120,9

122,4

128,8

Vraag 122

Wat is de verklaring voor de toename van de aanvullende post van € 712 miljoen in 2016 tot 1,1 miljard vanaf 2018?

Vraag 123

Kunt u de Tweede Kamer een meerjarig overzicht geven van alle reserveringen die op de aanvullende post staan, met een ondergrens van 10 miljoen euro?

Vraag 125

Klopt het dat wanneer de in=uit-taakstelling in 2015 geheel wordt gerealiseerd de aanvullende post dan in 2015 een overschot van ruim € 600 miljoen zou hebben? Zo ja, wat is er in op dit moment nog geraamd voor het jaar 2015 in de aanvullende post? Wanneer wordt dat uitgekeerd en waarvoor?

Antwoord op vraag 122, 123, 125

In onderstaande tabel vindt u een meerjarig overzicht van alle posten die op de aanvullende post staan.

Aanvullende Post (in miljoenen euro)

Omschrijving

2015

2016

2017

2018

2019

In=uit taakstelling

– 948

 

– 187

   

Reservering EU-afdrachten

598

252

221

221

221

Vastgoed DJI

 

59

     

Belastingdienst

38

       

Opbrengst strafrechtelijk onderzoek

– 60

       

Contraterrorisme

 

11

10

11

16

GDI

72

97

87

78

68

B13 Intensivering veiligheid

     

76

76

D32 Intensivering onderwijs en onderzoek

 

294

480

681

654

E54 Intensivering arbeidsmarkt zorg

   

51

51

51

           

Totaal stand AP 86

– 300

713

849

1.118

1.086

De stijging tussen 2016 en 2018 wordt veroorzaakt door oplopende budgetten (bv. D32 Intensivering onderwijs en onderzoek) en budgetten die pas na 2016 ingaan (bv. B13 Intensivering veiligheid).

Er zijn drie reserveringen op de aanvullende post voor 2015: 598 mln. voor EU-afdrachten, 38 mln. voor de belastingdienst en 72,2 mln. voor de Generieke Digitale Infrastructuur. Deze middelen zullen uiterlijk bij Najaarsnota worden overgeheveld naar departementale begrotingen. Uitkering van deze budgetten is niet afhankelijk van (de invulling van) de in=uit taakstelling.

Vraag 123

Kunt u de Tweede Kamer een meerjarig overzicht geven van alle reserveringen die op de aanvullende post staan, met een ondergrens van 10 miljoen euro?

Antwoord op vraag 123

Zie het antwoord op vraag 122.

Vraag 124

Bent u bereid om voortaan in iedere budgettaire nota de aanvullende post uitgesplitst naar de onderliggende reserveringen te presenteren?

Antwoord op vraag 124

In de Horizontale Toelichting, een bijlage van de Miljoenennota, worden de budgetten op de aanvullende post inzichtelijk gemaakt en toegelicht. In de Verticale Toelichting, een bijlage bij alle budgettaire nota’s, worden de mutaties op deze budgetten inzichtelijk gemaakt en toegelicht.

Vanuit de aanvullende post kunnen overigens geen betalingen worden gedaan. Budgetten dienen hiervoor eerst overgeheveld te worden naar departementale begrotingen, alwaar de budgetten zichtbaar worden in (suppletoire) begrotingswetten.

Vraag 125

Klopt het dat wanneer de in=uit-taakstelling in 2015 geheel wordt gerealiseerd de aanvullende post dan in 2015 een overschot van ruim € 600 miljoen zou hebben? Zo ja, wat is er in op dit moment nog geraamd voor het jaar 2015 in de aanvullende post? Wanneer wordt dat uitgekeerd en waarvoor?

Antwoord op vraag 125

Zie het antwoord op vraag 122.

Vraag 126

Wat is de ratio om in 2015 al de in=uit-taakstelling voor 2016 in te vullen? Welke voorziene onderuitputting of meevallers worden in 2016 voorzien om de in=uit taakstelling mee te vullen?

Vraag 128

Waarom is de in=uittaakstelling voor 2016 al ingevuld? Welke voorziene onderuitputting of meevallers worden in 2016 voorzien om de in=uittaakstelling mee te vullen?

Antwoord op vraag 126, 128

HGIS middelen mogen, in tegenstelling tot reguliere middelen op departementale begrotingen, door middel van de eindejaarsmarge meerjarig worden doorgeschoven. Dit leidde tot een in=uit taakstelling voor 2016.

