Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34200 nr. 19 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34200 nr. 19 |
Vastgesteld 11 juni 2015
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het Financieel Jaarverslag Rijk 2014 (Kamerstuk 34 200, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Harbers
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden
Vraag 1
Hoe verhouden de sociale fondsen zich tot de begrotingskaders?
Antwoord 1
De uitgaven van tot de collectieve sector behorende sociale fondsen vallen onder de uitgavenkaders (begrotingsregel 3). De premiebetalingen van bedrijven en huishoudens ter financiering van de uitgaven van sociale fondsen behoren tot de inkomstenkant van de begroting (begrotingsregel 2). Ter voorkoming van boekhoudkundige dubbeltellingen zijn de overdrachten tussen rijksoverheid en sociale fondsen (zoals rijksbijdragen en rentebetalingen) niet relevant voor de begrotingskaders (begrotingsregel 13).
Vraag 2
Hoe hoog was het bbp in euro’s in de afgelopen 10 jaar?
Antwoord 2
Tabel 1 toont de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp) in lopende prijzen voor de jaren 2005 tot en met 2014.
Jaar |
euro’s (miljarden) |
jaar |
euro’s (miljarden) |
---|---|---|---|
2005 |
541 |
2010 |
632 |
2006 |
573 |
2011 |
643 |
2007 |
609 |
2012 |
641 |
2008 |
636 |
2013 |
643 |
2009 |
618 |
2014 |
655 |
Bron: CBS Statline Nationale Rekeningen
Vraag 3
Kan de regering aangeven hoe de uitgaven van de rijksoverheid zijn opgebouwd per departement?
Antwoord 3
De uitgaven van de rijksoverheid per departement staan in bijlage 1: Rijksrekening van de uitgaven en ontvangsten op pagina 68 van het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014.
Vraag 4
Wat is het verschil tussen de uitgaven van de centrale overheid in de tabel op bladzijde 3 tot de uitgaven in tabel 2.1.1? Welke uitgaven vallen buiten de kaders?
Antwoord 4
Het verschil tussen de uitgaven van de centrale overheid in de figuur op pagina 3 (259,0 miljard euro) en de totale netto uitgaven in tabel 2.1.1 op pagina 20 (248,5 miljard euro) komt doordat de gasbaten (10,5 miljard euro) op pagina 2 en 3, in tegenstelling tot de rest van het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014, niet bij de uitgaven, maar bij de inkomsten zijn meegenomen. Deze afwijkende presentatie is toegelicht op pagina 2 bij de gasbaten.
Vraag 5
Hoe hoog is de economische groei in 2014? Er wordt gesproken over 0,8% en 0,9%?
Antwoord 5
De economische groei voor 2014 bedraagt in de meest recente realisatie van het CBS 0,9%1. In de eerste raming van het CBS voor de gerealiseerde economische groei in 2014 bedroeg de groei 0,8%. Dit cijfer hanteerde het CPB voor het maken van de ramingen in het CEP 2015 en was op dat moment het meest recente cijfer. Van het CEP 2015 is gebruik gemaakt bij hoofdstuk 1 van het Financieel Jaarverslag (Het economische beeld).
Vraag 6
Hoeveel huizen staan nog onder water? Wordt bij het bepalen van de vraag of een huis onder water staat, gekeken naar de brutolening, of wordt de lening gesaldeerd met een eventuele bankspaarrekening of kapitaalverzekering eigen woning?
Antwoord 6
De Loan Level Data van DNB geven het beste zicht op de onder water problematiek, omdat ze rekening houden met de meeste aan de eigen woning verpande spaartegoeden, waaronder kapitaalverzekeringen2. Uit deze data blijkt dat op het moment iets minder dan één miljoen hypotheken onder water staat3.
Vraag 7
Kan de regering een overzicht geven van het aantal werkenden in de afgelopen 10 jaar?
Antwoord 7
Tabel 2 toont de omvang van de werkzame beroepsbevolking voor de periode van 2005 tot en met 2014.
Jaar |
Aantal personen (duizenden) |
jaar |
Aantal personen (duizenden) |
---|---|---|---|
2005 |
7.818 |
2010 |
8.278 |
2006 |
7.938 |
2011 |
8.280 |
2007 |
8.169 |
2012 |
8.330 |
2008 |
8.358 |
2013 |
8.266 |
2009 |
8.361 |
2014 |
8.214 |
Bron: CBS Statline (Enquête Beroepsbevolking)
Vraag 8
Wat is de ontwikkeling van het begrotingstekort (in %) in de afgelopen 20 jaar (uitgesplitst naar centrale overheid, decentrale overheid en totaal)?
Antwoord 8
Sectoren |
1995* |
1996* |
1997* |
1998* |
1999* |
2000* |
2001* |
2002* |
2003* |
2004* |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Overheid |
– 8,6 |
– 1,7 |
– 1,3 |
– 0,9 |
0,3 |
1,9 |
– 0,4 |
– 2,1 |
– 3,0 |
– 1,8 |
Centrale overheid |
– 7,9 |
– 1,4 |
– 2,1 |
– 1,2 |
– 0,9 |
0,4 |
– 0,3 |
– 1,2 |
– 2,7 |
– 1,6 |
Lokale overheid |
0,0 |
0,2 |
0,8 |
0,0 |
0,1 |
0,0 |
– 0,2 |
– 0,5 |
– 0,4 |
– 0,3 |
Socialezekerheidsfondsen |
– 0,7 |
– 0,5 |
0,0 |
0,3 |
1,1 |
1,5 |
0,1 |
– 0,4 |
0,0 |
0,2 |
Bron: CBS Statline
Sectoren |
2005* |
2006* |
2007* |
2008* |
2009* |
2010* |
2011 |
2012** |
2013* |
2014* |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Overheid |
– 0,3 |
0,2 |
0,2 |
0,2 |
– 5,5 |
– 5,0 |
– 4,3 |
– 4,0 |
– 2,3 |
– 2,3 |
Centrale overheid |
0,1 |
0,8 |
0,5 |
0,4 |
– 3,2 |
– 3,7 |
– 2,6 |
– 2,9 |
– 0,8 |
– 1,1 |
Lokale overheid |
– 0,3 |
– 0,3 |
– 0,4 |
– 0,7 |
– 0,8 |
– 1,1 |
– 0,7 |
– 0,5 |
– 0,3 |
– 0,3 |
Socialezekerheidsfondsen |
– 0,1 |
– 0,3 |
0,0 |
0,5 |
– 1,4 |
– 0,3 |
– 1,0 |
– 0,6 |
– 1,2 |
– 0,9 |
Bron: CBS Statline
Vraag 9
De contractloonontwikkeling (1,1%) is gematigder dan verwacht bij Miljoenennota 2014 (1,5%). Wat verklaart dat lonen achterblijven bij de economische groei?
Antwoord 9
In 2014 zijn de contractlonen in de marktsector met 1,1% gestegen (zie tabel 2.1.2 op pagina 21 van het FJR). De geraamde stijging van de contractlonen in de marktsector voor 2014 bedroeg 1,5% in de Miljoenennota 2014.
De lagere stijging van het algemene prijspeil (inflatie) speelt een belangrijke rol bij deze bijstelling. In de Miljoenennota 2014 werd een inflatie (consumentenprijsindex) van 2,1% geraamd, de realisatie zoals in het Financieel Jaarverslag is opgenomen bedroeg 1,0% in 2014.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe hoog het bbp over 2014 was (1) voor en na de bronnenrevisie CBS en (2) voor en na ESA 2010? Hoe hoog wordt verwacht dat het bbp in 2015 voor en na revisie bni en bbp van het CBS zal zijn? Wat betekende dit voor het BNI per aanpassing en voor het EMU-saldo en -schuld (graag per onderdeel aangeven: bronnenrevisie CBS, ESA 2010 en revisie bni/bbp)?
