Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34204 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34204 nr. 5 |
Vastgesteld 19 juni 2015
De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz. |
||
1. |
Algemeen |
1 |
2. |
Inhoud van de verordening |
2 |
3. |
nhoud van het wetsvoorstel |
2 |
4. |
Gevolgen voor het bedrijfsleven: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten |
3 |
5. |
Verhouding tot de Wijzigingswet financiële markten 2016 |
4 |
6. |
Artikelsgewijze toelichting |
4 |
7. |
Overige |
4 |
De leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de verordening betreffende de verbetering van effectenafwikkeling in de EU. Deze leden verwelkomen wetgeving die de risico’s van afwikkeling van effectentransacties verkleint.
Door hun rol hebben effectenbewaarinstellingen systeemrelevantie voor de werking van de effectenmarkten. De leden van de PvdA-fractie vragen overzicht van de maatregelen die de verordening bevat om deze systeemrisico’s te matigen?
De toezichthouder krijgt de bevoegdheid om natuurlijke personen de uitoefening van leidinggevende functies bij centrale effectenbewaarinstellingen of aangewezen kredietinstellingen te ontzeggen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de toezichthouder ook altijd vooraf de geschiktheid en betrouwbaarheid van (dagelijkse) beleidsbepalers van genoemde instellingen toets?
Artikel 5 van de verordening bepaalt dat de transactie op de voorgenomen afwikkeldatum moet worden afgewikkeld. Kan de regering schetsen in hoeverre deze bepaling afwijkt van de huidige praktijk, vragen de leden van de SP-fractie?
Ten aanzien van artikel 6 van de verordening, waarin wordt bepaald dat centrale effectenbewaarinstellingen (CSD’s) maatregelen vaststellen ter aanmoediging en bevordering van de tijdige afwikkeling van transacties door haar deelnemers, vragen de leden van de fractie van de SP aan welke maatregelen hierbij kan worden gedacht.
In artikel 17 worden de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning benoemd. De leden van de SP-fractie merken op dat de termijn waarbinnen de CSD wordt medegedeeld of deze vergunning al dan niet wordt verleend, zes maanden bedraagt. Kan de regering uitleggen waarom het nodig is om een termijn van zes maanden te hanteren? Wat is de opvatting van de regering over deze termijn?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering exact aan te geven waar deze verordening zorgt voor een overdracht van bevoegdheden aan Europa en waar er juist sprake van is dat Nederlandse standaarden nu Europese standaarden worden. Daarnaast vragen deze leden aan welke voorwaarden voldaan moet worden wil een centrale effectenbewaarinstelling bancaire nevendiensten mogen verlenen.
De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de toezichthouder de mogelijkheid krijgt om personen het verbod op te leggen om gedurende een jaar leidinggevende functies te vervullen. Deze termijn kan met ten hoogste een jaar worden verlengd. Kan de regering aangeven of zij het gepast vindt om – in een ernstig geval – personen voor langere tijd of zelfs permanent te verbieden leidinggevende functies uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Ten slotte schrijft de Minister in de memorie van toelichting dat het mogelijk wordt dat zich meerdere centrale effectenbewaarinstellingen in Nederland zullen vestigen. Is dat ook de verwachting van de regering, vragen de leden van de fractie van de SP.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar een tijdspad waarop de aangekondigde wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), benodigd om de toezichtlasten te kunnen doorbelastingen aan de instellingen zelf, ongeveer aan de Kamer zal worden aangeboden. In navolging hierop vragen deze leden wanneer het doorlopend toezicht op de effectenbewaarinstellingen van start gaat, nu dat in ieder geval niet komende 1 januari is.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de maximaal door de toezichthouder op te leggen bestuurlijke boete voor een afzonderlijke zware overtreding door een centrale effectenbewaarinstelling of een aangewezen kredietinstelling ten minste vijf miljoen euro bedraagt indien de centrale effectenbewaarinstelling of een aangewezen kredietinstelling een natuurlijke persoon is, of twintig miljoen euro of 10% van de totale jaaromzet indien sprake is van een rechtspersoon. Voor wat de rechtspersonen betreft zouden de leden van de PVV-fractie graag willen weten of het klopt dat alle centrale effectenbewaarinstellingen en aangewezen kredietinstellingen met een jaaromzet van 200 miljoen euro een boete van 10% van de jaaromzet krijgen. Zo niet, kan dan nader worden toegelicht hoe dit in zijn werking gaat?
