34 200 Financieel jaarverslag van het Rijk 2014

Nr. 23 BRIEF VAN DE COMMISSIE VOOR DE RIJKSUITGAVEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2015

Naar aanleiding van de behandeling van de verantwoordingsstukken van de Ministers over het jaar 2014 brengt de commissie voor de Rijksuitgaven hierbij per brief advies1 uit aan de Kamer over de dechargeverlening voor het door de Ministers gevoerde financiële beheer in 2014.

Aandacht voor dechargeverlening in de commissies

Zoals in voorgaande jaren hebben veel commissies ook dit jaar, op advies van de commissie voor de Rijksuitgaven (Kamerstuk 31 428, nr. 8)2, bij de behandeling van de jaarverslagen in wetgevingsoverleggen (WGO’s) aandacht besteed aan het gevoerde financieel beheer in relatie tot door de Kamer te verlenen decharge aan Ministers.

Vanaf 10 juni 2015 zijn zeven wetgevingsoverleggen gevoerd over diverse departementale jaarverslagen.3 Vier commissies hebben rapporteurs aangesteld: de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap4, de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid5, de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport6 en de commissie voor Infrastructuur en Milieu7. Bij de diverse wetgevingsoverleggen zijn moties ingediend, die steeds in de week na een gevoerd overleg in de plenaire vergadering in stemming zijn gebracht.

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft geconstateerd dat, tot het moment van het vaststellen van deze brief op 2 juli 2015, bij behandeling van de jaarverslagen geen moties zijn ingediend die tot doel hebben de dechargeverlening voor een Minister op te schorten, dan wel te onthouden8.

Advies voor plenaire afronding dechargeverlening

Het advies van de commissie voor de Rijksuitgaven luidt, in het licht van bovenstaande, dat met inachtneming van de diverse toezeggingen van bewindspersonen ter verbetering van het financieel beheer, door de Kamer aan alle Ministers decharge kan worden verleend.

Toelichting

Het sluitstuk van de begrotingscyclus is de goedkeuring van de slotwetten en de departementale en niet-departementale jaarverslagen, alsmede het door de Algemene Rekenkamer onderzochte Financieel jaarverslag van het Rijk door de Tweede Kamer (conform de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001) met hieraan gekoppeld de dechargeverlening voor het gevoerde financieel beheer aan de desbetreffende Ministers9. In de Comptabiliteitswet is geregeld dat dechargeverlening betrekking heeft op het financieel beheer van de Minister, in het bijzonder op onrechtmatigheden, tekortkomingen in de administratieve organisatie (inclusief interne controle), tekortkomingen bij de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de uitvoering van wettelijke regelingen, alsmede tekortkomingen in de (interne) departementale accountantscontrole. Kamerleden kunnen voor hun oordeel over het gevoerde financieel beheer grotendeels steunen op de rapporten bij het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer. Daarbij kunnen leden hun eigen weging maken aangaande de aard en ernst van de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer heeft gesignaleerd en de reacties van de bewindspersonen hierop.

Aangezien de dechargeverlening uiteindelijk een besluit is van de Kamer en niet van commissies, ligt het in de rede om eventuele zwaarwegende aandachtpunten die de dechargeverlening ter discussie stellen (ook) kenbaar te maken in de plenaire vergadering. Hiermee kan de Kamer in het kader van haar controlerende rol meer gewicht geven aan (de oplossing van) ernstige onvolkomenheden die niet direct tot een formeel bezwaar van de Algemene Rekenkamer hebben geleid, maar die de Kamer wel van zodanig belang acht dat de dechargeverlening middels een Kameruitspraak aan voorwaarden wordt verbonden, wordt opgeschort of wordt onthouden.

Na besluitvorming door de Kamer over de dechargeverlening aan de Ministers zal de Kamervoorzitter, conform artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001, het besluit bekrachtigen met een handtekening in de jaarverslagen, waarna deze zullen worden doorgeleid ter behandeling in de Eerste Kamer.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen


X Noot
1

Conform besluit van het presidium op 20 april 2013 brengt de commissie voor de Rijksuitgaven advies uit over dechargeverlening aan de Kamer (Kamerstuk 31 428, nr. 6).

X Noot
2

Brief commissie voor de Rijksuitgaven van 12 maart 2015, opgenomen in de brief van het presidium van 22 april 2015 (Kamerstuk 31 428, nr. 8).

X Noot
3

Het betreft overleggen over de jaarverslagen van achtereenvolgens Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (10 juni 2015), Defensie (11 en 17 juni 2015), Veiligheid en Justitie (18 juni 2015), Economische Zaken (25 juni 2015), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (25 juni 2015), Infrastructuur en Milieu (25 juni 2015), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (25 juni 2015).

X Noot
4

De leden Ypma, Rog en Duisenberg

X Noot
5

Het lid Nijkerken-De Haan

X Noot
6

Het lid De Lange

X Noot
7

De leden Hoogland en Visser

X Noot
8

Bij de behandeling van het jaarverslag Defensie in het wetgevingsoverleg op 18 juni 2015 is een motie ingediend (Kamerstuk 34 200-X, nr. 10) die vroeg om dechargeverlening onder voorwaarde van een wijziging bij de ontwerpbegroting 2016 Deze motie is op 23 juni 2015 bij de stemmingen verworpen (Handelingen II 2014/15, nr. 99, Stemmingen).

Bij de behandeling van het jaarverslag Infrastructuur en Milieu (I&M) in het wetgevingsoverleg op 25 juni 2015 is een motie ingediend (Kamerstuk 34 200-XII, nr. 9) met de strekking dat decharge wordt verleend over het over 2014 gevoerde financieel beheer, onder voorwaarde dat bij ontwerpbegroting 2016 de begrotings- en verantwoordingsinformatie is verbeterd. Deze motie is op 1 juli 2015 bij de stemmingen verworpen (Handelingen II 2014/15, nr. 103, Stemmingen).

X Noot
9

Artikel 64, eerste lid van de Comptabiliteitswet 2001 luidt als volgt: «Decharge aan Onze Ministers wordt verleend aan de hand van de betrokken jaarverslagen door daartoe strekkende uitspraken van elk van de beide Kamers der Staten-Generaal. Decharge wordt niet eerder verleend dan nadat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer, bedoeld in artikel 83, derde lid, is ontvangen en het betrokken slotwetsvoorstel, en in voorkomende gevallen een voorstel van een indemniteitswet, is aangenomen».

Naar boven