Antwoord 10
Het CBS heeft voor het verslagjaar 2010 een uitvoerige analyse gemaakt van de effecten als gevolg van de invoering van de ERS 2010 richtlijnen en van de bronnenrevisie. Deze rapportage is beschikbaar op de website van het CBS:
In deze rapportage over 2010, samengevat in onderstaande tabel, zijn ook de effecten van de revisie aangegeven voor de EMU-saldo en -schuld. Voor andere verslagjaren is een dergelijke analyse niet beschikbaar en wordt deze ook niet gemaakt.
Mln. euro |
Voor revisie |
Na revisie |
Verschil |
||
---|---|---|---|---|---|
Totaal |
Methode (ESA2010) |
Bronnen |
|||
BBP |
586.789 |
631.512 |
44.723 |
17.482 |
27.241 |
BNI |
577.787 |
635.504 |
57.717 |
19.623 |
38.094 |
EMU-saldo |
– 30.109 |
– 31.866 |
– 1.757 |
– 5741 |
– 2.331 |
EMU-schuld |
372.028 |
372.627 |
599 |
– |
599 |
Betreft het effect van de definitiewijziging van het EMU-saldo (swaps tellen niet meer mee in het EMU-saldo)
Vraag 11
Kunt u de verbetering van het EMU-saldo met 0,3% vanwege kas-transactieverschillen nader toelichten?
Antwoord 11
Kas-transactieverschillen betreffen verschillen tussen het moment van betalen/ontvangst (de kasmutatie) en het moment van de transactie. De internationale richtlijnen van het ESR2010 bepalen het moment waarop een transactie verwerkt moet worden voor de Nationale Rekeningen.
Aangezien het EMU-saldo als onderdeel van de Nationale Rekeningen op transactiebasis bepaald wordt, dienen bij sommige kasbetalingen en -ontvangsten correcties aangebracht te worden om de overheidsuitgaven en -ontvangsten van kasbasis om te zetten naar transactiebasis. Een voorbeeld hiervan betreft het vooruitbetalen van de OV-jaarkaart aan de vervoersbedrijven. Deze is in 2014 deels vooruitbetaald voor 2015. Voor het EMU-saldo moeten deze kosten echter wel aan 2015 worden toegerekend. Deze toerekening vindt plaats middels een correctie van het zogenoemde kas-transverschil (KTV). Dit KTV belast het EMU-saldo van 2015 en ontlast het EMU-saldo in 2014.
Vraag 12
Hoe hoog is het begrotingstekort (in %) in andere EU-landen t.o.v. Nederland?
Antwoord 12
In het Financieel Jaarverslag Rijk is gebruik gemaakt van de begrotingstekorten uit de Winter Forecast van de Europese Commissie. De meest recente actualisatie van Eurostat staat in onderstaande tabel.
EMU-saldo (in procenten bbp) |
2014 |
|
---|---|---|
België |
– 3,2 |
|
Bulgarije |
– 2,8 |
|
Tsjechië |
– 2,0 |
|
Denemarken |
1,2 |
|
Duitsland |
0,7 |
|
Estland |
0,6 |
|
Ierland |
– 4,1 |
|
Griekenland |
– 3,5 |
|
Spanje |
– 5,8 |
|
Frankrijk |
– 4,0 |
|
Kroatië |
– 5,7 |
|
Italië |
– 3,0 |
|
Cyprus |
– 8,8 |
|
Letland |
– 1,4 |
|
Litouwen |
– 0,7 |
|
Luxemburg |
0,6 |
|
Hongarije |
– 2,6 |
|
Malta |
– 2,1 |
|
Nederland |
– 2,3 |
|
Oostenrijk |
– 2,4 |
|
Polen |
– 3,2 |
|
Portugal |
– 4,5 |
|
Roemenië |
– 1,5 |
|
Slovenië |
– 4,9 |
|
Slowakije |
– 2,9 |
|
Finland |
– 3,2 |
|
Zweden |
– 1,9 |
|
Verenigd Koninkrijk |
– 5,7 |
Bron: Eurostat, actualisatie 21-04-2015
Vraag 13
Kan de regering uitleggen wat de regels zijn voor lastenverlichting binnen en buiten de middellange termijn doelstelling van het structurele saldo?
Antwoord 13
Ten aanzien van het feitelijke tekort geldt nog steeds de norm van 3%. Daarnaast stelt de preventieve arm, waarin Nederland zich bevindt sinds het ontslag uit de buitensporigtekortprocedure in 2014, eisen ten aanzien van het structureel saldo. Dat dient in lijn te zijn met de middellangetermijndoelstelling (MTO) van – 0,5%. Op basis van het CEP 2015 voldoet Nederland in 2015 en 2016 met een structureel saldo van – 0,5% aan de MTO.
De Europese Commissie heeft op 13 januari jl. een mededeling gepubliceerd over flexibiliteit in het Stabiliteits- en Groeipact. Lidstaten in de preventieve arm kunnen hierin onder bepaalde voorwaarden afwijken van de MTO of het pad naar de MTO toe. Voor lidstaten in de preventieve arm die structurele hervormingen doorvoeren, bestaat de structurelehervormingsclausule. Deze biedt aan lidstaten die hervormen de mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van de MTO wanneer dit bijdraagt aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn. De aangekondigde belastingstelselherziening zou afhankelijk van de vormgeving aan de eisen van deze clausule kunnen voldoen. Indien als gevolg van de stelselherziening in de eerste jaren een te grote afwijking van de MTO-doelstelling voor het structureel saldo zou resulteren, en de stelselherziening voldoet aan de eisen die aan de clausule worden gesteld, zal een beroep worden gedaan op de structurelehervormingsclausule in het Stabiliteits en Groeipact. In dat geval zal het kabinet wanneer de stelselherziening nader is uitgewerkt de benodigde informatie aan de Commissie verstrekken. De Commissie beoordeelt of het verzoek zal worden toegekend.
Vraag 14
Klopt het dat het houdbaarheidsoverschot van 0,4% bbp omslaat in een tekort van maar liefst 5,2% bbp, zodra er gerekend wordt met realistische aannames over de groei van de zorgkosten? Waarom wordt de berekening met de realistische aanname dan niet standaard gepresenteerd als de daadwerkelijke stand van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Waarom wordt een houdbaarheidscijfer met onrealistische aannames überhaupt gepresenteerd?
Antwoord 14
Het CPB becijferde in de meest recente houdbaarheidssom dat sprake is van een licht houdbaarheidsoverschot. Deze berekening is gemaakt onder de veronderstelling van constante arrangementen en rekening houdend met de demografische ontwikkeling, zoals gebruikelijk is bij dit soort analyses.
Zoals ook het CPB zelf aangeeft, is de veronderstelling van constante arrangementen cruciaal bij het berekening van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Om die reden verricht het CPB diverse gevoeligheidsanalyses. Deze gevoeligheidsanalyses tonen aan dat een hogere groei van de zorguitgaven een groot effect heeft op de uitkomst van de houdbaarheidsberekening. Het is onwaarschijnlijk dat de factoren die de groei van de zorg beïnvloeden zullen afnemen. Technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen en maatschappelijke trends hebben invloed op het aanbod van en vraag naar zorg. Deze ontwikkelingen zijn over het algemeen wenselijk en positief voor onze maatschappij. Maar ze betekenen ook dat er blijvend aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van de collectieve zorguitgaven, en voor het effect van de zorguitgaven op het houdbaarheidsvraagstuk in den brede.