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie wanneer er sprake kan zijn van een «afzonderlijke zware overtreding».
De leden van de VVD-fractie lezen dat de wijzigingen in deze wet geen administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven en de burger tot gevolg hebben. De verordening centrale effectenbewaarinstellingen heeft dat waarschijnlijk wel. Wat zijn de administratieve lasten en de inhoudelijke nalevingskosten die daaruit voortvloeien? De Impact Assessment van de Europese Commissie geeft aan dat het geen noemenswaardige stijging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg heeft. Maar wat is «geen noemenswaardige» stijging? En het zegt niets over de inhoudelijke nalevingskosten. De kosten voor de afwikkeling zullen volgens de Europese Commissie afnemen, maar bij wie komen die lagere kosten terecht? Zijn dat dezelfde partijen als die de kosten nu moeten maken, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.
Hoewel dit wetsvoorstel zelf geen administratieve kosten met zich meebrengt, constateren de leden van de CDA-fractie wel dat de uiteindelijke toezichtlasten wel bij de sector terecht zullen komen. Kan de regering aangeven aan welke orde van grote doorbelasting deze leden moeten denken?
De leden van de PVV-fractie merken op dat de Europese Commissie een Impact Assessment heeft uitgevoerd om de financiële gevolgen van de invoering van de verordening op het Europese bedrijfsleven te bepalen. Deze leden vragen wat de resultaten hiervan zijn en indien deze nog niet beschikbaar zijn, wanneer hier meer bekend over gemaakt zal worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat overtredingen in de boetecategorie 3 zijn waarvoor een tijdelijk verbod en/of ontzegging voor onbepaalde tijd kan worden opgelegd?
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er over de Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen geen consultatie plaats heeft gevonden?
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat dit wetsvoorstel erin voorziet dat de kosten die de AFM maakt voor de verlening van een vergunning in werking kunnen worden gebracht bij de verzoekende effectenbewaarinstelling. De leden van de PVV-fractie vragen hoe hoog deze kosten maximaal kunnen zijn.
Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat de verordening ook geharmoniseerde eisen voor het toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen bevat. Op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht worden de kosten van de toezichthouders via een jaarlijkse heffing doorbelast aan de sector. De leden van de PVV-fractie vragen hoe hoog deze kosten voor centrale effectenbewaarinstellingen zijn en maximaal kunnen zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen naar een overzicht met een vergelijking tussen de huidige situatie, waar er slechts één effectenbewaarinstelling is en de toekomstige situatie waarin er ruimte is voor meerdere effectenbewaarinstellingen. Tevens vragen deze leden de regering in te gaan op eventuele positieve of negatieve gevolgen van deze toegenomen concurrentie en vragen deze leden de regering tevens naar een oordeel over wenselijkheid van de nieuwe situatie.
Artikel I, onderdeel E (artikel 1:87 Wft)
Er kan een tijdelijk verbod (of eventueel een ontzegging voor onbepaalde tijd) worden opgelegd aan personen werkzaam bij een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling om leidinggevende functies binnen deze instellingen te bekleden. In hoeverre geldt dit tijdelijk verbod en/of ontzegging voor onbepaalde tijd ook voor onderdelen van de onderneming in het buitenland, vragen de leden van de fractie van de VVD. En kan een dergelijke persoon wel weer bij een andere onderneming in Nederland of het buitenland aan het werk?
De leden van de CDA fractie grijpen dit wetsvoorstel aan om te informeren naar de stand van zaken rondom de Financial Transaction Taks (FTT), die door de kopgroep ingevoerd zou kunnen worden. De FTT kan geheven worden afhankelijk van de plaats van de transactie en heeft dus grote raakvlakken met dit voorstel. Wat is de laatste stand van de onderhandelingen en blijft Nederland bij zijn afwijkende standpunt? Acht de Nederlandse regering het voorstel dat er komt akkoord, of zal het Nederland alsnog raken? En waarom heeft Nederland zich destijds niet tegen de kopgroep gekeerd?
De voorzitter van de commissie, Duisenberg
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34204-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.