In het voorjaar heeft een integrale afweging plaatsgevonden over de begrotingen voor 2016.

Binnen deze afweging heeft het kabinet ruimte gevonden om de in=uit taakstelling voor 2016 in te vullen.

Vraag 127

Wat is de reden dat middelen voor beleidsdoeleinden zoals de Belastingdienst, terrorismebestrijding, universitair medische centra, generieke digitale infrastructuur en vastgoed DJI op een aanvullende post staan?

Antwoord op vraag 127

Op de aanvullende post staan middelen gereserveerd waarvan op dit moment de definitieve aanwending nog niet expliciet kan worden aangegeven. Zodra dit wel het geval is, zullen de middelen worden overgeheveld naar een begrotingshoofdstuk.

Vraag 128

Waarom is de in=uittaakstelling voor 2016 al ingevuld? Welke voorziene onderuitputting of meevallers worden in 2016 voorzien om de in=uittaakstelling mee te vullen?

Antwoord op vraag 128

Zie het antwoord op vraag 126.

Vraag 129

Kunt u een overzicht geven van de bedragen die departementen in de VJN2015 hebben ontvangen of hebben ingeleverd als gevolg van de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 129

In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de eindejaarsmarge die departementen bij Voorjaarsnota 2015 hebben ontvangen. Een positief getal duidt op een toevoeging van middelen aan een begrotingshoofdstuk, een negatief getal op onttrekking van middelen. Een negatieve eindejaarsmarge in 2015 wordt veroorzaakt door een overschrijding in 2014. Op sommige begrotingshoofdstukken is sprake van een fonds of een fondsconstructie waardoor alle overgebleven middelen in 2014 worden doorgeschoven naar 2015. Dit kan leiden tot een hoge eindejaarsmarge (bijvoorbeeld bij Economische Zaken).

Eindejaarsmarge 2015 (in miljoenen euro)

Hfst.

Begroting

EJM 2015

2A

Staten Generaal

4,1

2B

Hoge Colleges van Staat

1,2

3

Algemene Zaken

1,1

4

Koninkrijksrelaties

8,0

6

Veiligheid en Justitie

78,8

7

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

5,6

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 57,1

9

Financiën

84,5

10

Defensie

40,5

12

Infrastructuur en Milieu

25,6

13

Economische Zaken

215,5

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kader Rbg-eng)

52,3

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kader SZA)

48,5

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (kader Rbg-eng)

39,2

18

Wonen en Rijksdienst

109,9

 

Gemeentefonds

22,2

 

Provinciefonds

0,0

 

Infrastructuurfonds

24,2

 

Deltafonds

– 37,9

 

Homogene Groep Internationale Samenwerking

263,8

Vraag 130

Waarom is niet het volledige budget voor contraterrorisme overgeheveld naar de departementale begrotingen?

Antwoord op vraag 130

Er is in februari een pakket aan maatregelen voorgesteld voor de versterking van de veiligheidsketen. Dit pakket aan maatregelen is op basis van bestedingsplannen nader geconcretiseerd door de diverse betrokken departementen. Ten tijde van de Voorjaarsnota was het overleg met de lokale overheden voor de versterking van de preventieve aanpak nog niet afgerond. De verwachting is dat bij Miljoenennota de middelen van de aanvullende post worden overgeheveld van de aanvullende post naar zowel het Ministerie van Veiligheid en Justitie als SZW.

Vraag 131

Kunt u een volledig overzicht verschaffen van het BIV-fonds, inclusief alle mutaties?

Antwoord op vraag 131

Het Budget Internationale Veiligheid is een gezamenlijk budget op de Defensiebegroting, beheerd door BZ, BH&OS en Defensie. Het volledige BIV staat op Artikel 1 «Inzet», Artikelonderdeel «Crisisbeheersingsoperaties (HGIS)». In de 1e suppletoire begroting van Defensie staat op pagina 12 een overzicht van de omvang van het BIV met bijbehorende mutaties vanaf OB2015.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-03, nr. 79

X Noot
2

Kamerstuk 34 000 IX, nr. 26

X Noot
3

Bijlage bij brief aan Tweede Kamer over hervorming langdurige zorg, d.d. 25 april 2013, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstuk 31 066, nr. 149

Naar boven