Vraag 15
Hoe verhoudt de groei van de zorguitgaven van de afgelopen jaren zich tot de twee scenario’s die in de houdbaarheidsparagraaf worden genoemd?
Antwoord 15
Bij constante arrangementen groeien de uitgaven even snel als het bbp. Bij de collectieve zorguitgaven is ook de ontwikkeling van de demografie van belang. In het verleden zijn de collectieve zorguitgaven sneller gegroeid dan het bbp plus het demografisch effect. Gemiddeld was de groeivoet van zorguitgaven langjarig 1,5 procent hoger dan verondersteld in de houdbaarheidssom (1973–2010). De collectieve zorguitgaven in de periode 2005–2010 stegen met gemiddeld 5,7% per jaar. Het nominale bbp groeide in dezelfde periode met ongeveer 3,2% per jaar. Tegelijkertijd is de toename van de collectieve zorguitgaven na 2010 aanzienlijk beperkt. Dit is mede een gevolg van de door het kabinet ingezette hervormingen. In de periode 2011–2015 zal de nominale groei van de zorguitgaven naar verwachting ruim de helft lager zijn: gemiddeld circa 2,3 procent, bij een nominale groei van het bbp met 1,1%.
Vraag 16
Hoe ziet de resterende miljard aan bezuinigingen dat nog parlementaire goedkeuring moet krijgen eruit, onderverdeeld in maatregelen?
Antwoord 16
Het overzicht met de voortgang van maatregelen in het FJR presenteert de totale verwachte EMU-saldoverbetering voortkomend uit de maatregelen vastgelegd in het Regeerakkoord Rutte-Asscher, het woningmarktakkoord en het aanvullend pakket (incl. begrotingsafspraken 2014). Hierbij is een aantal uitgangspunten gehanteerd.
Er is een onderscheid gemaakt tussen maatregelen die reeds parlementair zijn goedgekeurd en maatregelen die nog niet zijn gerealiseerd. Maatregelen worden als parlementair goedgekeurd beschouwd indien beide Kamers hebben ingestemd met de bijbehorende wetgeving.
Daarbij zijn maatregelen óf volledig afgerond óf in zijn geheel nog niet gerealiseerd. In de praktijk komt het voor dat maatregelen voor een deel in wetgeving zijn omgezet, bijvoorbeeld incidenteel voor 2015 maar nog niet voor de daaropvolgende jaren. In dat geval telt de maatregel nog volledig mee in de categorie nog niet gerealiseerd (dus in dit voorbeeld telt ook het jaar 2015 mee als nog niet gerealiseerd). Pas wanneer de maatregel volledig is ingevuld, in het voorbeeld betekent dit dat ook de wetgeving voor latere jaren door de Kamers is goedgekeurd, wordt de maatregel als afgerond beschouwd.
De in het overzicht gepresenteerde bedragen zijn op basis van historische reeksen. Dit wil zeggen dat de bedragen behorend bij de maatregelen aansluiten op de bedragen die zijn opgenomen in de verschillende akkoorden. Dit komt de herkenbaarheid ten goede, op deze wijze telt het totaal van de maatregelen exact op tot de verwachte EMU-saldoverbetering uit de verschillende akkoorden (de EMU-saldoverbetering uit het aanvullend pakket telt bijvoorbeeld op tot de bekende 6 mld. euro).
Onderstaande tabel presenteert de uitsplitsing van het resterende miljard aan verwachte EMU-saldoverbetering dat vanaf 2015 nog moet worden gerealiseerd. Het betreft hier EMU-saldoverbetering via zowel vermindering van uitgaven als verhoging van lasten.
Nog niet gerealiseerde maatregelen |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|
Regeerakkoord Rutte-Asscher |
|||
Snellere verhoging AOW leeftijd (reeds aangenomen) |
– 70 |
– 160 |
|
AOW premies door 65 en 66 jarigen |
– 25 |
– 55 |
|
Doorberekenen kosten strafzaken en detentie aan veroorzaker |
– 60 |
– 60 |
– 60 |
Afromen kansspelbelasting |
– 35 |
– 38 |
– 41 |
Aanvullend pakket (incl. begrotingsafspraken 2014) |
|||
AO-tegemoetkoming |
– 165 |
– 158 |
– 150 |
Prikkelwerking inkomensdeel WWB/aanscherpen alimentatie |
– 140 |
– 180 |
– 180 |
Bestrijding schijnconstructies |
– 100 |
– 100 |
– 100 |
Totaal |
– 500 |
– 631 |
– 746 |
Voor een aantal van de nog niet gerealiseerde maatregelen ligt reeds wetgeving in de Kamers, dit geldt bijvoorbeeld voor de afromen kansspelbelasting (Tweede Kamer) en de maatregel snellere verhoging AOW-leeftijd (het voorstel is inmiddels, d.d. 2-6, aangenomen door de Eerste Kamer).
Voor een aantal andere maatregelen geldt dat deze al deels zijn ingevuld maar voor een ander gedeelte nog wetgeving aan de Kamers moet worden verzonden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de verlaging van de AO-tegemoetkoming, waarvoor de Kamers nog dit jaar een voorstel zullen ontvangen.
Het kabinet is gecommitteerd aan het Regeerakkoord en daarop volgende begrotingsakkoord. Het realiseren van de voorgenomen maatregelen is daar een onderdeel van. Mocht er reden zijn om af te wijken van te nemen maatregelen of sprake zijn van vertraging dan wordt dit alternatief gedekt en de Kamers hierover geïnformeerd. Zo vindt bijvoorbeeld de maatregel aanscherpen alimentatie geen doorgang omdat deze na overleg met het veld niet uitvoerbaar bleek. De aanscherping van de prikkelwerking inkomensdeel WWB is een jaar uitgesteld. Deze afwijkingen van het begrotingsakkoord zijn alternatief gedekt en aan de Kamer gemeld in de Miljoenennota 2015.
Vraag 17
Hoe verhoudt de openstaande één miljard euro voor 2017 zich tot de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de taakstelling bij het Rijk moeilijk haalbaar oogt? Zit de beoogde 4,1 mld als gerealiseerd in de cijfers voor 2017?
Vraag 18
Kunt u verklaren waarom de realisatie van de taakstelling die oploopt tot 4,1 miljard euro van de materiële en personele uitgaven achterblijft volgens de Algemene Rekenkamer?
Antwoord 17 en 18
Maatregelen worden in het overzicht in het FJR als afgerond beschouwd indien de beide Kamers hebben ingestemd met bijbehorende wetgeving. In het overzicht in het FJR is maatregel A1, taakstelling Rijksdienst, opgenomen als afgerond aangezien hiervoor geen wetgeving vereist was. Van de totale verwachte EMU-saldoverbetering van 22 mld. in 2017 bedraagt maatregel A1 ca. 0,9 mld euro.
De genoemde 4,1 mld. euro in de vraag betreft ons inziens het totaal van de taakstellingen op de Rijksdienst vanaf het Coalitieakkoord 2007, zoals opgenomen in de Hervormingsagenda Rijksdienst (4,0 mld. in 2017, oplopend naar 4,2 mld. structureel). Dit bedrag bestaat dus met name uit oudere taakstellingen dan taakstelling A1 die in het overzicht in het FJR is opgenomen.
Voor zover deze taakstellingen financieel niet opbrengen wat geraamd was, komt dit tot uiting in de departementale jaarverslagen. Zo zijn er sinds het Coalitieakkoord 2007 redenen geweest voor kabinet en Kamer om te besluiten tot beleidsintensiveringen die leiden tot extra apparaatsuitgaven en tot het terugdraaien van taakstellingen (bijv. bij de AIVD, Belastingdienst, nVWA en het postennet van Buitenlandse zaken). Dit leidt tot een verminderde dan oorspronkelijk ingeboekte daling van de apparaatsuitgaven. Daarnaast is in 2013 met Verantwoord Begroten een scheiding aangebracht tussen programma- en apparaatsmiddelen waarna door boekhoudtechnische mutaties de apparaatsuitgaven zijn toegenomen omdat een deel van de apparaatsmiddelen oorspronkelijk als programmauitgaven was geboekt.
Vraag 19
Kunt u per departement inzichtelijk maken hoeveel geld er is overgeheveld van programma- naar apparaatsuitgaven in de periode 2012–2014?
Antwoord 19
Sinds 2013 zijn als gevolg van de operatie Verantwoord Begroten (VB) de apparaatsuitgaven afzonderlijk zichtbaar gemaakt in de begroting. Deze boekhoudkundige scheiding is een majeure operatie die nog niet volledig is voltooid zodat een eenduidig inzicht in overhevelingen tussen programma en apparaat niet mogelijk is. In de periode voor 2013 was er geen scheiding tussen programma- en apparaatsmiddelen zodat voor deze periode evenmin duidelijk is hoeveel programmamiddelen zijn ingezet voor apparaatsuitgaven.
In 2013 heeft het kabinet besloten om strakker te gaan sturen op apparaatsuitgaven. Vorig jaar heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst voor het eerst bij begrotingsmomenten alle voorgenomen mutaties getoetst. Op basis van de ervaringen van vorig jaar heeft het kabinet besloten tot een aantal aanscherpingen, waaronder het ontwikkelen van een apparaatskader en een aanvullende onafhankelijke toets als departementen menen gewenste intensiveringen niet uit eigen apparaat te kunnen dekken.
Vraag 20
Waarom zijn de uitgaven aan externe inhuur in 2013 en 2014 in totaal met 26% gestegen, terwijl het juist de inzet is van het kabinet om de overheid kleiner te maken?
Antwoord 20
Ten opzichte van het jaar 2012 stegen de totale uitgaven voor externe inhuur in 2014 met in totaal 230 miljoen euro. Het grootste deel hiervan vond plaats in 2013. Deze stijging is grotendeels toe te schrijven aan de hogere inhuur bij de ministeries van IenM en Financiën met respectievelijk 64 en 42 miljoen euro ten opzichte van 2012.
Bij het Ministerie van Financiën betreft het overwegend extra inhuur met een incidenteel karakter vanwege specifieke werkzaamheden bij de Belastingdienst in verband met de uitvoering van fraudemaatregelen die op verzoek van de TK zijn ingezet.
De hogere uitgaven bij het Ministerie van IenM houden vooral verband met een striktere hantering van de definitie van externe inhuur dan in voorgaande jaren (zie ook de departementale jaarverslagen 2013 van Financiën en IenM, Kamerstuk 33 930 IX, nr. 1 en Kamerstuk 33 930 XII, nr. 1).
In 2014 zijn de uitgaven aan externe inhuur gestegen met 92 miljoen euro. Deze stijging is voornamelijk toe te schrijven aan de hogere inhuur bij de ministeries van BZK en Defensie met respectievelijk 40 en 22 miljoen euro. Bij het Ministerie van BZK zit de grootste toename bij de shared service organisatie SSC-ICT Haaglanden, vanwege de overkomst van het voormalige Gemeenschappelijk Dienstencentrum ICT (GDI). Over deze en andere toenames van de uitgaven voor externe inhuur van BZK in 2014 en de noodzaak hiertoe, bent u reeds bij brief van 24 april 2014 (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 55) vooraf geïnformeerd. (zie ook de departementale jaarverslagen 2014 van BZK en Defensie (Kamerstuk 34 200 CII, nr. 1 en Kamerstuk 34 200 X, nr. 1)).
De uitgaven externe inhuur van de rijksoverheid blijven in 2014 met 9,7% onder de norm van 10% van de totale personele uitgaven.
Vraag 21
Bij welke departementen stijgen de apparaatsuitgaven gedurende deze kabinetsperiode?
Antwoord 21
De apparaatsuitgaven van de departementen bestaan uit de uitgaven van het kernministerie, van baten-lastenagentschappen en van de Shared Service Organisaties die onder dat ministerie vallen. Vergeleken zijn de apparaatsuitgaven over het eerste jaar van dit kabinet (2013) met de apparaatsuitgaven die voor het laatste jaar zijn voorzien (2017).
Alle departementen hebben in 2017 minder apparaatsbudget beschikbaar dan de gedane uitgaven in 2013. Alleen het Ministerie van AZ heeft hogere uitgaven door een stijging van de apparaatsuitgaven. Deze stijging hangt samen met het samenbrengen van communicatie-activiteiten van de departementen in de Dienst Publiek en Communicatie. Tegenover deze stijging staat een daling van die uitgaven bij de andere departementen.
Vraag 22
Kan de regering aangeven wanneer er sprake is van ruilvoetmeevaller en een ruilvoettegenvaller? Is er een definitie van de ruilvoet?
Antwoord 22
De ruilvoet is de relatieve prijsontwikkeling van de collectieve sector ten opzichte van de markt. Deze definitie is afgeleid van de externe ruilvoet die de prijs(ontwikkeling) weergeeft van de export van goederen en diensten t.o.v. de invoer. Wanneer de relatieve prijs van de collectieve uitgaven minder sterk stijgt dan waarmee bij het opstellen van het regeerakkoord werd gerekend is er sprake van een ruilvoetmeevaller. Uitgaande van vaste reële uitgavenkader is er dan een grotere volumestijging van de collectieve uitgaven mogelijk dan waarvan bij de start van het kabinet werd uitgegaan.
De reële uitgavenkaders worden vastgesteld door het uitgavenniveau bij Regeerakkoord te defleren met de geraamde prijsontwikkeling van de markt. Hiervoor wordt de prijs Nationale Bestedingen (pNB) gebruikt. Daarna wordt het reële uitgavenkader geïndexeerd met de actuele prijsontwikkeling (pNB) tot een nominaal uitgavenkader. Wanneer de prijs nationale bestedingen harder stijgt dan eerder verwacht, wordt het nominale uitgavenkader opwaarts aangepast.
De uitgaven die onder het uitgavenkader vallen worden geïndexeerd met de loon- en prijsontwikkelingen van de collectieve sector (loon- en prijsbijstelling). Wanneer deze lonen en prijzen harder stijgen dan verwacht bij Regeerakkoord, worden de uitgaven onder het uitgavenkader opwaarts aangepast.
Het effect van het saldo van de kaderaanpassing en de loon- en prijsbijstelling is de zogenoemde ruilvoetontwikkeling. Wanneer de opwaartse kaderaanpassing hoger is dan de aanpassing van de loon- en prijsbijstelling is sprake van een ruilvoetmeevaller. Het uitgavenkader is dan immers hoger dan de onderliggende uitgaven, waardoor ruimte ontstaat. Omgekeerd is sprake van een ruilvoettegenvaller wanneer de opwaartse aanpassing in de loon- en prijsbijstelling hoger is dan de kaderaanpassing. In dat geval zijn de uitgaven hoger dan het uitgavenkader.
Vraag 23
Kunt u een compleet overzicht geven van het verloop van de EU-afdrachten in 2014 (ontwerpbegroting, 1e en 2e suppletoire begroting en financieel jaarverslag van het Rijk) en tevens aangeven wat er aan eventuele veranderingen ten grondslag lag?
Antwoord 23
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omvang van de netto EU-afdrachten in 2014 bij de afzonderlijke budgettaire nota’s; de mutaties tussen de afzonderlijke nota’s zijn eveneens opgenomen. Met netto EU-afdrachten wordt bedoeld de uitgaven aan de EU bestaande uit landbouwheffingen/invoerrechten, BTW-afdracht en BNI-afdracht gesaldeerd met de ontvangsten van de EU uit hoofde van de inningskostenvergoeding voor de invoerrechten.
De standen en mutaties in onderstaande tabel zijn terug te vinden in de verticale toelichtingen, die worden gepubliceerd bij de budgettaire nota’s. Tijdens het Verantwoordingsdebat (dinsdag 26 mei jongstleden) heeft het lid Van Dijck eveneens gevraagd naar een overzicht van de standen van en de mutaties in de Nederlandse afdrachten voor het jaar 2014 (Handelingen II 2014/15, nr. 87). De Minister-President heeft tijdens het debat toegezegd dit overzicht aan de Kamer te sturen. Met het beantwoorden van deze schriftelijke vraag wordt invulling gegeven aan deze toezegging.
2014 |
|||
---|---|---|---|
Miljoenennota 2014 |
6.951 |
||
MFK en herfstraming 2013 |
– 286 |
||
Vertraagde ratificatie EMB |
890 |
||
Voorjaarsnota 2014 |
7.554 |
||
Vierde aanvullende begroting 2014, surplus, lenteraming |
– 165 |
||
Miljoenennota 2015 |
7.389 |
||
Naheffing grondslagen eigen middelen |
1.103 |
||
Najaarsnota 2014 |
8.492 |
||
Begrotingsakkoord, realisaties |
115 |
||
Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014 |
8.607 |
Miljoenennota 2014 – ontwerpbegroting Buitenlandse Zaken 2014
In de ontwerpbegroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2014 is een Nederlandse netto afdracht aan de Europese Unie opgenomen met een omvang van 6.951 miljoen euro. De eerste vier componenten zijn opgenomen op artikel 3.1 van de begroting (samen 7.645 miljoen euro); de vergoeding voor de inningskosten is opgenomen op artikel 3.10 van de begroting (minus 694 miljoen euro).4
Voorjaarsnota 2014 – eerste suppletoire begroting Buitenlandse Zaken 2014
In de eerste suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken is ten eerste de vertraagde ratificatie van het Eigen Middelenbesluit (EMB) verwerkt. Het EMB, waarin onder meer verlenging van de Nederlandse korting op de EU-afdrachten is geregeld, treedt in werking na ratificatie door alle lidstaten. Aangezien het in het voorjaar 2014 niet waarschijnlijk werd geacht dat dit zou zijn afgerond voor het einde van 2014 zorgt de vertraagde ratificatie voor hogere Nederlandse afdrachten van 890 miljoen euro in 2014.
Daarnaast is een meevaller verwerkt als gevolg van gewijzigde economische ramingen van de Europese Commissie, waardoor de Nederlandse economie relatief minder snel groeit dan andere Europese economieën. Verder is het definitieve resultaat van de onderhandelingen over Meerjarig Financieel Kader ingeboekt. Samen verlagen deze mutaties de Nederlandse afdrachten in 2014 met 286 miljoen euro.
Miljoenennota 2015 – ontwerpbegroting Buitenlandse Zaken 2015
In de raming bij Miljoenennota 2015 zijn het surplus over de EU-begroting van 2013, nieuwe economische inzichten van de Europese Commissie en extra boete-inkomsten verwerkt. De totale mutatie betrof een meevaller van 165 miljoen euro.
Najaarsnota 2014 – tweede suppletoire begroting Buitenlandse Zaken 2014
Bij Najaarsnota 2014 is de naheffing op basis van de herziening van de grondslagen van de btw- en bni-afdrachten verwerkt. De naheffing bedroeg netto 642,7 miljoen euro, waarvoor Nederland in 2014 een bruto betaling van 1.103 miljoen euro heeft voldaan (de terugontvangst vindt plaats in 2015).5
Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014 – slotwet Buitenlandse Zaken 2014
In de Kamerbrief van 26 mei 2015 is de toelichting opgenomen bij de mutaties in de Nederlandse afdrachten die bij Slotwet zijn verwerkt.6 Het betreft naast het verwerken van enkele realisaties het verwerken van het akkoord over de aanvullende begrotingen over 2014. Omdat de Raad en het Europees parlement pas begin december een akkoord bereikten over de aanvullende begrotingen voor 2014, zijn de budgettaire effecten van dit akkoord doorgeschoven naar het jaar 2015. Onderdeel van het pakket waren additionele inkomsten voor de EU- begroting die leiden tot lagere afdrachten bij de lidstaten. Deze lagere afdrachten waren reeds verwerkt in de raming van de Nederlandse afdrachten voor 2014 en zijn doorgeschoven naar 2015.
Vraag 24
Kunt u per aanvullende begroting die in 2014 door de EU zijn ingediend aangeven welke kosten dit voor Nederland met zich mee heeft gebracht?
Antwoord 24
De begrotingsautoriteit, bestaande uit Raad en parlement, heeft in 2014 in totaal zeven aanvullende begrotingen aanvaard. Deze aanvaarde aanvullende begrotingen zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU (L 204 van 11 juli 2014 en L73 van 17 maart 2015). De twee aanvullende begrotingen met het grootste effect op de Nederlandse EU-afdrachten zijn een aanvullende begroting in verband met m.n. hogere uitgaven voor cohesiebeleid en hogere boete-inkomsten (aanvullende begroting 2) en een aanvullende begroting in verband met m.n. herziening van de BTW/BNI-grondslagen in voorgaande jaren (aanvullende begroting 5). De volgende tabel geeft een overzicht van deze aanvullende begrotingen en het effect op de Nederlandse EU-afdrachten.
Omschrijving |
Effect NL EU-afdrachten (in mln euro) |
|
---|---|---|
1 |
Budgetneutrale aanpassing van de begroting |
n.v.t. |
2 |
Hogere uitgaven (m.n. structuurfondsen) van 3,5 miljard euro en hogere boete-inkomsten van 1,4 mld |
+100 |
3 |
Hogere boete-inkomsten van 2,4 miljard euro |
-115 |
4 |
Beroep op solidariteitsfonds van 47 miljoen euro |
+2 |
5 |
Herziening BTW/BNI-grondslagen voorgaande jaren en hogere invoerrechten (420 mln) |
+1103–209=894 |
6 |
Beroep op solidariteitsfonds van 80 mln euro |
+4 |
7 |
Verwerken van het surplus begrotingsjaar 2013 van 1 mld |
– 48 |
De eerste aanvullende begroting betrof een technische aanpassing van de EU-begroting, zonder gevolgen voor de nationale afdrachten, die in juli 2014 door de begrotingsautoriteit is aanvaard. Alle andere aanvullende begrotingen zijn betrokken bij de onderhandelingen van de Raad en Europees parlement over de begroting 2015. Partieel bezien zijn de kosten voor Nederland van afzonderlijke aanvullende begrotingen ca 4,8% van de kosten op EU-niveau. De aanvullende begroting waarin de herziening van de BTW/BNI-grondslagen (EU-naheffing) is opgenomen, vergt nadere toelichting: deze bevat de bruto nabetaling voor Nederland van 1103 mln euro die voortvloeit uit de relevante EU-verordening. Daarnaast zijn hierin de bruto-nabetalingen opgenomen van alle lidstaten die geen gebruik maken van de uitstelregeling van de betaling van de bruto-naheffing tot 2015. In deze aanvullende begroting is tevens de teruggave aan de lidstaten verwerkt van deze bruto-nabetalingen in 2014 alsmede de hogere invoerrechten op EU-niveau van 420 mln aan de lidstaten naar rato van de bni-verdeelsleutel. Het totaal van deze teruggave bedraagt voor Nederland 209 mln euro, maar Nederland ontvangt dit bedrag pas in 2015 vanwege de late aanname van deze aanvullende begroting door de begrotingsautoriteit in december 2014. Nederland ontvangt het overige deel van de teruggave van de bruto-nabetalingen wanneer de lidstaten, die gebruik maken van de uitstelregeling, hun bruto-nabetaling voldoen, dat wil zeggen eveneens in 2015. Daarmee komt de totale teruggave op 460 mln euro.
Van belang is op te merken dat de Raad en het Europees parlement pas in december 2014 een akkoord bereikten over vrijwel alle aanvullende begrotingen. Het gevolg daarvan is dat de budgettaire effecten (met uitzondering van de EU-naheffing) niet neerslaan in 2014, maar doorschuiven naar 2015. Over de uitkomsten van het begrotingsakkoord is de Kamer geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep/Ecofin van 8 december 2014. Bovenstaande getallen wijken af van de daar genoemde cijfers omdat een deel van de effecten voortvloeiend uit deze aanvullende begrotingen reeds in het budgettaire beeld was opgenomen. Met name de hogere uitgaven voor structuurfondsen (aanvullende begroting 2) was eerder niet in het beeld verwerkt, omdat Nederland tegen deze hogere uitgaven was. Nederland heeft dan ook tegen deze aanvullende begroting gestemd.
Vraag 25
Kan de regering aangeven wanneer en hoe het de deelkaders (SZA, BKZ en RBG-eng) en het totale kader binnen een regeerperiode kan wijzigen?
Antwoord 25
In de begrotingsregels wordt beschreven wanneer de kaders mogen worden aangepast. Begrotingsregel 8 ziet toe op statistische correcties. Dit zijn aanpassingen van het uitgaven- en/of inkomstenkader waarbij als randvoorwaarde geldt dat per saldo geen negatief effect ontstaat op het EMU-saldo. Statistische correcties kunnen, wanneer deze voldoen aan begrotingsregel 8, worden toegepast bij schuiven tussen inkomsten en uitgaven, enveloppe-middelen en systeemwijzigingen.
Begrotingsregel 28 stelt dat het uitgavenkader ook kan worden aangepast bij Publiek Private Samenwerking (PPS). Ingeval van PPS vindt een budgettair neutrale omzetting plaats van het (kas) budget (van een departement) in (meerjarige) beschikbaarheidbudgetten van een departement. Technisch gezien betekent dit een verlaging van het uitgavenkader (van het begrotingstotaal van het desbetreffende ministerie) in de jaren waarin een kasbudget voorhanden is en een per saldo even grote verhoging van het uitgavenkader (van het begrotingstotaal van het desbetreffende ministerie) in de jaren waar een beschikbaarheidvergoeding nodig is.
In 2013 zijn aanvullende maatregelen genomen uit hoofde van begrotingsregel 5: Europese begrotingsafspraken zijn leidend. De verwerking van de maatregelen uit het 6-miljardpakket en Begrotingsafspraken 2014 leidden ertoe dat de uitgaven op een ander niveau lagen dan het uitgavenkader. De hoogte van het uitgavenkader is hierop aangepast, waardoor werd aangesloten bij het nieuwe uitgavenniveau. Hierdoor werd de (disciplinerende) werking van het uitgavenkader geborgd. De aanpassing van het uitgavenkader volgde toen direct uit het besluit tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Verder stelt begrotingsregel 10 dat in uitzonderlijke omstandigheden compensatie tussen de afzonderlijke uitgavenkaders plaats mag vinden indien de ministerraad daartoe besluit.
Vraag 26
Wat is de aanleiding geweest voor de kaderaanpassing door een schuif van 1,8 miljard euro van het kader SZA naar het kader RBG-eng?
Vraag 27
In hoeverre gaat het hier om een incidentele schuif en wanneer wordt deze weer terug gedraaid?
Antwoord 26 en 27
In 2013 zijn alle kaders herijkt naar aanleiding van het bezuinigingspakket in de Begrotingsafspraken 2014. Het kader SZA is toen aangepast voor de maatregelen uit het aanvullend pakket en de daarmee samenhangende correctie als gevolg van de overheveling van de ouderenkorting. Daarnaast werden macro-economische mutaties, vooral als gevolg van de oplopende werkloosheid, en een aantal overige mutaties (zoals kasschuiven) verwerkt in de stand van het SZA-kader in 2013.
In het debat over de Voorjaarsnota 2014 is in antwoord op vragen van het CDA en de PVV aan de Tweede Kamer toegezegd om het kader SZA te verlagen. Door deze kaderaanpassing is het uitgavenkader verlaagd met het bedrag waarvoor het na de Begrotingsafspraken 2014 is verhoogd, gecorrigeerd voor het SZA-deel van het sociaal akkoord en het SZA-deel van de bezuinigingen bij de Begrotingsafspraken 2014. Aangezien de kaderaanpassing reeds een correctie op een eerdere herijking van de kaders is, wordt deze niet nogmaals teruggedraaid.
Vraag 28
Wat is de oorzaak van de meevaller in de dividenduitkering uit staatsdeelnemingen? Kunt u een meerjarig overzicht geven voor de periode 2010–2014 van de begrote dividenden en de gerealiseerde dividenden?
Antwoord 28
In 2014 is sprake van een meevaller bij de dividenden door hoger dan verwachte dividend-uitkeringen van TenneT, UCN, Gasunie en Schiphol. Daarnaast wordt op portefeuilleniveau rekening gehouden met risico’s bij de verschillende staatsdeelnemingen. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan waardoor de dividendontvangsten hoger zijn dan geraamd.
Dividenden en afdrachten |
Raming Rijksbegroting |
Realisatie Jaarverslag |
---|---|---|
2010 |
493.555 |
735.920 |
2011 |
357.060 |
525.649 |
2012 |
326.460 |
412.510 |
2013 |
355.322 |
677.986 |
2014 |
493.497 |
764.637 |
Vraag 29
De meevallers in de zorguitgaven komen voor bijna de helft (0,9 miljard euro) voort uit structurele doorwerking van meevallers vanuit 2013. Hoe en wanneer worden structurele meevallers zoals deze in de begroting van latere jaren verwerkt?
Antwoord 29
Op basis van de realisatiecijfers van het Zorginstituut Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit worden de premiegefinancierde zorguitgaven geactualiseerd. De voorlopige realisatiecijfers van de zorguitgaven van het jaar 2013 kwamen in het eerste kwartaal van 2014 beschikbaar en zijn verwerkt in het jaarverslag 2013. Er is in het voorjaar van 2014 beoordeeld of de meevallers structurele doorwerking hebben naar het jaar 2014 en verder. Dit is vervolgens verwerkt in de voorjaarsnota 2014, de 1e suppletoire begrotingswet 2014 en de begroting 2015.
Vraag 30
Wat zit er in de post vrijval en onverdeeld binnen het BKZ van 0,3 miljard euro?
Antwoord 30
Deze meevaller is met name een gevolg van het verschil tussen de oorspronkelijk beschikbaar gestelde middelen voor groei en loon- en prijsbijstelling in de curatieve zorg en de in de verschillende zorgakkoorden gemaakte afspraken over de toegestane groei in die sectoren en de op grond daarvan niet benodigde middelen voor loon- en prijsbijstelling.
Vraag 31
Overweegt de Minister van Financiën om staatsleningen uit te geven met een langere looptijd dan 30 jaar?
Antwoord 31
Momenteel zijn er geen plannen om leningen uit te geven met een substantieel langere looptijd dan 30 jaar. De langstlopende lening, die in het financieringsplan voor 2015 is opgenomen, loopt af in 2047 ofwel een obligatie met een resterende looptijd van 32 jaar. Het financieringsplan voor 2016 wordt in december gepubliceerd naar de financiële markten.
Vraag 32
Kan de vierjaarlijkse herijking van de staatsschuldfinanciering leiden tot de ontwikkeling van een rentevisie?
Antwoord 32
Voor het zomerreces wordt naast de beleidsevaluatie over artikel 11 (Financiering staatsschuld) ook de hoofdlijnen van het nieuwe risicokader voor de periode 2016–2019 aan de Kamer gezonden. Hierbij zal onder andere aandacht worden besteed aan de looptijd van de schuld en de wijze van sturen op het renterisico.
Vraag 33
Is het verlengen van de gemiddelde looptijd van staatsleningen met één jaar het gevolg van een (nieuwe) rentevisie?
Antwoord 33
Er is geen sprake van een rentevisie. Conform het beleid voor de periode 2008–2011 werden alle staatsleningen in die periode door middel van renteswaps omgezet naar een looptijd van 7 jaar.
Sinds 2012 biedt het beleid de mogelijkheid de looptijd niet om te zetten naar een looptijd van 7 jaar. In de periode 2012–2014 is voor een groot gedeelte van de staatsleningen met een looptijd langer dan 10 jaar de looptijd niet omgezet naar een looptijd van 7 jaar. Hierdoor wordt de rente voor een lange periode vastgelegd. Dit is bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting. Er is een reële kans dat het nadeel van hogere rentekosten in de eerste 7 jaar goed wordt gemaakt in de resterende looptijd van de betreffende staatsleningen. Dit kan als na 7 jaar de 7-jaarsrente voldoende gestegen is.
Vraag 34
Wordt de lagere rentestand meegewogen in sturen op de duration van de staatsschuld? Er
wordt gesteld dat de duur van de financiering met een jaar verlengd is én er wordt gesteld dat het kader niet is aangepast, kan dit toegelicht?
Antwoord 34
In het huidige beleidskader vormt de duratie van de schuldportefeuille geen stuurvariabele. Het beleidskader legt vast dat wordt gestuurd op een 7-jaars gecentreerde portefeuille. Een 7-jaars gecentreerde portefeuille is een portefeuille, waarbij alleen leningen met een looptijd van 7 jaar worden uitgegeven en waarbij ieder jaar voor hetzelfde bedrag leningen worden uitgegeven. Sinds 2012 biedt het beleidskader de mogelijkheid tot afwijken van de 7-jaars gecentreerde portefeuille.
Afwijken is alleen mogelijk indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
• afwijkingen mogen niet leiden tot meer risico voor de begroting;
• afwijkingen moeten inpasbaar zijn binnen de begroting;
• er is een reële kans op financieel voordeel op lange termijn.
De eerste voorwaarde betekent in de praktijk verlengen: het vastzetten van de rente voor een langere termijn. De tweede voorwaarde betekent dat de hogere kosten die gepaard gaan met verlengen, zijn begrensd door de geraamde rentekosten. Of er een reële kans is op financieel voordeel op lange termijn hangt mede af van de rentestand.
Vraag 35
Welke garantieverplichtingen vielen vrij (bijna 30 miljard euro) en welke garantieverplichtingen kwamen erbij (ongeveer 12,5 miljard euro)?
Antwoord 35
Het totaal uitstaande risico als gevolg van garantieverplichtingen is een samenspel van zowel vrijvallende als nieuw aangegane garantieverplichtingen door het Rijk. Uit bijlage 6 van het Financieel Jaarverslag van het Rijk blijkt dat er in 2014 voor bijna 30 miljard euro aan bestaande verplichtingen zijn vervallen maar tegelijkertijd ook 12,5 miljard euro aan nieuwe verplichtingen zijn aangegaan. De grootste mutaties betreffen de garanties uit exportkredietverzekeringen waar voor ongeveer 16 miljard euro aan uitgegeven garanties verviel maar ook voor bijna 9 miljard euro aan nieuwe verplichtingen is aangegaan. Verder is de garantie interbancaire leningen van ongeveer 10 miljard euro komen te vervallen. Hierdoor nam het uitstaande risico voor het Rijk per saldo af.
Vraag 36
Betekent een vertrek van Griekenland uit de Eurozone dat de vorderingen van Nederland geheel zullen worden afgeschreven?
Vraag 37
Welke drukmiddelen heeft Nederland om, in het geval van een Grieks vertrek uit de Eurozone, toch (een deel van) de vorderingen op Griekenland terug te krijgen?
Antwoord 36 en 37:
De inzet van de Eurogroep en de Griekse regering is om tot een oplossing te komen, waarbij Griekenland deel uitmaakt van de eurozone. In een situatie waarbij Griekenland uit de eurozone, of zelfs uit de Europese Unie gaat, zijn de verplichtingen aan crediteuren, waaronder de eurolanden en aan het EFSF, niet zomaar weg. De verplichtingen blijven gewoon staan, in euro's. Gebruikelijk is dat een land in betalingsproblemen naar de Club van Parijs gaat om over de schulden te onderhandelen. De Club van Parijs is bij een hoog inkomensland tot op heden nog nooit overgegaan tot kwijtschelding.
Vraag 38
Wanneer wordt het wetsvoorstel modernisering van de Comptabiliteitswet voorgelegd aan de Tweede Kamer?
Antwoord 38
Het wetsvoorstel modernisering van de Comptabiliteitswet wordt aan de Tweede Kamer voorgelegd, nadat de Raad van State hierover advies heeft uitgebracht. In maart 2015 is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State gestuurd.
Vraag 39
Welke nieuwe garantieregelingen zijn er in 2014 bijgekomen?
Antwoord 39
Er zijn in 2014 geen grote garantieregelingen bijgekomen. Over wijzigingen in bestaande risicoregelingen wordt Uw Kamer geïnformeerd, door middel van het zogenaamde toetsingskader risicoregelingen. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken u geïnformeerd over het actieplan MKB financiering waarbij 400 miljoen euro garantieruimte beschikbaar is gesteld voor initiatieven van nieuwe financiers en over de nieuwe garantieregeling GLOW voor kwekers die getroffen zijn door de Rusland boycot.
Vraag 40
Welke beleidsmatige mutaties ter grootte van 68,9 miljoen euro zijn niet tijdig eerst aan de Tweede Kamer gemeld? En waarom is dit niet tijdig gebeurd?
Antwoord 40
Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften moeten beleidsmatige kasmutaties na Najaarsnota voor het kerstreces aan de Kamer worden gemeld. Beleidsmatige verplichtingenmutaties na Najaarsnota moeten voor 1 maart aan de Tweede Kamer worden gemeld. Op pagina 88 van het FJR vindt u een overzicht van beleidsmatige mutaties na Najaarsnota waarover de Tweede Kamer middels een brief is geïnformeerd. De mutaties worden in het Financieel Jaarverslag van het Rijk toegelicht. Voor vier mutaties uit dit overzicht, die samen optellen tot 191,9 miljoen euro geldt dat ze niet tijdig gemeld zijn. Zie onderstaande tabel.
Begrotingshoofdstuk |
Artikelnummer |
Omschrijving |
Bedrag (miljoenen) |
U |
V |
Overschrijding |
---|---|---|---|---|---|---|
6 VenJ |
31 |
Helicoptercapaciteit (SAR) |
2,5 |
X |
Ja |
|
8 OCW |
4 |
Vooruitbetaling salarismix MBO |
41,1 |
X |
Ja |
|
8 OCW |
15 |
Vooruitbetaling mediabijdrage 2015 |
142,0 |
X |
Ja |
|
65 DF |
3 |
Programma Stroomlijn |
6,3 |
X |
Ja |
Voor bovenstaande mutaties geldt dat deze pas na het verstrijken van de termijn voor het melden van beleidsmatige mutaties aan het licht zijn gekomen (bijvoorbeeld bij accountscontrole of bij abusievelijk te vroege betalingen). Omdat deze mutaties wel ruim voor Verantwoordingsdag bekend waren, zijn ze wel middels een brief aan de Tweede Kamer gemeld.
Op pagina 93 van het Financieel Jaarverslag van het Rijk vindt u onderstaand overzicht van beleidsmatige mutaties na Najaarsnota die niet voor verzending van het Financieel Jaarverslag van het Rijk en de bijbehorende slotwetten aan de Tweede Kamer zijn gemeld. Deze beleidsmatige verplichtingen- en kasmutaties, die samen optellen tot 35 miljoen euro zijn dus niet tijdig gemeld. De mutaties worden in het Financieel Jaarverslag van het Rijk toegelicht.
Begrotingshoofdstuk |
Artikelnummer |
Omschrijving |
Bedrag (miljoenen) |
U |
V |
Overschrijding |
---|---|---|---|---|---|---|
6 VenJ |
33 |
Correctie nav controle AR |
11,9 |
X |
Nee |
|
7 BZK |
7 |
Internetspiegel |
5,2 |
X |
Ja |
|
7 BZK |
11 |
Detacheringen |
2,5 |
X |
Ja |
|
8 OCW |
95 |
RCE ontvangsten |
9,6 |
X |
Nee |
|
8 OCW |
4 |
Overboekingen CN |
5,8 |
X |
Nee |
De mutatie bij VenJ betreft een correctie van een fout die aan het licht is gekomen bij controle door de Algemene Rekenkamer. Beiden mutaties bij BZK zijn bij de controle door de Algemene Rekenkamer als beleidsmatige aangeduid. De uitkomsten van de controle van de Algemene Rekenkamer waren pas bekend nadat de termijn voor het melden van beleidsmatige verplichtingenmutaties aan de Tweede Kamer was verstreken.
De mutatie RCE betreft een desaldering tussen uitgaven en ontvangsten en is daarmee budgettair neutraal op artikelniveau en daarom niet gemeld. De overboekingen Caribisch Nederland betreffen diverse herschikkingen binnen artikel 4, zijn eveneens budgettair neutraal en zijn ook om deze reden niet gemeld.
Vraag 41
Waarom zijn voor de jaarwisseling twee betalingen gedaan voor salarismix MBO en mediabijdrage 2014?
Antwoord 41
In december 2014 is abusievelijk aan 24 mbo-instellingen de toewijzing salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio's voor 2015 uitgekeerd. Deze toewijzing van 41,1 miljoen euro is in december 2014 in één keer betaald in plaats gespreid over alle maanden van 2015. De abusievelijke betaling wordt verrekend met de reguliere bekostiging 2015.
De eerste kwartaalbijdrage (142,8 miljoen euro) voor 2015 aan het Commissariaat van de Media is abusievelijk eind december 2014 betaald. Dit wordt in januari 2015 gecorrigeerd. De Minister van OCW heeft de Kamer middels een brief over deze betalingen geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 82).
Vraag 42
Welke taak, rol en bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met betrekking tot lantaarnpalen in Amsterdam?
Antwoord 42
ACM is toezichthouder ten aanzien van de Elektriciteitswet 1998 en houdt uit dien hoofde toezicht op de taakuitoefening van de netbeheerders. In de genoemde kwestie heeft ACM geoordeeld dat netbeheerder Liander aanvullende maatregelen moest treffen ter uitvoering van de wettelijke taak. ACM heeft daarvoor verschillende instrumenten, zoals een bindende gedragslijn, een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
Vraag 43
Waarom moet de ACM de gevolgen van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet zelf betalen en oplossen in haar eigen begroting?
Antwoord 43
De ACM had een tegenvaller naar aanleiding van de uitspraak van het CBb over de lantaarnpalen in Amsterdam. Gedeeltelijk zijn de negatieve gevolgen daarvan verrekend met meevallers op andere terreinen. Dat laat onverlet dat de ACM een overschrijding heeft moeten rapporteren. Het kabinet heeft besloten het budget van de ACM vanwege deze tegenvaller achteraf eenmalig navenant te verhogen. Dit met het oog op het belang van de ACM om bij te dragen aan goed functionerende markten en een goed functionerende economie.
Vraag 44
Hoe gaat u voorkomen dat in 2015 weer bijna de helft van de beleidsdoorlichtingen vertraagd raakt?
Antwoord 44
De tijdige oplevering van individuele beleidsdoorlichtingen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke departementen. Uiteraard deel ik de zorgen van de Kamer dat veel beleidsdoorlichtingen niet op tijd worden aangeboden. Het aantal vertraagde beleidsdoorlichtingen was vorig jaar wel lager dan het jaar ervoor, mede omdat er meerdere instrumenten worden ingezet om vertraging in de uitvoering van de beleidsdoorlichtingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zo moeten departementen sinds vorig jaar een vertraging in de programmering van de beleidsdoorlichting terstond en met redenen omkleed per brief aan de Kamer melden. Ook moet sinds dit jaar voor het starten van een beleidsdoorlichting de opzet en vraagstelling met de Tweede Kamer worden gedeeld. En tenslotte spreek ik mijn collega’s regelmatig aan op de voortgang van de uitvoering van de geplande beleidsdoorlichtingen.
Vraag 45
Welke beleidsdoorlichtingen waren er in de Begroting 2014 wel gepland, maar zijn uiteindelijk (nog) niet uitgevoerd en waarom niet?
Antwoord 45
Van de beleidsdoorlichtingen die in de begroting 2014 gepland waren, zijn er tien op dit moment nog niet aangeboden aan de Tweede Kamer. Het betreft Bevordering Internationale Rechtsorde;
Mensenrechtenbeleid; en Nabuurschap van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Hernieuwbare energie in ontwikkelingssamenwerking; Genderbeleid; en Humanitaire Hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Wijziging samenstelling Koninklijke Marine en
Flexibel Personeelssysteem bij het Ministerie van Defensie en Een excellent ondernemingsklimaat; en Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens bij het Ministerie van Economische Zaken.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze beleidsdoorlichtingen ligt bij de betrokken departementen. Zij hebben conform de afspraak de vertraging inclusief toelichting tijdig gemeld aan de Tweede Kamer.
Vraag 46
Heeft een vermindering van de gasbaten enig effect op het accres van het gemeente- en provinciefonds?
Antwoord 46
De gasbaten zijn niet kaderrelevant en zijn ook geen onderdeel van de netto gecorrigeerde uitgaven die de basis vormen voor de accressen. Het verminderen van de aardgasbaten heeft derhalve dan ook geen effect op het accres.
De spaartegoeden eigen woning (sew) en kapitaalverzekeringen eigen woning (kew) worden meegenomen. De beleggingsrechten eigen woning (bew) zitten echter niet in de cijfers van DNB. Niet aan de hypotheek gekoppelde spaarrekeningen of beleggingen worden niet meegenomen.
Volgens DNB is 28% van de Nederlandse hypotheken hoger dan de waarde van het onderpand. Aangezien er zo’n 3,5 miljoen huishoudens met een hypotheekschuld zijn, betekent dit dat net iets minder dan een miljoen hypotheken onder water staat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34200-19.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.